Home Onbegrensde adoptie uit het buitenland

Onbegrensde adoptie uit het buitenland

  • Gepubliceerd op: 22 augustus 2019
  • Laatste update 17 apr 2024
  • Auteur:
    Twan van den Brand
  • 9 minuten leestijd
Onbegrensde adoptie uit het buitenland

Adoptie van buitenlandse kinderen neemt in de jaren zestig en zeventig een hoge vlucht dankzij ouderparen die vechten voor het eigen geluk én dat van de wereld. De overheid werkt eerst alleen tegen, maar lijkt later door te schieten naar het andere uiterste.

‘Reeds meermalen is gebleken dat te Uwent valse medische verklaringen omtrent geboorte en valse geboorteakten op eenvoudige wijze verkrijgbaar zijn.’ Het is 20 november 1972 als een hoge ambtenaar van het ministerie van Buitenlandse Zaken dit schrijft aan de ambassadeur in Brazilië, jonkheer Leopold Quarles van Ufford.

Aanleiding voor deze schrobbering, uitgedeeld namens minister Norbert Schmelzer (KVP), is een affaire die het jaar daarvoor speelt. Dan reist een Nederlands echtpaar naar de zuidelijke deelstaat Paraná en laat daar een Braziliaanse dreumes van twee maanden op zijn naam zetten. Met de verkregen geboorteakte kan de baby na terugkeer in Nederland moeiteloos als eigen kind worden ingeschreven bij de burgerlijke stand.

Sinds 1956 zijn 39.000 buitenlandse kinderen hier geadopteerd

In deze schimmige zaak blijkt de Nederlandse consul in Curitiba, de hoofdstad van Paraná, hulp te hebben geboden. Uit de eerder geciteerde brief: ‘Het behoeft geen betoog dat met verbazing werd kennisgenomen van het feit dat een Nederlandse consulaire ambtenaar in dit soort gevallen medewerking verleent.’ De consul blijft desondanks een officiële berisping bespaard.

Documenten over de affaire-Paraná – en over andere zaken – zijn de voorbije jaren openbaar geworden dankzij speurwerk van Patrick Noordoven, zelf in 1980 illegaal geadopteerd in Brazilië. Voor minister Sander Dekker (VVD, Rechtsbescherming) vormden ze aanleiding om de rol van de overheid bij illegale adopties door te lichten. Hij heeft lastte in 2019 een onderzoek dat zich richtte op Brazilië, Colombia, Bangladesh, Sri Lanka en Indonesië.

Pil en adoptie

Het adopteren van kinderen uit verre buitenlanden neemt in de jaren zeventig een hoge vlucht. Vóór die tijd is adoptie lang een binnenlandse aangelegenheid – kinderen uit enkele Europese landen daargelaten. Maar vanaf de late jaren zestig worden de mogelijkheden om een Nederlands kind te adopteren steeds beperkter.

Veel onbegrip – ‘U neemt maar een kat of een hond; voor een adoptie bent u niet geschikt’

In 1964 is de pil als voorbehoedsmiddel beschikbaar gekomen, en dat zorgt voor minder ongewenste zwangerschappen. En als in 1965 de Algemene Bijstandswet in werking treedt, zijn alleenstaande moeders verzekerd van een inkomen om hun kind zelf groot te brengen. Taboes blijven er nog volop, maar in de even rebelse als voorspoedige jaren die volgen, komt er meer en meer ruimte: moreel, cultureel en economisch.

Daarnaast, van niet te onderschatten belang: Nederland zit sinds 1960 voor de buis. Kijkers krijgen avond na avond het nieuws uit de hele wereld in de huiskamer. Ze zien Biafra hongeren, ze gruwen bij de oorlog in Vietnam. Het bewegende beeld en de stem van de ellende voeden de emotie. Een generatie met nieuwe idealen wil opstaan, protesteren, zichzelf én de wereld helpen.

De roze wolk verkleurt

Nederland zit in de jaren zeventig op ‘een roze wolk’, constateert emeritus hoogleraar René Hoksbergen met terugwerkende kracht in zijn standaardwerk Kinderen die niet konden blijven.
Bij de presentatie van dat vuistdikke boek in 2011 stelt hij: ‘We waren verblind door idealisme (…) Alles draaide om nurture, niet om nature. Als een kind maar liefdevol werd opgevoed, dachten we, dan kwam het wel goed. Ongeacht welke ouders dat deden of wat het kind in de eerste levensjaren had meegemaakt. In de jaren tachtig kwam de grote teleurstelling.’

In dat decennium zal de wolk door diverse oorzaken verkleuren. De economie stort in, subsidiestromen voor bemiddeling drogen op, adoptie gaat een vermogen kosten. Dat maakt de aanhoudende berichten over een lucratieve adoptie-industrie in de landen van herkomst extra wrang.

Hier, in het land van aankomst, bereikt intussen de eerste generatie kinderen uit Azië en Zuid-Amerika de puberteit. Wetenschappelijke studies duiden de soms grote hechtings- en aanpassingsproblemen, de vervaagde identiteit.

Dat alles schept ruimte voor vragen. Om wiens geluk gaat het eigenlijk? Toch niet dat van de ouders? Voor de kinderen is investeren in de pleegzorg in het geboorteland veel heilzamer, zo luidt de boodschap. Vrij naar Hoksbergen: nature telt wel degelijk.

Want, zegt een moeder en juriste uit Bunnik, Gusta Blaauw-Meijer: ‘Je kunt wel allemaal Blaauwtjes op de wereld zetten, maar wij kunnen ook best houden van zo’n kind uit een land waar het grote kans loopt van de honger om te komen voor het een jaar oud is. Als je al die ellende ziet, vooral in Vietnam, dan krijg je toch de neiging om te zeggen: kunnen wij daar nu niets aan doen?’

Als Blaauw eind jaren zestig haar verhaal doet in het Limburgs Dagblad heeft ze een jarenlang gevecht achter de rug. Zij en haar echtgenoot hebben weliswaar twee zoontjes, maar ze willen daarnaast een buitenlands kind adopteren. De ambtenaren op het ministerie van Justitie werken vooral tegen. Een kind uit het verre, vreemde Azië? Is Europa niet groot genoeg?

Twee broertjes, de één Nederlands en de ander Koreaans, maken kennis op Schiphol, 17 januari 1975.

Er zijn meer klachten over de ambtenarij. Zo meldt het Algemeen Handelsblad: ‘Bij de Kinderbescherming werkt een ambtenaar die toekomstige pleegouders uitlegt dat door dergelijk adopties op grote schaal de raszuiverheid van het eigen volk in gevaar komt. Er is een maatschappelijk werkster die tot een echtpaar zei: u neemt maar een kat of een hond. Voor een adoptie bent u niet geschikt.’

Tweede Kamer

De bestaande Adoptiewet dateert uit 1956 en laat zoveel ruimte dat ambtenaren hun eigen regels kunnen formuleren én hanteren. Ze reageren zo hoekig dat de Blaauws zich tot de Commissie voor de Verzoekschriften wenden, waarin Tweede Kamerleden van diverse partijen zitten. De commissie komt met een unaniem advies, dat de Tweede Kamer in september 1967 zonder morren overneemt: verruim de mogelijkheden voor adoptie. Het ‘Blaauw-verzoekschrift’ is een zaak van gewicht, stelt Kamerlid Kees Boertien namens zijn ARP en zes andere fracties. ‘Het gaat immers niet om een geïsoleerd geval, maar om honderden gezinnen die verlangend zijn een kind uit het buitenland, bijvoorbeeld uit Vietnam of Korea, te adopteren.’

One buck

Als Jan de Hartog in 1967 zijn verhaal doet, zijn er in onder meer België, Noorwegen en Zweden al Koreaanse adoptiekinderen gearriveerd. In de Verenigde Staten wonen er ruim 1500, een aantal dat snel groeit. Veel ex-militairen kijken weg, hun veteranenorganisaties ontkennen het probleem. Andere Amerikanen, met name de quakers, waar De Hartog deel van uitmaakt, achten zich wél verantwoordelijk.

Schrijfster Pearl Buck, in 1938 als eerste vrouw gelauwerd met de Nobelprijs voor de literatuur, daagt teruggekeerde Amerikaanse soldaten uit dan toch tenminste 1 dollar (one buck) af te staan voor ieder achtergelaten kind. De enige reactie die zij krijgt, is die van een rekruut: ‘Ik ben nog wel niet in Korea geweest, maar ik sta op het punt erheen te vertrekken en wil vast vooruitbetalen.’

Minister van Justitie Carel Polak (VVD) sputtert tegen, in lijn met zijn ambtenaren. De bewindsman stelt hardop de vraag of ouders wel opgewassen zijn tegen de problemen die kunnen ontstaan bij een kind dat overkomt uit een heel andere cultuur. Hij voert ‘een voorzichtig beleid omdat gebleken is dat aangenomen kinderen slachtoffer kunnen worden van een geestdrift die niet bestendig blijkt’.

Maar als na de Commissie voor de Verzoekschriften en de Tweede Kamer ook nog een door hemzelf aangezochte commissie versoepeling van de adoptieregels adviseert, gaat Polak overstag.

Hollands Glorie

Dat massa, media en politiek zich op de buitenlandse adoptie storten, en het Verre Oosten daarbij als eerste in beeld komt, is ook te danken aan het verhaal van schrijver Jan de Hartog, eerder in 1967. Hij verschijnt op 10 februari voor het eerst in beeld bij het tv-praatprogramma van Mies Bouwman, Mies en scène. De Hartog is een nationale coryfee sinds het verschijnen van zijn roman Hollands Glorie in 1940. Hij woont al jaren in Amerika. Daar zoekt Mies Bouwman hem op voor haar veelbekeken programma.

De schrijver en zijn Engelse echtgenote Marjorie zijn juist enkele dagen voor de komst van de cameraploeg adoptieouders geworden van hun eerste Zuid-Koreaanse dochter, Eva Kim. Niet veel later zal zusje Julia Kim zich bij het gezin voegen. Geen wonder dus dat De Hartog vol is van zorgen voor en over Koreaanse kinderen, vooral die met een Amerikaanse vader.

Twee derde uit buitenland

Sinds het bestaan van de Adoptiewet (1956) zijn in Nederland 55.000 kinderen geadopteerd. Ruim twee derde daarvan (39.000) komt uit het buitenland. Na de eeuwwisseling gaat het vooral om Chinese kinderen, ruim beschikbaar vanwege de inmiddels door Peking geschrapte eenkindpolitiek.

Het aantal adopties neemt gestaag af. In 2018 bleef het aantal binnenlandse adopties beperkt tot enkele tientallen. Er werden ruim 150 buitenlandse kinderen geadopteerd, nog maar een tiende van het aantal in 1980, een van de topjaren.

De Koreaanse oorlog mag dan in 1953 zijn overgegaan in een permanente wapenstilstand, Amerikanen blijven in groten getale in Zuid-Korea present. Er landen voortdurend verse troepen – garantie voor meer buitenechtelijke kinderen. ‘Ieder jaar brengt een nieuwe oogst aan ellende, wanhoop en ondergang,’ aldus De Hartog.

De vaders gaan op den duur naar huis, de moeders passen met hun ‘bastaards’ niet in de Koreaanse familiecultuur. Kinderen ‘worden te vondeling gelegd of in de rivier gegooid’, vertelt de schrijver. ‘De enige oplossing is adoptie.’ En hij stelt: al red je er maar eentje, stel je eens voor dat jijzelf die ene bent.

800 brieven

Die 10de februari laat Mies Bouwman slechts een paar fragmenten zien van het interview. Ze raken de kijker in het hart. De VARA krijgt tientallen telefoontjes van ouderparen die een kind willen adopteren. De overdonderde Mies belt De Hartog met de vraag of hij in Nederland een goede contactpersoon weet.
Als eind februari het volledige interview met de schrijver wordt uitgezonden, kan de omroep inderdaad een naam en adres noemen: ‘Mevrouw E. den Doolaard, Miggelenbergweg 51, Hoenderloo.’

De volgende ochtend staat bij haar een echtpaar op de stoep met de vraag of het ‘een Koreaantje’ kan krijgen. Al snel vallen meer dan 800 brieven met gelijksoortige verzoeken in Den Doolaards brievenbus. ‘Sommige schrijven omdat ze zelf geen kinderen kunnen krijgen, anderen om iets goed te maken van wat andere volwassenen deze kinderen aandoen,’ citeert dagblad Trouw haar.

Erie den Doolaard is de echtgenote van een andere Nederlandse schrijver, A. den Doolaard, pseudoniem van Bob Spoelstra. Het stel is goed bevriend met Jan de Hartog. Tijdens de Tweede Wereldoorlog hebben ze elkaar als Engelandvaarders in Londen getroffen.

Voor deze mevrouw Den Doolaard van de Miggelenbergweg breken drukke jaren aan als coördinator van de hulpactie voor Koreaanse kinderen. Zij neemt bovendien in mei 1969 het initiatief tot de oprichting van de eerste grote bemiddelingsorganisatie in Nederland, de Stichting Interlandelijke Adoptie (SIA).

Een halfjaar later arriveren de eerste Koreaanse kinderen op Schiphol: zes meisjes en vier jongens, in leeftijd variërend van zes maanden tot vijf jaar. De ouders sluiten hun nieuwe gezinslid uit het verre land met grote blijdschap, maar als pioniers niet of nauwelijks voorbereid, in de armen. In 1970 volgen er honderd. Daarna meer, veel meer – duizenden.

Grote vraag – Veel ouderparen, de lange wachtlijsten beu, zoeken hun eigen weg

Als vanuit Seoul de eerste kinderen arriveren, sluit ook Gusta Blaauw haar adoptiekind in de armen. Geen dreumes uit Korea, en ook niet uit Vietnam, waar de grenzen pas opengaan als in 1975 de kanonnen zwijgen, maar uit Bangalore, India. Een meisje van twintig maanden, Mary.

Waarschuwingen

De adoptie van buitenlandse kinderen krijgt na een voorzichtig begin snel vaart, zeker gedurende de jaren zeventig. In diezelfde periode klinken ook al waarschuwingen. De media berichten met regelmaat over een rijke kinderhandel. Nu eens betreft het een zwarte markt in Duitsland, dan weer een opgerolde bende in Indonesië of een dubieuze bemiddelaar uit Sri Lanka. Veel later zullen wel erg beeldende woorden volgen over ‘schuren als legbatterijen’ waar baby’s worden ‘uitgebroed’.

Stewardessen dragen kinderen uit Korea van boord na te zijn geland op Schiphol, 21 februari 1972.

Obscure boodschappen, maar in Nederland blijft de vraag naar kinderen vele malen groter dan het binnen- en buitenlandse aanbod. Bij gebrek aan regelgeving schieten bemiddelingsbureaus als paddenstoelen uit de grond. Ze laten zich in met louche buitenlandse partners die kinderen – wees of geen wees – tegen dollars ruilen.
Bovendien zoeken ouderparen, de lange wachtlijsten beu, hun eigen weg. Dat is vaak geen legale – zie het stel aan het begin van dit verhaal, dat naar Brazilië vliegt. Hun reis krijgt jarenlang grote navolging.

In de eerdergenoemde brief van Buitenlandse Zaken noemt de topambtenaar Brazilië ‘het land der onbegrensde mogelijkheden’. Maar ook elders wenden autoriteiten de blik af. En in Nederland houdt de overheid jarenlang afstand.

Meer weten:

  • Kinderen die niet konden blijven (2011) door René Hoksbergen.
  • De kinderen (1968) door Jan de Hartog.
  • Welkom in adoptieland (2017) door Anouk Eigenraam.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Historischnieuwsblad.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste historische verhalen door toonaangevende historici. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand, de eerste maand €1,99. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Dit artikel is gepubliceerd in Historisch Nieuwsblad 9 - 2019