Vanaf 12 oktober aanstaande zendt de VPRO een ambitieuze, achtdelige documentaire over de geschiedenis van Nederland uit onder de titel Het Verleden van Nederland. Op de omvangrijke website van de serie is al een beknopte beschrijving te lezen van de inhoud van de acht delen. Daarbij wordt wel steeds nadrukkelijk vermeld dat die onder voorbehoud is, omdat in de montage alles nog kan veranderen.
Ik neem aan dat dat wel mee zal vallen. De titel en de korte inhoud van de laatste aflevering lijken mij karakteristiek voor de uitgangspunten van de serie en in zekere zin ook voor het hele ongelukkige en misleidende debat dat de laatste jaren is gevoerd over de natie en haar verleden. Die laatste aflevering heet ‘Vervagende Grenzen’. Dat klinkt al zeer omineus in een tijd waarin de columnisten zich zorgen maken over onze nationale identiteit. Volgens de tekst is die grensvervaging het gevolg van de Europese eenwording en de globalisering.
En er is nog iets veel engers aan de hand: de morele grenzen zijn troebel geworden door de ontzuiling. De allerlaatste zin van de korte inhoud van de laatste aflevering is te mooi om niet letterlijk te citeren: ‘Bestaat “Nederland” eigenlijk nog wel?’ De existentiële twijfel die kennelijk ten grondslag ligt aan deze laatste aflevering wordt scherp gecontrasteerd met de – vooral ook de religieuze – zekerheden van de wederopbouwjaren. Ach, konden we toch maar weer terug naar de jaren dat God en Drees het voor het zeggen hadden!
De hele nationale onzekerheid van de laatste jaren, ook in deze serie weer zo expliciet aan de orde gesteld, lijkt mij eerlijk gezegd flauwekul. Ik zou het ook wat vriendelijker kunnen formuleren door te stellen dat die twijfel een product is van optische vertekening. Op de vraag of Nederland bestaat kan een zeer eenduidig antwoord worden gegeven: ja! Kijk een paar avonden naar de televisie, reis naar een grens, bezie de redeloze opwinding over onze gouden medailles en het wordt duidelijk dat de natie bestaat.
Voor zover we delen van onze soevereiniteit kwijt zijn geraakt aan de Europese Unie of de globalisering, was dat onvermijdelijk en bovendien al veel langer geleden dan we nu denken. Nederland is immers een klein land dat volledig afhankelijk is van import en export. Maar op die terreinen die de meeste Nederlanders van belang vinden, heeft de Nederlandse overheid nog steeds een grote bewegingsvrijheid. Niemand heeft tot op heden een EU-voetbalelftal voorgesteld, waarin het oranje-elftal verplicht moet opgaan (iets dat mij een onbeschrijflijke zegen zou lijken).
Dat vroeger, in de jaren vijftig of daarvoor, de nationale zekerheden nog onschokbaar overeind stonden, is een begrijpelijke maar onjuiste veronderstelling. Omdat het onveranderbaar is, lijkt het verleden altijd meer solide en veiliger; je weet met het verleden waar je aan toe bent en met de toekomst nu eenmaal niet. In de jaren vijftig werd Nederland geplaagd door tal van onzekerheden. Daar was de angst voor de bom, voor een terugkeer van de crisis, het naargeestige gevoel dat de jeugd op drift was geraakt en nog allerlei andere ellende.
Het contrast tussen een onzeker heden en zeker verleden is mythisch. Mensen voelen zich nu onzeker door de aanzienlijke veranderingen van de afgelopen halve eeuw, maar de veranderingen in de eerste helft van de vorige eeuw waren minstens even groot en zeker even beangstigend.
Maarten van Rossem
Dit artikel is exclusief voor abonnees