Odijk was in de jaren zeventig een centrum van linkse experimenteerzucht. Progressieve nieuwkomers, onder wie kopstukken als Piet Reckman en Dolf Coppes, botsten met de oude dorpsbewoners. Odijk was een microkosmos, waar de grote tegenstellingen van de tijd in het klein werden uitgevochten.
Op vijftien kilometer van Utrecht, in de weilanden waar de Kromme Rijn meandert, omringd door een fraai coulissenlandschap met knotwilgen, slootjes en hagen, ligt Odijk. Tweeduizend jaar geleden als het Romeinse legerkamp Odichem gesticht bleef het een klein en onbeduidend dorp, tot het in de jaren zeventig van de vorige eeuw landelijke bekendheid kreeg vanwege een hevig kloppend links hart.
Odijk kreeg in de jaren zeventig de planologische taak om stedelingen uit Utrecht en omgeving op te vangen. Met andere nieuwbouwwijken in Houten en Bunnik trok de zogenoemde ‘Zweedse wijk’ in Odijk veel jonge gezinnen die in de Randstad geen betaalbaar huis konden vinden. Onder hen waren relatief veel hoger opgeleiden, docenten en intellectuelen die in de nieuwe buurten een nieuw leven, volgens nieuwe idealen, wilden vormgeven.
In 1970 was de Zweedse wijk – zo genoemd vanwege het opvallende hout in de gevels – nog maar net opgeleverd. De rijtjeshuizen, ruime doorzonwoningen met voor die tijd ongewone platte daken, stonden nog deels leeg. Er waren nog geen schuttingen tussen de percelen en de keuze tussen kortgeschoren gazon en wilde tuin, klimrek voor de kinderen en voor de rozen, was nog niet gemaakt.
Terwijl de nieuwkomers elkaar gereedschap leenden geurde de zomer van 1970 weezoet naar de kamille die hoog uittorende boven de blonde, langharige hoofden van de kinderen die hier zouden opgroeien, onbewust van de idealen die er werden omarmd, onbewust van het juk dat hun ouders van zich af wilden werpen. Het was het begin van een nieuw decennium van vrijheid, blijheid, van zelfontplooiing en oprechte zorg om het milieu. Een decennium dat zou uitmonden in economische neergang, angst voor de atoombom, teleurstelling in de maakbaarheid van de wereld en – jaren later – zorgen om de doorgeschoten individualisering.
Kresj
‘Ons dorp heeft één snackbar, twee kerken, een groot ding met gaten er in waar je lege flessen in kapot kunt gooien, een manege met ponies en paarden, een ijskoman met een bel in de zomer, een groot grasveld en nog een paar kleine, twee supermarkten, twee bakkers waarvan een warm, een slager die altijd lacht, een groenteman die altijd fluit en een hotel dat veel te deftig is, daarom komen er alleen maar mensen van buiten het dorp.’ Dat schreef Dolf Coppes, toen Tweede-Kamerlid voor de PPR, in zijn boek over ‘Reigerdijk’. Dit nimmer gepubliceerde werk had hij over, voor en met de kinderen van ‘kindertjesdag’ geschreven.
Kindertjesdag was een soort tussenschoolse opvang avant la lettre. In Reigerdijk, de gefingeerde naam voor Odijk, bestonden geen overblijfregeling, geen naschoolse opvang en geen peuterspeelzaal. Dus organiseerden enkele nieuwkomers in de Zweedse wijk een eigen ‘kresj’ en een paar keer per week tussen de middag opvang voor elkaars kinderen, zonder staatssteun, gewoon aan huis.
Sommige van deze gezinnen gingen gezamenlijk met vakantie en hielden picknicks bij het verderop gelegen Henschotermeertje, waar ze bij kampvuren liedjes zongen en zelfgebakken brood aten, al dan niet in adamskostuum. Het nudisme zou door sommige kinderen later als dwingende norm worden ervaren, terwijl onbevangen bloot recreëren voor de ouders juist een bevrijding was van de verstikkende preutsheid uit hun eigen jeugd.
Coppes, een ex-priester die uit onvrede over de conservatieve koers van de katholieke kerk het ambt had neergelegd, was een van de weinige vaders die actief deelnamen aan kindertjesdag, want het was meer een samenwerkingsverband van de moeders. Coppes’ boek geeft alle preoccupaties van zijn tijd weer: het milieu, dierenwelzijn, dierenbeulen en vooral dat grote mensen te serieus – ‘zereneuzen’ – zijn; dit alles doordesemd met een sterk politiek bewustzijn. Hij legt uit wat inflatie is: ‘Oef, dat is moeilijk. De mensen maken te veel, ze eten te veel, ze kopen teveel dingen, ze werken er niet hard genoeg voor en verdienen niet genoeg centjes.’ ‘Nou dan moesten ze maar minder opmaken, hoeven ze ook niet veel te werken en kunnen ze meer spelen en plezier maken,’ antwoordt daarop een wijsneuzig kind van tien.
Een boom in Coppes’ tuin blijkt vernoemd naar de Tweede Kamer omdat het lijkt alsof de vogels die daarin bijeenkomen met elkaar praten ‘en dan gaan ze weer weg en dan komen ze weer – net de tweede kamer.’ De kinderen hebben vooral een schreeuwende behoefte aan vertier en willen een circus oprichten. Dat vereist een vergunning en om hun wensen kenbaar te maken, sturen ze een delegatie naar de burgemeester.
Pipi Langkous
Voor sommige meer behoudende dorpsbewoners waren de samen optrekkende gezinnen van kindertjesdag een ‘eng clubje’. De cultuurkloof die de nieuwkomers in de Zweedse wijk scheidde van de ‘oude Odijkers’ leek soms diep. De laatsten woonden vooral in huizen met puntdaken. Het waren deze arbeiders en middenstanders die de dienst uitmaakten in het dorp, waar – in weerwil van zijn reputatie als links bolwerk – vrijwel altijd de VVD en het CDA de verkiezingen wonnen.
In de huizen van de nieuwkomers stonden peterselie en bieslook in de vensterbank, in plaats van geraniums en azalea’s, en de moeders hielden het huis niet zo spic & span als elders. De kinderen aten hier tussen de middag gezellig samen en eisten indachtig de mores van de ouders inspraak over broodbeleg (is pindakaas hartig of zoet?) en zeurden om witte boterhammen, frisdrank en chips in plaats van zuurdesembrood en ander verantwoord voedsel. Ze maakten grapjes over de dictators Idi Amin en Franco – maar speelden ook gewoon met poppen en verkleedkleren. Zij mochten wél kijken naar Pippi Langkous, Kunt u mij de weg naar Hamelen vertellen, mijnheer? en Oebele; kinderen van oud-Odijkers niet altijd. Omgekeerd waren De Mounties, AVRO’s Weekendquiz en de EO bij linkse vernieuwers taboe.
Misschien waren de inwoners van de Zweedse wijk cultureel meer verwant met de gefortuneerde bewoners van de ‘Goudkust’, de villawijk aan de andere kant van het dorp. Het verenigingsleven werd gedomineerd door de oude Odijkers, met uitzondering van de tennisclub die door de mensen uit de Goudkust werd opgericht. Maar daar hadden ook de vernieuwers uit de Zweedse wijk weinig te zoeken.
De cultuurverschillen tussen de oude dorpsbewoners en de nieuwkomers leidden tot een ware schoolstrijd. Odijk telde drie kleuterscholen en drie basisscholen. De meeste importbewoners stuurden hun kroost naar de openbare basisschool, waar ze algauw inspraak wensten en ijverden voor onderwijsvernieuwing: projectonderwijs, zelfwerkzaamheid, een schoolkrant en macrameeën voor meisjes én jongens.
Antiautoritaire opvoeding was voor velen het nieuwe pedagogische ideaal. Veel kinderen sidderden dan ook voor de strenge juf met een voorliefde voor bijen en mierzoete honing. ‘Kapstok kan niet zo goed tegen lolletjes,’ heet het in het boek over Reigerdijk, waarin enkele van haar woede-uitbarstingen staan opgetekend. De oude Odijkers hadden echter minder bezwaar tegen de straffe wijze waarop de juf de jeugd bij de les hield.
Terugblikkend op die tijd vertelt de juf in kwestie dat ze klem zat tussen enerzijds de nieuwlichters in ‘dat wijkje’ en ‘die ex-priester van de PPR’, en anderzijds een schoolhoofd dat kraamvisite ontmoedigde uit vrees dat zijn vrouwelijke leerkrachten ook kinderen wilden, de concurrentie van de christelijke en de katholieke scholen, en de onverbiddelijke Citotoets. ‘Die vernieuwers geloofden echt in de maakbaarheid van de samenleving en gelijke kansen voor alle kinderen, maar ik wist dat de toegang tot vervolgonderwijs afhing van de rekenscore. Ik heb die kinderen suf gedrild, want wie voor een duppie geboren werd kon helemaal niet zo makkelijk een kwartje worden, wat die progressieve lui ook beweerden.’
Maar volgens de vernieuwers voldeed de school niet en na een kleine, maar heftige strijd binnen de openbare school, waarbij ouders met het team ‘op de hei’ tot een vergelijk trachtten te komen, zochten velen uit de Zweedse wijk hun heil buiten het dorp, bij het montessorionderwijs of de vrije school.
Oom Ho
De ‘ex-priester van de PPR’, Dolf Coppes, was behalve criticaster van de juf en chroniqueur van ‘Reigerdijk’ vooral bekend vanwege de in Odijk gevestigde Stichting Korrelatie. Coppes had Korrelatie (in de begintijd met een ‘C’ geschreven) in 1965 samen met dominee Alje Klamer van het Ikor Radiopastoraat en Leger des Heils-majoor Van Dalen opgericht, om telefonisch hulp te geven aan mensen die eenzaam waren of in geestelijke nood zaten.
Coppes kreeg een tweewekelijkse radiorubriek bij de Avro, Ik verbind u door, waarop mensen telefonisch en schriftelijk konden reageren. Gaandeweg verbreedden de thema’s zich met huwelijksproblemen, homoseksualiteit, werkloosheid, fobieën, invaliditeit, rouw, opvoeding en psychiatrische problemen. Ook werden cliënten aan huis ontvangen door de inmiddels professionele maatschappelijk werkers, die waren gevestigd in een van de huisjes in de Zweedse wijk. Gaandeweg groeide Korrelatie uit tot een van de bekendste en grootste telefonische hulpdiensten van Nederland.
Een andere bekende inwoner van de Zweedse wijk was de in 2007 overleden Piet Reckman, bijgenaamd ‘de Lenin van Odijk’. Hij maakte deel uit van de Pleingroep, die een bewustwordingsproces over armoede in de derde wereld op gang wilde brengen. Uit deze Pleingroep ontstonden onder meer de Novib, het XminY Solidariteitsfonds en de actiegemeenschap Sjaloom.
Deze streek neer in een oude boerderij aan de rand van Odijk. Sjaloom begon als een soort oecumenisch centrum waar discussies over kerkelijke en maatschappelijke vernieuwing werden gevoerd. In plaats van naar de kerk gingen jonge progressieve mensen op zondagochtend naar Sjaloom voor inspirerende lezingen en discussies. De oecumenische beweging werd een soort buurthuis, waar linkse critici van de VARA bijeenkwamen en een opruiende periodiek en kinderboeken werden uitgegeven, zoals Hier is Noord-Vietnam met verhalen over Oom Ho.
Sjaloom stonk naar shag en doorpruttelende koffie. Heel ‘demokraties’ zou de schoonmaakster er tijdens ellenlange vergaderingen evenveel in de melk te brokkelen hebben als anderen, al kwam Sjaloom steeds meer in de ban van Reckman, die inmiddels ook adjunct-directeur was van de sociale academie van hogeschool De Horst in Driebergen. Reckman vormde De Horst om tot ‘Alternatieve Academie’, gegrondvest op marxistisch-leninistische beginselen.
Toen hij vorig jaar overleed werd Reckman vooral herdacht als de Pietje Bell van de PvdA, die hij bestookte vanuit de lokale afdeling. Zijn motie in de partijraad gaf in 1977 definitief de genadeklap aan de moeizame formatieonderhandelingen tussen CDA en PvdA, waardoor Joop den Uyl ondanks de fenomenale verkiezingswinst geen tweede kabinet kon leiden en Wiegel en Van Agt het land mochten regeren.
Partnerruil
Zo werd niet alleen de landelijke politiek vanuit Odijk medebepaald, maar omgekeerd kwam via Sjaloom de grote wereld ook het kleine dorp binnen. Na de militaire coup tegen de Chileense president Salvador Allende in 1973 werd Sjaloom de onofficiële volksambassade van Chili. Kinderen van vluchtelingen kwamen op school en deden mee aan kindertjesdag, waardoor de Odijkse jeugd in aanraking kwam met verbijsterende verhalen over martelingen en verdwijningen, maar ook met een ongewone levenskunst. Weemoedige maar ook vrolijk zingende vluchtelingen schoven aan in de steeds wilder wordende tuinen.
Waar bij de meeste kinderen in die jaren Abba of Queen de wanden van hun tienerkamers sierden, prijkten bij anderen posters van protestgroep Inti Illimani op de reebruine kamermuren. Verrassende gerechten als empanada’s en olijven verbreedden de culinaire horizon en enkele gezinnen lieten zelfs murales maken, felgekleurde wandschilderingen waarmee in Chili politieke boodschappen werden verspreid in prachtige beeldtaal. Elders in het dorp klonk Griekse bouzouki-muziek, waar men kennis van nam via een antropoloog die contact had met een Griekse dansgroep in Utrecht, opgericht door politiek vluchtelingen en gastarbeiders.
Zij zouden ook een stel Odijkse jongeren leren hoe sierlijk de sirtaki te dansen, waarmee ze optraden bij tal van linkse politieke manifestaties. Demonstreren werd voor sommige kinderen in die jaren usance, zoals anderen naar voetbal of tennis gingen. Tot ergernis van prins Carnaval – in het gewone leven de slager – probeerde de lokale afdeling van Vrouwen voor Vrede tijdens een carnavalsoptocht ludiek ‘aksie’ te voeren tegen de neutronenbom door augurken – zure bommen – uit te delen.
Bij al dat gezamenlijk vechten voor een betere wereld werd het individuele zielsleven niet vergeten. De Zweedse wijk vormde een vruchtbare bodem voor nieuwe vormen van spiritualiteit. Sommige bewoners zochten levenswijsheid op de School voor Filosofie, gevestigd in het voormalige katholieke internaat De Breul in Driebergen. Anderen vonden soelaas in boeddhisme, aardstralen, bachbloesemtherapie of tarotkaarten. Weer anderen gingen naar ‘de God van Wijk’, een fruitteler die over magische gaven zou beschikken en mensen door handoplegging genas van vage klachten als ze maar een doosje aardbeien bij hem kochten.
Net als elders in Nederland werd ook in Odijk in de jaren zeventig geëxperimenteerd met partnerruil en vrije liefde. Sommigen predikten haar enkel, anderen bedreven haar meer of minder openlijk. De deconfiture volgde snel in de vorm van tal van echtscheidingen – al blijft het de vraag of dat de resultante was van de vrije liefde, foute partnerkeuze of de vrouwenemancipatie. Want achter de vooruitstrevende façade van kurk op de muren en posters op de ramen, bleef de traditionele taakverdeling tussen vrouwen en mannen gehandhaafd. Veel vrouwen omarmden daarom het feminisme.
Niet alleen de overwegend hoger opgeleide vrouwen in de Zweedse wijk trokken de bh uit en de broek aan, ook vrouwen uit oud-Odijk gingen naar de VOS (Vrouwen Oriënteren zich op de Samenleving)-cursussen op de Open School. Sommigen waren enkel naar de lagere school geweest en grepen de kans om zich te ontwikkelen. Ze leerden klassieke muziek waarderen en vonden werk buitenshuis, waarna ze soms hun mannen die niet zo snel meeveranderden vaarwel zeiden. Maar ook binnen het wereldje van de vernieuwers bleek binnenshuis een revolutie uit te vechten, en vaak resulteerde dat in scheiding.
Luierdorp
Niet alle vrouwen lukte het economisch zelfstandig te worden, en de oude netwerkjes vielen langzaam uiteen in een zich verder individualiserende samenleving. Na de vaak vrolijke en vooral heel praktische solidariteit van de jaren zeventig, knokte in de jaren tachtig ieder voor zich.
Wat restte er van het imago van Odijk als radicaal bolwerk? Sjaloom verdween, enkel de kinderboekenuitgeverij bestaat nog. In de oude boerderij kwam een pannenkoekenhuis. Korrelatie professionaliseerde en vertrok naar Utrecht. Het dorp breidde zich gestaag uit met nieuwe wijken, terwijl een deel van de importgezinnen in de Zweedse wijk – al dan niet gescheiden – het dorp verliet.
Daarmee werd Odijk langzaamaan weer wat het was beoogd te zijn: een forensendorp, ofwel een ‘dodelijk saai luierdorp’, aldus een vrouw die er in de jaren negentig belandde met haar jonge gezin, omdat de huizenprijzen in Utrecht net als in de jaren zeventig te hoog waren. Zij zocht tijdelijk haar heil op de tennisclub, die inmiddels niet meer exclusief door inwoners van de Goudkust wordt bestuurd – waarmee toch nog iets van de grootse democratiseringsidealen van weleer is doorgesijpeld naar grassroots-niveau.
Meer informatie
Boeken
Dit artikel berust grotendeels op interviews en persoonlijke herinneringen. Literatuur over Odijk in de jaren zeventig bestaat niet. Piet Reckman begon aan zijn memoires, maar die bleven onvoltooid door zijn vroegtijdig overlijden in 2007. Over zijn rol bij het mislukken van de formatie van een tweede kabinet-Den Uyl valt iets te lezen in de biografie van Anet Bleich over Joop Den Uyl, Dromer en Doordouwer (2008).
Een serieuze historische monografie over dit tijdsgewricht, zoals Hans Righart schreef over De eindeloze jaren zestig (1995), is er tot op heden nog niet. H.J.A. Hofland, Marius van Leeuwen en Nel Punt doen in Een teken aan de wand, album van de Nederlandse samenleving 1963-1983 (1983) ‘een poging om van de beroering in de Nederlandse samenleving een breed beeld te geven’, aan de hand van de affiches uit die jaren: ‘het enige echte armeluismassamedium.’
Paul Brood, René Kok, Charles de Mooij en Erik Somers schreven Het Jaren 70 boek, boordevol foto’s van onder meer de Molukse treinkapingen, demonstraties – ‘Het leek wel alsof heel Nederland in die jaren zeventig achter een spandoek liep’ –, Sjef van Oekel, nieuw opgeleverde nieuwbouwwijken, en het wereldkampioenschap voetbal. In 2007 verscheen bij de tentoonstelling Seventies in Nijmegen in Museum Het Valkhof het boek 70’s in Nijmegen. Tien krejatieve aksiejaren (2007), over een stad die in die jaren ‘met zichzelf een cultureel experiement aanging’.
Websites
Voor informatie over Odijk kunt u terecht op http://nl.wikipedia.org/wiki/Odijk. Voor foto’s van Odijk in heden en verleden kijkt u op www.oudodijk.nl/totaal.html.
Stichting Korrelatie heeft de website www.korrelatie.nl, waarop iets te vinden is over haar verleden.
Begin juni 2008 organiseerde de werkgroep geschiedenis van de Wiardi Beckman Stichting een goed bezocht symposium over de jaren zeventig, waarvan het verslag te vinden is op www.wbs.nl.
Dit artikel is exclusief voor abonnees