Negen Nederlanders maakten in 1525 een pelgrimstocht naar Jeruzalem. En dat was niet zonder gevaar, zo blijkt uit hun verslagen. Ze werden lastiggevallen door rovers en bandieten. Bovendien raakten ze in het Heilige Roomse Rijk verzeild in de Boerenoorlog. ‘We hoorden getrommel en geweerschoten.’
Welgemoed vertrok de Delftse barbier Arent Willemsz op 26 april 1525 naar Jeruzalem. Drie metgezellen begeleidden hem vanaf het begin. Twee daarvan kwamen uit Haarlem, een van hen was priester, en een kwam uit Alkmaar. Samen reizen was om veiligheidsredenen niet ongebruikelijk, en het gezelschap zou de eerste dagen dan ook verder aangroeien. In Dordrecht voegde zich een tweede priester bij hen: Jan Goverts uit Gorinchem, tevens vicaris van de Delftse Oude Kerk. Vanaf Antwerpen waren ze met z’n achten, dankzij drie nieuwe medereizigers uit Haarlem, Dordrecht en Gouda. In Keulen volgde nummer negen, afkomstig uit Amsterdam.
Meer historische verhalen lezen? Schrijf u in voor onze gratis nieuwsbrief.
Ze behoorden tot de vele pelgrims die zich in die jaren vanuit de Habsburgse Nederlanden naar het Heilige Land begaven. Dankzij de reisverslagen van Arent Willemsz en Jan Goverts is hun reisroute – deels te voet, deels per wagen en deels per boot – over de Rijn en door de Alpen naar Venetië vrij gedetailleerd te reconstrueren. De reizigers maakten over het algemeen zeer lange dagen. Ze stonden vroeg op, ontbeten soms pas onderweg, en kwamen laat aan. Ze overnachtten en aten in de regel in stedelijke herbergen.
Dit artikel is exclusief voor abonnees
Reizen naar het Heilige Land
Pelgrimsreizen zijn vrijwel zo oud als het christendom zelf. Tot de favoriete bestemmingen behoorden sinds de Middeleeuwen Santiago de Compostella, Rome en – uiteraard – Jeruzalem met het Heilige Land. Pelgrims uit de Nederlanden reisden over land naar Venetië, vanwaar ze groepsgewijs per galei naar de Levant verscheept werden. Vooral in de tweede helft van de vijftiende eeuw en de eerste helft van de zestiende eeuw was dit zeer populair, tot er door de Reformatie enigszins de klad in kwam. Een belangrijke stimulans voor de tochten vormde de boekdrukkunst, waardoor reisverhalen een groter publiek bereikten. Het eerste geïllustreerde boek verscheen in 1486 van de hand van de Mainzer domkanunnik Bernhard von Breydenbach, verluchtigd met houtgravures van een kunstenaar uit Utrecht.

De reis begon voorspoedig. In Antwerpen, in die dagen het financiële centrum van de Lage Landen, regelden ze voor onderweg de nodige geldzaken. Het was mogelijk geld achter te laten bij een bank in ruil voor een verklaring. Zo’n wissel konden ze elders aan een andere bankier tonen om weer geld uitbetaald te krijgen. Al maakten de meeste groepsleden vanwege de ongunstige wisselkoers en aanverwante woekerpraktijken maar zeer beperkt gebruik van de bankiersdiensten. Enkelen besloten zelfs al hun geld bij zich te houden, met alle risico’s van dien. Mogelijk reisden ze via Antwerpen en voeren ze niet meteen vanuit Rotterdam de Rijn op, omdat ze dan een groter stuk door de Habsburgse Nederlanden konden reizen. Dat was relatief veilig, omdat de Habsburgers er door een sterker staatsgezag beter in slaagden de wegen van struikrovers te vrijwaren dan de dwergpotentaatjes in de staatkundige lappendeken die achter Maastricht wachtte.

De Limburgse heuvels bij Gulpen bleken een broedplaats van allerhande geboefte. Een koopman uit Aken had de pelgrims al in Maastricht gewaarschuwd dat er bandieten, die van hun komst en bestemming wisten, in een spelonk op hen lagen te wachten om hen uit te schudden. Volgens het verslag van Goverts zouden die hen zelfs al vanaf Antwerpen in de gaten hebben gehouden. De pelgrims huurden daarom onderweg een stuk of dertig gewapende mannen in. Dat bleek voldoende afschrikking voor de ter plekke ‘vertrouwde’ rovers – ze waren zelfs met naam en toenaam bekend! – om snel de aftocht te blazen.
De Limburgse heuvels waren een broedplaats van geboefte
Desondanks verzochten de Nederlanders in Aken op het stadhuis opnieuw om lijfwachten, zodat ze de reis naar Keulen even ongeschonden konden voortzetten. Tegen betaling kregen ze acht gewapende mannen mee, twee te paard en zes te voet. Vervolgens sloten zich ook nog enige andere Keulenreizigers bij hen aan.
Hardnekkige achtervolging
Geen overbodige luxe, naar bleek. Ze waren Aken nog niet uit, of de struikrovers doken weer op en bleven de hele reis tot Keulen om hen heen zwermen, ook al dorstten ze het reisgezelschap niet dicht te naderen. Slechts één keer passeerde een van hen met bedekt gezicht langzaam alle reizigers om vervolgens naast de voorman van hun escorte te gaan rijden. De boef vroeg hem volgens Arent Willemsz brutaal ‘wat wij voor lui waren en waar we heen wilden’, terwijl hij zijn ogen over de bagage liet gaan. Toen de voorman die vraag stoïcijns negeerde, gaf de bandiet zijn paard de sporen en reed de resterende kilometers gewoon een stukje voor hen uit.
Die hardnekkige achtervolging was gebaseerd op de verwachting dat de reizigers verderop kwetsbaar zouden zijn: ze zouden zo laat in Keulen aankomen dat de poorten al gesloten waren, terwijl er onderweg maar één herberg was, een half uur buiten de stad. Daar rekenden reizigers gewoonlijk af met de militaire escorte en legden daarna het laatste stukje alleen af. Daarom vroegen de pelgrims, die het bij het vallen van de avond angstig te moede werd, hun lijfwachten om hen tegen extra betaling tot in Keulen te begeleiden. Ook stuurden ze alvast een ruiter vooruit om de poort open te houden. En dat was maar goed ook, want bij die stadspoort doken de struikrovers inderdaad nog een laatste keer op, in de hoop hen alsnog bij verrassing te kunnen beroven. ‘We kwamen deze avond onbeschadigd in Keulen binnen,’ noteerde Goverts opgelucht.

Er volgden daarop een paar ontspannen dagen. Eerst in Keulen, waar de pelgrims de in aanbouw zijnde gigantische Dom met de Driekoningenschrijn en de fameuze Wunderkammer van de St. Ursula bekeken, inclusief één van de zes kruiken waarin Christus ooit van water wijn had gemaakt. Vervolgens maakten ze een Rijnreisje per boot richting Mainz, met zijn vele versterkte kastelen en stadjes. ‘Daar dronk ik de beste Rijnwijn die ik ooit geproefd heb,’ aldus de Delftse barbier vergenoegd. Ook Goverts rept van de wijn, en niet alleen van de smaak, maar ook van de billijke prijs – en van de gretigheid waarmee vervolgens iedereen zijn reisfles vulde.
Dreigende veldslag
Maar niet lang daarna raakten de vrolijke pelgrims plots verzeild in iets waarop ze vermoedelijk minder hadden gerekend: ze kwamen terecht midden in de Duitse Boerenoorlog, die juist dat voorjaar in Midden- en Zuid-Duitsland een climax bereikte. Hun eerste confrontatie vond al bij Mainz plaats. Nabij de oude bisschopsstad zochten ze logies, maar er was geen slaapplaats meer te krijgen omdat hier liefst drieduizend lutherse boeren tezamen waren gekomen. Uiteindelijk vonden de pelgrims, die als goede katholieken natuurlijk weinig met die protestantse ketters op hadden, in het kleine Eltville op de rechter Rijnoever onderdak. Erg ontspannen werden de laatste kilometers te voet niet, schreef Willemsz. ‘We hoorden deze avond onder het lopen veel getrommel en geweerschoten, zodat wij beraadslaagden of we deze nacht niet liever in het korenveld of een wijngaard zouden doorbrengen.’
Boeren tegen de heren
In 1525 woedde in het Heilige Roomse Rijk de Duitse Boerenoorlog. Dat was de laatste van een reeks opstanden van boeren die zich tegen de toenemende uitbuiting en onderdrukking door de territoriale vorsten verzetten. Zij werden daarbij deels geïnspireerd door radicale kerkhervormers, zoals Thomas Müntzer, die het Evangelie ook als een boodschap van politieke gelijkheid interpreteerden. Tijdens militaire krachtmetingen bleken de boeren geen partij voor de heren. Die wisten hun landsheerlijke macht sterk te vergroten, waarmee de basis voor de Duitse Untertanenstaat werd gelegd.
Gelukkig werd het niet de blote hemel, maar een warm bed. En de volgende dag kon het gezelschap zijn reis per boot vervolgen. Niettemin wilden enige pelgrims de tocht afbreken, omdat de vooruitzichten steeds ongunstiger werden. Elke dag waren er meer boeren op pad en ook hun tegenstanders verzamelden zich in groten getale. De plaatselijke bevolking had maar één advies: ‘Iedereen ried ons aan om te keren, omdat er een veldslag plaats zou vinden op de plek waar wij zo meteen langs moesten.’ Na rijp beraad spraken de reizigers zichzelf moed in en besloten toch verder te reizen.
De gok pakte aanvankelijk goed uit, Worms en Speyer konden zonder mankeren worden gepasseerd, maar daarna stuitte het gezelschap op nieuwe hindernissen. Bruchsal hield vanwege rondzwervende boeren de poorten gesloten, zodat ze er met een boog omheen moesten trekken. Ook de volgende ommuurde plaats mochten ze tot hun grote schrik – de avond begon intussen te vallen – aanvankelijk niet binnen. Vermoeid en doodsbang smeekten ze om de schout naar de stadspoort te laten komen, die hen uiteindelijk binnenliet.
De behoefte om althans de nacht binnen veilige stadsmuren door te brengen, bleek niet onterecht. In het hertogdom Württemberg spookte het pas goed. De volgende dag passeerden de pelgrims het ooit zo prachtige cisterciënzer klooster Maulbronn, dat net door boeren was geplunderd nadat de monniken waren verjaagd. Zij troffen er een onbeschrijfelijke puinhoop aan; de boeren hadden alle ramen en deuren vernield, en alle papieren die ze er hadden aangetroffen aan stukken gescheurd.
Ook voor de pelgrims zelf volgden daar enige angstige uren. Eerst kregen drie gewapende boeren te paard hen in de gaten: ze wilden weten waar de reis heenging. Toen ze hun reisdoel hadden verteld en verder mochten, vond in een uitgestrekt heideveld een tweede confrontatie met rondzwervende boerenkrijgers plaats: als hongerige wolven stortten ze zich op de pelgrims. Die smeekten de boeren hen met rust te laten, omdat ze niets met het conflict hadden uit te staan en slechts naar Venetië wilden. Ze moesten zich echter een voor een laten visiteren door de boeren, die hen van een geweer, een fraaie degen en enig muntgeld beroofden, en alle meegebrachte wijn opdronken. Ze zagen de pelgrims voor spionnen aan en pas nadat die hadden verzekerd dat ze ‘geen papen op de wagen hadden’ lieten ze hen gaan. De reizigers haastten zich naar de volgende pleisterplaats.
De boeren beroofden hen en dronken alle wijn op
Het werd weer tijd voor voorzorgsmaatregelen en de volgende dag huurden ze na het ontbijt in Esslingen een meerkoppige lijfwacht in. Dat bleek niet onverstandig, want nog die middag doken plots drie gewapende boeren uit de bosjes op. Pas na enige bezwerende woorden van hun gewapende begeleiders lieten die hen gaan. Met de schrik in de benen ijlden de pelgrims naar Göppingen. Maar dat hield ook de poorten gesloten, zodat ze in een dorpsherberg in het stro moesten overnachten. Willemsz vermeldde daarover knorrig, dat ze voor het slechte eten en die primitieve slaapplaats ook nog eens schandalig veel hadden moeten betalen.

Het was gelukkig de laatste keer dat zij fysiek werden bedreigd. De dag daarop bereikten zij veilig de welvarende rijksstad Ulm, waar ze hoorden dat de boeren net door de hertog van Beieren waren verslagen. Drie dagen later zagen zij vlak voor de grens met Tirol nog boeren vluchten. Maar zelfs daarna was het terrein nog niet helemaal veilig. In de buurt van Merano stuitten zij wederom op talloze boeren. En in een dorpje achter Trento bleek de plaatselijke bevolking zo door hen geïntimideerd dat zij die dag – het was Hemelvaartsdag – maar één keer een mis durfde te houden. Het moet voor de vrome Arent Willemsz dan ook een zekere genoegdoening zijn geweest om daar ook de plek te passeren, waar ooit een dorp had gestaan waarvan de inwoners het gewaagd hadden in de Kerstnacht van 1517 te dansen en dat door God daarop voor straf met een sneeuwlawine volledig was weggevaagd.
God had het dorp gestraft met een sneeuwlawine
Op 28 mei bereikten ze Venetië, een belangrijk knooppunt voor bedevaartgangers uit heel Europa, waar ze eindelijk met een gerust hart de toerist konden uithangen. Ze bleven er drie weken om voorbereidingen te treffen voor het vervolg van hun reis: de oversteek met zo’n honderd andere pelgrims per boot naar Palestina. Na een maand varen meerde het schip aan in Jaffa. Eén van het negental had de bootreis niet overleefd en werd daar op het strand begraven.
Toost op terugkeer
Op de terugreis vanaf Venetië, ettelijke maanden later, hadden de Nederlanders van geen kwaadwillende boer meer last. De Boerenoorlog was voorbij: de boeren waren volledig in de pan gehakt, hun politieke rol was uitgespeeld. In Ulm waren de pelgrims getuige van de intocht met veel pracht en praal van een van de politieke overwinnaars, de latere keizer Ferdinand I, de jongere broer van Karel V. Later die avond maakten ze zelfs persoonlijk kennis met hem.

Daarna reisden ze verder huiswaarts, vanaf Mainz weer over de Rijn. Na Nijmegen ging vrijwel ieder van het gezelschap zijns weegs. Arent Willemsz sloeg het aanbod van Jan Goverts af om nog even bij hem in Gorinchem te logeren, omdat ‘ik begeerde te weten hoe het er met mijn vrouw en kinderen voorstond, omdat ik zolang weg was geweest’. Aldus zeilde hij uiteindelijk in z’n eentje verder naar Dordrecht, huurde een schuit naar Rotterdam en vervolgens een volgende naar Delft. Thuis verraste hij zijn moeder en zijn vrouw bij het eten. Juist op het moment dat hij de deurklopper wilde laten vallen, hoorde hij hoe de eerste met een kroes wijn in de hand een toost op zijn spoedige behouden terugkeer uitbracht.
Daarop, zo sloot de barbier zijn reisverhaal af, opende hij de deur om iets naar binnen te roepen, ‘waarop mijn vrouw meteen antwoordde en riep: “Dat is de stem van meester Arent.” En naar de deur liep waar ze mij staande aantrof en mij om de hals vloog en zei: “Welkom lief.” Waarbij ik haar vasthield, opdat ze niet in onmacht op de grond viel, want hoewel dit lukte, was onvoorzien thuiskomen toch best gevaarlijk.’
Reden te meer voor hem om nog diezelfde avond een bezoek aan de Oude Kerk en daarna aan de Nieuwe Kerk te brengen om ter afsluiting van zijn bedevaart God te danken voor zijn behouden terugkeer na 233 dagen afwezigheid.
Meer weten:
- Between Saint James and Erasmus: Studies in Late-Medieval Religious Life (2003) door Jan van Herwaarden, over pelgrims in de Nederlanden.
- Pelgrimstochten (2010) door Ben Wasser over de geschiedenis van christelijke bedevaartsoorden.
- German Histories in the Age of Reformations, 1400-1650 (2009) door Thomas A. Brady behandelt de katholieke en protestantse hervormingen.