George Orwell heeft altijd als een bezetene gewerkt, elk jaar moest er een boek af. Voor zijn boek De weg naar Wigan was geen moeite hem te veel. Overal wilde hij het fijne van weten. Op 21 januari 1950, nu vijftig jaar geleden, stierf hij, 46 jaar oud. Bij een bezoek aan de Engelse plaatsen Wigan en Wallington komt hij weer even tot leven.
Het was er onvoorstelbaar goor. De glazen kroonluchter in het slaapzaaltje was bedekt met een laag stof zo dik als een vacht. Tijdens het ontbijt vulde de keuken zich met de geur van de uitwerpselen die dreven in een onder de tafel weggeschoven po. Hij was behoorlijk door de wol geverfd, maar tegen deze smeerboel was toch ook George Orwell niet opgewassen. Na tien dagen hield de schrijver het verblijf in het gruwelijke logement voor gezien.
Het was begin 1936. Orwell verzamelde materiaal voor een nieuw boek. De socialistisch angehauchte uitgever Victor Gollancz had bij de schrijver een reportage besteld over het in een economische neergang meegesleurde industriegebied in Noord-Engeland. Orwell, door Gollancz bedacht met een genereus voorschot, trok door Yorkshire en Lancashire, studie makend van de werk- en leefomstandigheden van het industrieproletariaat. Het langst vertoefde hij in Wigan, het midden in een mijnstreek gelegen stadje dat wereldberoemd zou worden door het uiteindelijk bij Gollancz ingeleverde boek: De weg naar Wigan.
Wigan maakte benarde tijden door. Het werkloosheidscijfer was tot ongekende hoogten gestegen. Orwell wilde overal het fijne van weten, en gedroeg zich als een moderne cultureel- antropoloog. Hij observeerde en participeerde. Hij bezocht bijeenkomsten van socialisten en communisten, en kwam bij mijnwerkers aan huis. Ook nam hij straatinterviews af. Een respondent zou zich de onderzoeker jaren later weten te herinneren als een lange, magere gentleman, die met een smoezelige regenjas aan en een verfomfaaide deukhoed op hem en zijn maten grondig doorzaagde over hun ervaringen met werkloosheid.
Geen moeite was Orwell te veel. Nieuwsgierig naar de ins en outs van het mijnbedrijf, daalde hij af in een mijnschacht om vervolgens met een ploegje kompels de horizontale voettocht naar de kolenwinplaats te ondernemen. De ondergrondse gangen waren aan de lage kant. Voor de lange schrijver zat er niets anders op dan de drie mijl dubbelgevouwen af te leggen. Het bekwam Orwell slecht. Zijn onderzoek moest worden stilgelegd. Drie dagen lang vertoonde de fysiek gesloopte schrijver zich niet buiten de muren van het ten hemel schreiende logement dat hierboven ter sprake kwam.
Overtuigd socialist
Bernard Crick is de auteur van de eerste substantiële Orwell-biografie, George Orwell. A life(1980). Bij het onderzoek voorafgaand aan dit boek, stond in 1976 Wigan op het programma. Crick wist het adres te achterhalen van het logement waar Orwell ondanks de vuiligheid herstelde van de gevolgen van het mijnbezoek. De ruimte werd nu gebruikt door een handelaar in corsetten.
De hedendaagse bezoeker van het inmiddels ver van zijn mijnindustriële verleden weggedreven Wigan moet constateren dat er van Orwells logement niets meer over is. Wat door Crick in 1976 nog werd aangetroffen, is ten prooi gevallen aan de hier vooral sinds het midden van de jaren tachtig met voortvarendheid gehanteerde slopershamer.
Behalve in zijn biografie figureert Wigan ook in een ander Orwell-boek van Crick, Orwell Remembered (1984). Samen met zijn medewerkster Audrey Coppard verzamelde Crick voor dit boek de meest aansprekende herinneringen en getuigenissen van mensen die Orwell van nabij hebben meegemaakt. In Orwell Remembered is ook een plaatsje ingeruimd voor het tv- interview dat een BBC-medewerker in 1970 had met een zekere Joe Kennan.
Kennan, ten tijde van Orwells onderzoek een werkloze mijnwerker, heeft de schrijver in Wigan als gids terzijde gestaan. Deze politiek actieve autochtoon – Kennan was lid van de Independant Labour Party – regelde van alles voor Orwell, inclusief het mijnbezoek. In het interview komen Orwells politieke opvattingen aan bod. Orwell, zegt Kennan, ‘scheen op zoek te zijn naar een filosofie. Hij wilde binnendringen in de denkwereld van de mijnwerkers en meer in het bijzonder van de werklozen onder hen. Een stuk of wat jongens die werkelijk links stonden twijfelden aan Orwells oprechtheid. Hij was nogal uit de hoogte en in sommige opzichten een snob, en hij probeerde met beide voeten op de grond te komen en uit te zoeken hoe de situatie werkelijk was. En op geen enkele manier kan worden volgehouden dat Orwell een overtuigd socialist was, hoezeer hij ook vond dat de situatie schreeuwde om radicale veranderingen.’
Dit oordeel over Orwells politieke geaardheid strookt niet met het beeld dat de schrijver in De weg naar Wigan van zichzelf schetst. Hij komt uit het boek wel degelijk als een overtuigd socialist naar voren. Het socialisme, door hem rijkelijk vaag omschreven als een beweging die moet strijden voor vrijheid en gerechtigheid en tegen elke vorm van tirannie, is volgens Orwell de enige remedie voor het kwaad dat hij in Noord-Engeland heeft gezien. De schrijver uitte deze mening waarschijnlijk al in Wigan. Maar over iets anders zal hij ook wel niet hebben gezwegen: zijn afkeer van bepaalde types die in Engeland op de socialistische beweging afkwamen, ‘vegetariërs met verlepte baarden’, ‘ernstige dames op sandalen’, ‘harige marxisten die moeilijke woorden herkauwen’, ‘ontsnapte quakers’. Orwells tirades tegen dit soort ‘appelsap drinkende halfzachten’ zullen tot gevolg hebben gehad dat de linkse jongens van Wigan het zaakje toch niet helemaal vertrouwden.
De grote vergissing
Donderdag 2 april 1936 – van De weg naar Wigan stond nog geen letter op papier, maar het onderzoek voor dit boek was afgerond – stapte George Orwell in Londen op de trein naar Baldock. Het reisdoel was Wallington, een onbeduidend gehucht in Hertfordshire dat een aantal jaren zijn thuishaven zou zijn. De busverbinding met Wallington liet het die dag afweten: de drie mijl die Orwell na aankomst in Baldock nog van het dorp scheidden, werden te voet afgelegd. Drie kwartier later betrad de reiziger het zeventiende-eeuwse stulpje dat hij voor een spotprijs kon huren.
In de laatste herfst van het oude millennium, bijna een halve eeuw na zijn dood, treed ik in Orwells voetsporen. Een plensbui veronaangenaamt de wandeling naar Wallington, maar de vreugde is groot als ik ontdek dat Orwells stulpje er nog staat. Het ziet er goed onderhouden uit. Is het een monument? Er is niemand aan wie ik het kan vragen. Tien jaar geleden, toen Hertfordshire County een of ander centenary had te vieren, heeft men het huisje voorzien van een plaquette: ‘George Orwell/ 1903-1950/ Author/ Lived here/ 1936-1940′.
‘George Orwell’ was een pseudoniem. De man die zich in 1936 in Wallington vestigde, heette in werkelijkheid Eric Blair. Deze representant van Engelands lower-upper-middle class, toen 32 jaar oud, had een merkwaardige tijd achter de rug. Na zijn studie in Eton had hij gekozen voor een carrière bij de Indian Imperial Police in Birma. Dit was in Blairs leven de grote vergissing. Hij kon er slecht tegen mensen in de gevangenis te stoppen voor een daad die hij als hij in hun schoenen had gestaan zelf ook zou hebben verricht. Toen hij in 1928 met verlof in het moederland zat, besloot hij niet naar Birma terug te gaan. Nog slechts één beroep leek hem de moeite waard: dat van schrijver.
In 1933 eigende hij zich de schrijversnaam George Orwell toe en publiceerde Aan de grond in Londen en Parijs, een boek over zijn ervaringen als bordenwasser in de Parijse horeca en als zwerver in Londen. Op dit debuut volgde een jaar later het voorlopig alleen in Amerika uitgebrachte De jaren in Birma. In deze ongemeen spannende roman, waarvoor hij zijn politieverleden overhoop haalde, legde de auteur getuigenis af van zijn anti-imperialistische overtuiging. Orwell werkte als een bezetene. In 1935 kwam er al weer een nieuwe roman van de pers, De domineesdochter. In Noord-Engeland verblijvend, corrigeerde Orwell de drukproeven van zijn vierde boek – opnieuw een roman; deze zou eind april 1936 onder de titel Houd de sanseferia hoog het licht zien. Kennelijk had Orwell met zichzelf afgesproken elk jaar een nieuw boek af te leveren.
Vreselijk schriel
Orwells huisje, dat vroeger had gefungeerd als dorpswinkel, stond in Wallington bekend als The Stores. Orwell besloot het kruidenierszaakje te heropenen. De opbrengst van zijn boeken stelde teleur en ook als hij er de som bij optelde die hij verdiende met het schrijven van recensies was het onvoldoende om enigszins comfortabel van te leven. Maar, verwachtte hij, met de winkel erbij zou het gaan. En inderdaad: al met al bleek hij redelijk te kunnen rondkomen. De schrijver- kruidenier ging zelfs genoeg verdienen om zich een echtgenote te kunnen veroorloven. In juni 1936 trouwde Eric Blair met Eileen O’Shaughnessy. De wittebroodsweken waren nog niet voorbij toen het paar een van Erics oude Eton-vrienden op bezoek kreeg, Denys King-Farlow. ‘Bij The Stores’, aldus King-Farlow in 1960 in een tv-uitzending van de BBC, ‘was er ruimte voor een paar geiten en ook voor het pluimvee dat Eric en zijn vrouw fokten. Hij kwam naar buiten en verwelkomde mij met die wonderlijke stem van hem die ik mij zeer goed herinner – er klonk iets van verveling in door. Hij was er, sinds hij Eton had verlaten en naar de Oost was vertrokken, niet korter op geworden. Hij moet over de twee meter zijn geweest; hij was bruin verbrand en zag er vreselijk schriel uit in zijn sjofele manchesterbroek en grijze overhemd.’
King-Farlow was niet de enige die in Wallington gastvrijheid genoot. Vrienden en kennissen kwamen graag bij Eric en Eileen. In de eerste maanden van hun huwelijk was de antropoloog Geoffrey Gorer, bewonderaar van Houd de sanseferia hoog, een van de vaste bezoekers. Later zou Gorer beweren dat hij Orwell nooit gelukkiger had gezien dan in die periode.
In The Stores schreef Orwell twee meesterwerken: De weg naar Wigan en Saluut aan Catalonië. Dat laatste boek gaat over zijn belevenissen in Spanje, waar Orwell in 1937 een tijdje met de republikeinen meevocht in de burgeroorlog. Saluut aan Catalonië werd medio januari 1938 voltooid. Precies een maand later kwam de romanschrijver Rayner Heppenstall Eric en Eileen opzoeken. ‘De echtelieden’, zou Heppenstall later schrijven, ‘lieten duidelijk merken dol op elkaar te zijn; ze konden niet van elkaar afblijven, en zaten ze niet bij elkaar op schoot dan toch minstens samen in dezelfde leunstoel. Bij The Stores huurden ze een lapje grond, waarop ze hun eigen groenten verbouwden.’ Die moestuin ging Orwell na aan het hart. In een autobiografische aantekening, geschreven voor een Amerikaans overzichtswerk, staat te lezen: ‘Buiten mijn werk geef ik vooral om het telen van groenten.’ Orwell hamerde deze ontboezeming uit de schrijfmachine in het voorjaar van 1940, toen hij op het punt stond naar Londen te verhuizen. In zijn winkel hield hij uitverkoop.
Slordige kledij
De zojuist geciteerde Rayner Heppenstall moest weinig van Wallington hebben. Een desolaat oord, luidde zijn typering. ‘Desolaat’ – ik zeg het Heppenstall na. Op die regenachtige oktoberochtend in 1999 is er in het dorp nergens een mens te bekennen. Toch heeft Wallington ook mooie kanten. Zo mag de kerk er best wezen. Als ik naar dit twaalfde-eeuwse gebouw toeloop zie ik een eekhoorn de weg oversteken.
Ik neem een kijkje op het kerkhof, waar Orwell zich in 1939 door een van zijn vrienden liet fotograferen (de foto toont Orwell in zijn ‘beste pak’; de schrijver had een merkwaardige voorkeur voor slordige kledij). De zorg voor dit kerkhof staat in Wallington laag op de prioriteitenlijst. Het in geen tijden gemaaide gras bezorgt mij een paar natte broekspijpen.
Op de terugweg naar Baldock laat ik in gedachten bijzonderheden de revue passeren uit Orwells latere leven. Tussen november 1943 en februari 1944 schreef hij in Londen Dierenboerderij. Toen dit boek in augustus 1945 eindelijk op de markt kwam – het bleek een onverbiddellijke bestseller –, was Orwell weduwnaar. Een maand of vijf daarvóór waren de complicaties na een operatie in een Londens ziekenhuis Eileen noodlottig geworden. Ruim vier jaar later hertrouwde de schrijver. Zijn tweede kaskraker, 1984, was toen net uit. Hij gaf zijn jawoord aan de beeldschone Sonia Brownell in het University College Hospital in Londen, waar hij met tbc het bed hield. Brownell, die een grotere liefde koesterde voor de Franse filosoof Merleau-Ponty dan voor Orwell, hield van de goede dingen des levens. Toen in de vroege ochtend van zaterdag 21 januari 1950 Orwells longen het hadden begeven, moesten de ziekenhuisautoriteiten veel moeite doen om de nachtclub te traceren waar zij zich kostelijk met vrienden aan het vermaken was.
Dit artikel is exclusief voor abonnees