Home Dossiers De Verenigde Staten Nederland en de VS: natuurlijke bondgenoten

Nederland en de VS: natuurlijke bondgenoten

  • Gepubliceerd op: 11 oktober 2010
  • Laatste update 08 feb 2023
  • Auteur:
    Ivo van de Wijdeven
  • 12 minuten leestijd
Nederland en de VS: natuurlijke bondgenoten
Cover van
Dossier De Verenigde Staten Bekijk dossier

Dit artikel krijgt u van ons cadeau

Wilt u onbeperkt toegang tot de artikelen op Historischnieuwsblad.nl? U bent al lid vanaf €1,99 per maand. Sluit hier een abonnement af en u heeft direct toegang.

John Adams geldt als een van de grondleggers van de Verenigde Staten. Vanaf 1780 verbleef hij jarenlang in de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden om steun te werven voor zijn jonge land. Hij vond de Nederlanders soms onbegrijpelijk en krenterig. Toch bleef hij van hen houden.

‘Het land waar ik vertoef is het eigenaardigste ter wereld. Ik betwijfel zeer of er in Europa enig ander land te vinden is dat even achtenswaardig is als Holland, naar verhouding. Hun ijver en zuinigheid zouden tot voorbeeld moeten dienen voor de wereld! Zij zijn minder eerzuchtig dan hun buren, maar ik bemerk niet dat zij meer hebzucht hebben, ik bedoel naar verovering en eer. En wetenschap en kunst worden er volgens mij meer bevorderd.’

Meer historische context bij het nieuws? Schrijf u in voor onze gratis nieuwsbrief.

Ontvang historische artikelen, nieuws, boekrecensies en aanbiedingen wekelijks gratis in uw inbox.

De Amerikaanse gezant John Adams schreef deze lovende woorden een paar weken na zijn aankomst in de Republiek aan zijn vrouw Abigail. Adams was eind juli 1780 naar de Republiek gekomen om politieke en vooral financiële steun voor de Verenigde Staten te verkrijgen. Amsterdam was zeer welvarend en nog steeds het financiële centrum van Europa. Adams en zijn reisgenoten keken er hun ogen uit.

“‘Hollandse ijver en zuinigheid moeten tot voorbeeld dienen voor de wereld!”

Adams had aan de wieg gestaan van de Amerikaanse Onafhankelijkheidsverklaring op 4 juli 1776, waarmee de dertien koloniën uit ontevredenheid over hoge belastingen afstand namen van de Engelse koning. De boerenzoon had toen al een carrière als onderwijzer en advocaat in Boston achter de rug.

In 1778 probeerde hij voor het eerst in Europa steun te vinden voor de Amerikaanse zaak. De Franse koning Lodewijk XVI hielp de jonge natie in de strijd tegen het oude moederland Engeland. Dat deed hij niet omdat hij de opstand van een volk tegen een vorst steunde, maar meer omdat hij Engeland dwars wilde zitten. Hij wilde daarom ook graag dat de oorlog zo lang mogelijk duurde. Maar dat was niet in het belang van de Amerikanen.

Adams raakte algauw gefrustreerd. Het subtiele diplomatieke spel bleek niet aan hem besteed. Adams bleef bij de Fransen aandringen op de inzet van de Franse marine. Dat was in zijn ogen cruciaal, omdat de Engelse vloot min of meer vrij spel had voor de Amerikaanse kust. De Fransen voelden daar helemaal niets voor en na diverse aanvaringen met de Franse minister van Buitenlandse Zaken keerde Adams in juni 1779 onverrichter zake terug naar de Verenigde Staten.

John Adams werd na veel tegen­slagen erg populair in de Republiek.

Toch was dit niet het einde van zijn diplomatieke carrière. In november van hetzelfde jaar stuurde het Congres van de Verenigde Staten hem terug naar Frankrijk. Ditmaal als gevolmachtigd vredesonderhandelaar met de Engelsen. Maar omdat de Engelsen en de Fransen geen vrede wilden, was er voor Adams weinig te doen in Parijs. Daarom ging hij op eigen houtje naar de Lage Landen.
Adams was overtuigd van de sympathie van de Nederlanders voor de Amerikanen. Zij leefden immers ook van handel en visserij, en waren individualisten voor wie vrijheid boven alles ging. Bovendien hadden zij ook ooit gerebelleerd tegen een vreemde koning vanuit een verwant protestants en republikeins gedachtegoed.

De Nederlanders waren al in een zeer vroeg stadium betrokken bij de Amerikaanse Onafhankelijkheidsoorlog. Al jaren voor de Onafhankelijkheidsverklaring smokkelden zij wapens naar de ontevreden kolonisten. Ook nadat de Engelsen een handelsembargo afgekondigd hadden tegen de opstandelingen, gingen de Nederlandse handelaren door met de wapensmokkel. Daar was immers goud geld mee te verdienen, want de Amerikanen betaalden goed voor het broodnodige oorlogsmaterieel.

Dankzij Nederlandse handelaren konden de Amerikanen een leger op poten zetten. Zij vervulden hiermee een cruciale rol in de beginperiode van het conflict. Officieel hield de Republiek zich zo veel mogelijk afzijdig en beriep zich op haar neutraliteit. Op papier was de Republiek een bondgenoot van Engeland, maar een Engels verzoek in 1776 om de Schotse brigade – een eenheid huursoldaten in Nederlandse dienst – uit te lenen voor de strijd tegen de opstandige koloniën was aan dovemansoren gericht.

Het Nederlandse eiland Sint-Eustatius was de belangrijkste doorvoerhaven voor alle smokkelwaar. Sint-Eustatius kende sinds 1756 als neutrale vrijhaven geen douaneheffingen en vormde daardoor de belangrijkste overslaghaven in het Caraïbisch gebied. De bedrijvigheid was enorm en het eiland kreeg de bijnaam ‘De Gouden Rots’. Het was een van de weinige plaatsen waar de Amerikanen hun tabak en indigo konden verhandelen tegen wapens. De Engelse ambassadeur in Den Haag, sir Joseph Yorke, drong er bij de Staten-Generaal herhaaldelijk op aan om hardere maatregelen te nemen tegen de illegale handel, maar de Nederlanders beriepen zich wederom op hun neutraliteit en gaven daar geen gehoor aan. De Engelsen hielden regelmatig Nederlandse schepen met contrabande aan, maar ook dat haalde niets uit. In 1778 vertrokken maar liefst 3182 schepen vanaf het eiland. In datzelfde jaar riep lord Stockton in het Engelse parlement vertwijfeld uit dat de Engelsen al lang zouden hebben afgerekend met George Washington als Sint-Eustatius drie jaar eerder in zee gezonken was.

Op 16 november 1776 was Sint-Eustatius het middelpunt van een diplomatieke rel. Op bevel van gouverneur Johannes de Graaff beantwoordde Fort Oranje een saluutschot van het schip Andrew Doria, dat onder de nieuwe Amerikaanse vlag voer, met elf kanonschoten. De Amerikanen interpreteerden dit First Salute als de eerste erkenning van hun onafhankelijkheid door een buitenlandse mogendheid. De Graaff werd door de Amerikanen als een held geëerd en zij vernoemden prompt twee schepen naar hem en zijn vrouw. De Engelsen waren echter furieus. Op hun aandringen werd De Graaff teruggeroepen naar de Republiek, maar nadat hij daar zijn zegje had gedaan mocht hij al snel weer terugkeren naar zijn oude post.

“Het Nederlandse eiland Sint-Eustatius was doorvoerhaven voor alle smokkelwaar”

Een paar jaar later protesteerde de Engelse ambassadeur Yorke in Den Haag tegen de ontvangst van de Amerikaanse zeeheld John Paul Jones in de Republiek. Jones was met zijn schip de Bon Homme Richard in een bloedig gevecht geraakt met het veel sterkere Engelse schip Serapis. Na een urenlang gevecht had Jones zich toch meester weten te maken van de Serapis en was zijn eigen schip gezonken.

Op 3 oktober 1779 voer hij met de Serapis en een paar andere Amerikaanse schepen de rede van Texel binnen. Prompt blokkeerden Engelse schepen de haven. Yorke eiste de uitlevering van Jones en teruggave van de Serapis. De Staten-Generaal konden maar niet tot een beslissing komen, want de Republiek had de Verenigde Staten nog niet officieel erkend. Jones maakte van de tijd gebruik om zijn schepen te repareren en in de Nederlanden de Amerikaanse zaak te bepleiten. Hij werd hartelijk ontvangen in Amsterdam, waar de inwoners op straat liedjes ter ere van hem zongen.

Op 12 november stuurden de Staten-Generaal uiteindelijk een marine-eskader naar Texel om Jones tot vertrek te dwingen, zodra de wind gunstig stond. Jones bedacht een list. Hij liet zijn schepen op één na onder Franse vlag brengen, waardoor ze niet aan de Engelsen konden worden uitgeleverd. Zelf vertrok Jones op 27 december, toen de Engelse blokkade door een zware storm uiteengedreven was. Hij slaagde erin veilig een Franse haven te bereiken, de Engelsen stampvoetend achterlatend.

Gezien de populariteit van de Amerikanen leek het erop dat John Adams goede zaken zou kunnen doen met de Republiek. Maar in de praktijk lag dat ingewikkelder, omdat het land was verdeeld. Het viel uiteen in de orangisten, de aanhangers van de stadhouder, en de patriotten. Onder de laatste naam schaarden zich de opkomende middenklasse en de regenten, die er belang bij hadden de invloed van de stadhouder terug te dringen. De orangisten waren sterk pro-Engels, vooral omdat stadhouder Willem V zelf verwant was aan het Engelse koningshuis. De voorstanders van de Amerikaanse onafhankelijkheid bevonden zich in het kamp van de patriotten.

Thomas Jefferson, Benjamin Franklin en John Adams werken aan de Onafhankelijkheidsverklaring in 1776.

Het was voor Adams onduidelijk wie nu precies de macht had in Nederland. Hij vond het politieke systeem ondoorzichtig. De macht lag niet echt bij de hoge heren in Den Haag, constateerde hij in een rapport aan het Congres, maar ‘bij de regenten uit de steden en de adel uit de verschillende provincies’. Opvallend machtig was ook Amsterdam, want de stad ‘vertegenwoordigt een kwart van de hele republiek, tenminste in belastinggeld’.

Adams besloot zich daarom in Amsterdam te vestigen. In eerste instantie huurde hij kamers bij ‘Madame La Veuve du Henry Schorn, op de Achterburgwal by de Hoogstrat’. Hij besloot in te spelen op de Nederlandse handelsgeest, want ‘er heerst hier een honger naar handel met Amerika, zo verslindend als die van een haai naar zijn prooi’. Hij spiegelde de Nederlanders gouden bergen voor. Algauw kwam hij in contact met bekende patriotten als baron Joan Derk van der Capellen tot Den Poll en de redacteur van de internationaal beroemde Gazette de Leyde, Johan Luzac. Zij hielpen hem met het verspreiden van zijn boodschap, maar Adams slaagde er niet in een lening los te krijgen bij de Amsterdamse bankiers. Die durfden dat zonder goedkeuring van de Staten-Generaal niet aan. ‘Ik word gemeden als de pest,’ schreef Adams, en de Nederlanders daalden snel in zijn achting. Hij ontwaarde overal ‘kleinheid’ die voortkwam uit ‘de preoccupatie met stuivers en centen die het hele volk doordesemt’.

Volgens Adams was de besluiteloosheid van de Nederlanders vooral te wijten aan hun angst voor een oorlog met Engeland. ‘Oorlog is het ergste kwaad voor een Nederlander. Yorke beseft dit terdege en zorgt voor een constante dreiging.’ Maar eind 1780 was de maat vol voor de Engelsen. Na een nieuw diplomatiek incident, waarbij de Engelsen de hand wisten te leggen op een concepthandelsverdrag tussen Amsterdam en de Verenigde Staten, verklaarde Engeland eenzijdig de oorlog aan de Republiek. De Vierde Engels-Nederlandse Oorlog verliep desastreus voor de Republiek. De Engelsen veroverden het gewraakte Sint- Eustatius, dat grondig werd geplunderd. De Nederlandse marine bleek totaal geen partij voor de Engelse vloot. De Nederlandse handel kwam vrijwel helemaal stil te liggen.

Voor Adams vormde de oorlog een aanleiding om nogmaals het woord te richten tot de Staten-Generaal. Geheel tegen de diplomatieke spelregels in stuurde hij op 4 mei 1781 een ‘Memorie’ naar Den Haag, waarin hij pleitte voor een alliantie tegen de Engelsen. Hij wees erop dat de Amerikanen en de Nederlanders godsdienst, regeringsvorm, gebruiken en handelsbelangen deelden. Zijn conclusie luidde dan ook dat ‘gezien al deze bijzonderheden een alliantie zó natuurlijk voor de hand ligt, dat twee verre naties zelden een duidelijker vingerwijzing van de Voorzienigheid hebben gekregen om zich te verenigen’.

Een reactie bleef echter uit. Uit Amerika volgden wel vermanende brieven over zoveel diplomatieke onbezonnenheid. Adams raakte zijn officiële status als vredesonderhandelaar kwijt, mede op instigatie van de Fransen. Moedeloos door zoveel tegenslagen werd Adams ook nog ziek; waarschijnlijk had hij malaria. Hij was inmiddels naar de Keizersgracht 529 verhuisd, omdat er geringschattend werd gesproken over zijn eenvoudige onderkomen bij de weduwe.

Toen hij door het gebruik van ‘krachtige Peruviaanse boomschors’ weer genezen was, keerde het tij voor de Amerikanen. Lodewijk XVI had in de zomer van 1781 eindelijk een sterke vloot naar Amerika gestuurd. Sint-Eustatius was inmiddels heroverd, en samen met de Fransen brachten de Amerikanen de Engelsen op 19 oktober een verpletterende nederlaag toe bij Yorktown. In maart 1782 startten de vredesonderhandelingen. Adams besloot de Staten-Generaal te verzoeken om een ‘definitief antwoord’ op zijn Memorie en zette met Luzac en Van der Capellen een lobbycampagne in de steden en provincies in gang.

Ditmaal bleef resultaat niet uit. Nadat Friesland al op 26 februari als eerste provincie overstag was gegaan, erkende de Republiek als tweede natie ter wereld op 19 april 1782 de Verenigde Staten. Een dag later werd Adams officieel ontvangen in de uitbundig gedecoreerde Trêveszaal op het Binnenhof en nog twee dagen later door stadhouder Willem V op Huis ten Bosch. In mei kocht Adams het pand aan de Fluwelen Burgwal 44 in Den Haag. Dat werd de eerste ambassade van de Verenigde Staten in het buitenland. Adams: ‘Zo heeft dan deze oude Republiek onze Republiek-in-opkomst een officieel saluut gebracht, en ik dank God, dat hij mij in staat gesteld heeft de vlag van de Verenigde Staten te planten in Den Haag, waar zij van nu af altijd zal blijven wapperen.’

Daarna ging het snel. De nieuwe ambassadeur werd uitgebreid gefêteerd, zelfs door de Franse ambassadeur. Aan zijn vrouw Abigail schreef Adams: ‘Uw nederige dienaar is in dit land de laatste tijd zeer en vogue. Er is nauwelijks een persoon die even gewichtig is als Mijnheer Adams.’

Tussen de bedrijven door slaagde Adams erin om bij de Amsterdamse bankiershuizen Willink, Van Staphorst en De la Lande & Fynje leningen af te sluiten voor een bedrag van 5 miljoen gulden. Minder dan gehoopt, maar dit bedrag groeide later uit tot bijna 30 miljoen gulden. Op 8 oktober was Adams opnieuw te gast in de Trêveszaal, ditmaal voor de ondertekening van de Overeenkomst van Vriendschap en Handel. Het werk van Adams was voltooid en hij vertrok direct naar Parijs om de vredesonderhandelingen met de Engelsen te voeren.

John Adams bleef tot 1788 in functie als ambassadeur en keerde in die hoedanigheid nog een aantal keren terug naar de Republiek. Later werd hij na George Washington de tweede president van de Verenigde Staten. Aan Nederland bleef hij, ondanks de moeizame onderhandelingen, altijd warme herinneringen houden. Vlak voor zijn dood op 4 juli 1826, precies vijftig jaar na de Onafhankelijkheidsverklaring, schreef Adams: ‘Recht aan de Hollanders voor hun verdienste in het bevorderen van de letteren, wetenschap, zeevaart, handel, patriottisme, vrijgevigheid, tolerantie is nooit gedaan. Ik ben het eens met elke lofspraak op de Nederlandse natie. De Grieken zelf hebben hen nooit overtroffen, behalve in smaak.’

Meer weten:

  • Meer over John Adams’ tijd in Nederland valt te lezen in de bundel John Adams in Holland, 1780-2005 (2005), uitgegeven door het John Adams Instituut. Het bevat artikelen van Jan Willem Schulte Nordholt, Hella Haasse en Willebrord Nieuwenhuis. Het artikel van Nieuwenhuis vormt een mooie beschrijving van de lieux de memoire van Adams’ in Nederland.
  • Voor het complete leven van John Adams is er de bejubelde biografie John Adams van David McCullough uit 2001. McCullough schetst een zeer gedetailleerd beeld van Adams door gebruik te maken van de enorme hoeveelheid correspondentie die hij heeft nagelaten.
  • In The First Salute. A View of the American Revolution van Barbara Tuchman uit 1989 spelen de gebeurtenissen op Sint-Eustatius een hoofdrol. Tuchman verhaalt in dit vlot geschreven boek uitgebreid over de Nederlandse betrokkenheid bij het begin van de Amerikaanse Onafhankelijkheidsoorlog.
  • In de Koninklijke Bibliotheek en het Nationaal Archief zijn op aanvraag onder andere originele publicaties van John Adams, de Memorie aan de Staten-Generaal en de Overeenkomst van Vriendschap en Handel in te zien.