Na de dood van generaal Francisco Franco stond Spanje voor de keuze: verder als dictatuur of als democratie? Autoritaire politici en militairen dachten dat de jonge koning Juan Carlos aan hun kant stond. Maar ze vergisten zich.
Op 20 november 1975 iets voor half zes in de ochtend blies Francisco Franco y Bahamonde eindelijk zijn laatste adem uit. In de voorafgaande maanden had hij de ene hartaanval na de andere overleefd, beroertes en ontstekingen gehad, koortsaanvallen, maar steeds wist de 82 jaar oude dictator dankzij een peloton aan artsen weer op te krabbelen. Met het overlijden van Franco kon Spanje een hoofdstuk afsluiten dat in juli 1936 was begonnen met een bloedige burgeroorlog en was uitgemond in een vooral in de eerste decennia uiterst hardvochtig en wreed regime. Hoe zou een toekomst zonder Franco eruit moeten zien? Bleef Spanje een dictatuur, zou er net als in buurland Portugal eindelijk een democratie komen of stevende het land zonder de strakke hand van El Caudillo wederom af op een nieuwe burgeroorlog?
Zelf meende Franco dat hij zijn opvolging tot in de puntjes had geregeld. In zijn kersttoespraak van 1969 stelde hij de Spanjaarden gerust dat hij alles had ‘vastgebonden en goed vastgebonden’ (‘atado y bien atado’). De monarchie, die in 1931 door linkse oproerkraaiers was afgeschaft, zou in ere worden hersteld met de kleinzoon van de verdreven koning Alfonso XIII als nieuwe vorst. Deze Juan Carlos de Borbón was in 1948 als 10-jarige door Franco naar Spanje gehaald waar hij was opgeleid volgens de nationalistische, antidemocratische en streng katholieke beginselen die het franquistische regime stutten. In de jaren zestig verscheen Juan Carlos op toogdagen steeds vaker in de openbaarheid, meestal zij aan zij met Franco, maar niemand die wist wat deze Borbón-telg nu werkelijk dacht.

Dit artikel is exclusief voor abonnees
Voor het daadwerkelijke bestuur van het land had Franco zijn rechterhand Luis Carrero Blanco op het oog. Deze zeer conservatieve admiraal verrichte al jarenlang tal van bestuurlijke taken waarvoor Franco niet het geduld had. De plannen met hem gingen op 20 december 1973 bijna letterlijk in rook op, toen Carrero Blanco met auto en al werd opgeblazen in een door de Baskische terroristische beweging ETA opgeëiste aanslag.
Zwaar aangeslagen benoemde Franco vervolgens het hoofd van de inlichtingendienst Carlos Arías Navarro als degene die Juan Carlos te zijner tijd moest bijstaan. Deze hardliner, die aan zijn brute optreden in de burgeroorlog de bijnaam ‘de slager van Málaga’ dankte, leek garant te staan voor het voortbestaan van het franquistische regime. Na het overlijden van Franco verklaarde Arías Navarro bij de eerste kabinetsvergadering: ‘Wij zijn geroepen en wij zijn hier bijeen om de reusachtige prestaties van Francisco Franco voort te zetten en te handhaven.’
De ‘slager van Málaga’ wilde het Franco-regime laten voortbestaan
Charmeoffensief
Hoewel Spanje in de voorgaande tien jaar in economisch en cultureel opzicht sterk was veranderd en de roep om liberalisering en democratisering steeds luider klonk, leek weinig er begin 1976 op te wijzen dat het land de weg naar de democratie zou inslaan. En toch was dat wel wat zou gebeuren in dat wonderlijke jaar. Uitgerekend de door Franco zelf geknede en gevormde Juan Carlos zou daarin een doorslaggevende rol spelen.
Toen hij op 22 november 1975 op 37-jarige leeftijd de troon besteeg, besefte hij als geen ander hoe zwak zijn positie was. De Borbón-monarchie was nooit bijzonder populair en met zijn verschijning als zwijgzame slungel naast Franco had Juan Carlos weinig harten veroverd. Dankzij zijn huwelijk met Sophia van Griekenland had hij van nabij kunnen ervaren hoe een gebrek aan steun onder de bevolking de Griekse monarchie fataal was geworden. Om te overleven als koning moest Juan Carlos de Spaanse monarchie op moderne, democratische leest schoeien, waarbij Groot-Brittannië en Nederland als voorbeelden konden dienen.
Helden van de terugtocht
De Duitse schrijver Hans Magnus Enzensberger muntte het begrip ‘helden van de terugtocht’ om politici te beschrijven die een verkeerd regime niet met een revolutie van buitenaf ten val willen brengen, maar door geleidelijke hervormingen van binnenuit. Dit vergt een enorme balanceerkunst, geduld en een bereidheid tot morele concessies, maar is op den duur vaak wel succesvoller. Enzensberger zag Adolfo Suárez, Michail Gorbatsjov en de Zuid-Afrikaanse leider Frederik Willem de Klerk als voorbeelden. Allen kwamen voort uit een systeem dat ze van binnenuit hielpen ontmantelen. Ze betaalden daarvoor ook de prijs van een geringe populariteit in eigen land.

Een van zijn eerste besluiten was de benoeming van zijn leermeester Torcuato Fernández-Miranda tot voorzitter van het Spaanse parlement, de Cortes. Hoewel dit parlement niet op democratische wijze was samengesteld kon het dankzij de sluwe Fernández-Miranda toch een belangrijke tegenmacht vormen tegen de autoritaire, maar niet bijster begenadigde Arías Navarro. Tegelijkertijd voerde Juan Carlos een charmeoffensief door stad en land af te reizen en met allerlei groepen uit de Spaanse samenleving in gesprek te gaan, ook met de linkse, clandestiene oppositie. Bij een bezoek aan Catalonië maakte de koning diepe indruk door enkele zinnen in het door Franco nog verboden Catalaans uit te spreken.
Maar zijn belangrijkste besluit was om op advies van Fernández-Miranda in juli 1976 de falende Arías Navarro te vervangen door Adolfo Suárez, een op dat moment nog redelijk onbekende staatssecretaris die zijn sporen had verdiend als directeur van de nationale televisie. In veel opzichten waren Suárez en Juan Carlos geestverwanten: beiden waren geboren in de jaren dertig en hadden geen directe herinnering aan de Spaanse Burgeroorlog die de oude franquistische elite sterk had getekend. Beiden streefden naar verandering, maar tegelijk waren ze zo sterk aan het Franco-regime verbonden dat ze niet direct argwaan bij de oude garde wekten.
Het pact van de vergetelheid
De prijs die Spanje betaalde voor de succesvolle transitie was wat het pact van de vergetelheid (‘el pacto del olvido’) werd genoemd: een stilzwijgende afspraak tussen de oude franquistische elites, de democratische partijen en het maatschappelijke middenveld om het verleden te laten rusten. Er bestond veel angst dat oude wonden anders zouden worden opengereten. In 1977 werd een amnestiewet aangenomen, waarin alle politieke gevangen werden vrijgelaten en amnestie werd verleend aan daders van mensenrechtenschendingen tijdens de Franco-jaren. Ook bleven veel standbeelden en straatnamen uit die tijd behouden, terwijl de dictator begraven lag in het protserige, door krijgsgevangenen aangelegde mausoleum Valle de los Caídos.
Onder druk van een nieuwe generatie nam de linkse regering van José Luis Zapatero in 2007 de Wet van het historische geheugen aan, waardoor er meer erkenning kwam voor de slachtoffers van het Franco-regime en overblijfselen uit deze tijd konden worden verwijderd. In 2019 werd Franco’s stoffelijk overschot uit het mausoleum gehaald en herbegraven in het familiegraf in Madrid. Een van de aanwezigen was de hoogbejaarde putschist van weleer, Antonio Tejero.

Bij zijn aantreden verklaarde Suárez direct dat hij het regime wilde liberaliseren en moderniseren en dat hij van plan was om binnen een jaar vrije verkiezingen uit te schrijven. In de daaropvolgende maanden ontpopte de welbespraakte Suárez zich als een onvermoeibaar onderhandelaar en een begaafd strateeg. In de woorden van de Spaanse schrijver Javier Cercas was hij ‘flexibel, efficiënt, glibberig en charmant genoeg om de oppositie ervan te overtuigen dat alles anders zou worden, terwijl hij tegelijk de franquisten verzekerde dat alles bij het oude zou blijven hoewel er niets hetzelfde bleef’. Aan de ene kant praatte hij zich de blaren op de tong om de oude franquisten en de krijgsmacht gerust te stellen, terwijl hij zowel de sociaal-democratische leider Felipe González als de communist Santiago Carrillo wist te overtuigen om rustig af te wachten en vooral niet te provoceren.
In november 1976 stemde de door Fernández-Miranda gedresseerde Cortes in met de Wet voor Politieke Hervormingen, die Suárez had ingediend. Waardoor vrije verkiezingen op basis van algemeen kiesrecht mogelijk werden en allerlei andere vrijheden werden gegarandeerd. Daarnaast schreef Suárez een referendum uit om de veranderingen te legitimeren. Hij bleek de stemming in het land goed te hebben ingeschat, want liefst 94 procent van de kiezers stemde voor het democratiseringsproces.

Tanks in Valencia
In de maanden voorafgaande aan de verkiezingen moest Suárez nog één belangrijke hobbel nemen: de legalisering van de Partido Comunista de España (PCE) van Carrillo. De oude franquistische elite had met frisse tegenzin partijvorming toegestaan, maar wel bedongen dat de hartgrondig verfoeide communistische partij verboden bleef. Vrije verkiezingen zonder deelname van de communisten achtte Suárez ongewenst, maar wel wachtte hij tot het allerlaatste moment met zijn beslissing om de PCE toch te laten deelnemen aan de verkiezingen. Vooral in de legertop was de woede over deze streek van Suárez groot en in de aanloop naar de verkiezingen van juni 1977 gonsde het van de geruchten over een aanstaande militaire staatsgreep. Uiteindelijk bleek het sop de kool nauwelijks waard, want de PCE bleef steken op 9 procent van de stemmen en eindigde als derde partij achter de sociaal-democraten en de door Suárez gevormde Unie van het Democratische Centrum.
Juan Carlos valt van zijn sokkel
Spanje kijkt uit naar de memoires van Juan Carlos met als werktitel Reconciliación. Uit de titel zou blijken dat de 87-jarige Juan Carlos zich wil verzoenen met zijn onderdanen. In de nadagen van zijn koningschap is hij van zijn sokkel gevallen. Het begon met een heupbreuk, opgelopen tijdens een olifantenjacht in Botswana in 2014. Veel Spanjaarden reageerden woedend op het nieuws dat de koning tijdens een economische crisis peperdure vakantiereisjes maakte, vergezeld door zijn minnares Corinna Larsen. Daarop volgden onthullingen over zelfverrijking, corruptie en buitenechtelijke affaires. Zo had Juan Carlos een schenking ter waarde van 100 miljoen van het Saoedische koningshuis gekregen. Voorts zou hij volgens hardnekkige roddels met meer dan 2000 vrouwen het bed hebben gedeeld. Na zijn abdicatie in 2014 kwamen daar onthullingen over belastingontduiking en schimmige offshore-constructies bij. Om zijn zoon en opvolger Felipe niet voor de voeten te lopen, besloot Juan Carlos in 2020 Spanje te verlaten en zich in Abu Dhabi te vestigen. Sindsdien vertoont hij zich nauwelijks nog in Spanje.

Terwijl Suárez een minderheidsregering vormde, koos het nieuwe, democratisch gekozen parlement een commissie die een nieuwe grondwet schreef. Eind 1978 werd deze grondwet wederom zowel in het parlement als met een referendum ter goedkeuring voorgelegd. Hoewel de Spaanse bevolking ook nu massaal instemde met de democratisering, was het enthousiasme van de begintijd wel weggeëbd. Niet alleen was de economische situatie verslechterd en bereikte de inflatie recordhoogtes, bovendien zaaide de ETA dood en verderf met diverse aanslagen en ontvoeringen. Tussen 1977 en 1980 vielen er naar schatting driehonderd doden door het ETA-geweld. Tegelijkertijd waren veel hoge officieren nog steeds uiterst verbolgen over de geraffineerde spelletjes van de sluwe Suárez. Deze raakte steeds meer geïsoleerd: rechts zag hem als een verrader, links bleef hem wantrouwen als oude franquist en zelfs in zijn eigen partij hield hij de kikkers niet meer in de kruiwagen. Op 29 januari 1981 trad Suárez af ten gunste van zijn partijgenoot Leopoldo Calvo-Sotelo.
Toen deze op 23 februari 1981 officieel zou worden beëdigd door de Cortes viel een groep van vierhonderd soldaten het parlementsgebouw binnen. Hun leider, luitenant-kolonel Antonio Tejero, zwaaide met zijn pistool in de vergaderzaal en dwong met een aantal pistoolschoten alle aanwezigen te gaan liggen. In Valencia reden de tanks al over de boulevards. De Spaanse democratie schudde op haar grondvesten, maar wist toch te overleven. Doorslaggevend was daarbij wederom de rol van koning Juan Carlos. Als opperbevelhebber belde hij hoogstpersoonlijk met diverse hoge officieren om ze te overtuigen niet aan deze coup mee te doen. ’s Avonds verscheen hij in vol ornaat op de televisie om zijn afkeuring uit te spreken en nogmaals zijn steun aan de democratie te laten blijken. De staatsgreep was daarmee mislukt, de coupplegers werden gearresteerd en drie miljoen Spanjaarden gingen daags erna de straat op om de democratie en de koning te steunen.

Het zou achteraf de laatste maal blijken dat de Spaanse democratie werkelijk in gevaar kwam. Tijdens de veertien jaar durende regeerperiode van sociaal-democraat Felipe González tussen 1982 en 1996 raakte de democratie stevig geworteld. Sindsdien kent het land afwisselend sociaal-democratische en conservatieve regeringen die het land leiden. Zonder problemen gaat dat niet, maar vijftig jaar na het overlijden van Franco heeft Spanje zich wel ontwikkeld tot een stabiele, Europese democratie die op de gezaghebbende Democracy Index beter scoort dan landen als Frankrijk, Italië en België. Die prestatie dankt het land voor een niet onbelangrijk deel aan zijn ‘twee helden van de terugtocht’, Juan Carlos en Adolfo Suárez.
Meer weten:
- Anatomie van een moment (2010) door Javier Cercas analyseert de mislukte coup van Tejero.
- Het land van Don Quichot (2012) door Raymond Fagel en Eric Storm (red.) is een bundel over de Spaanse geschiedenis.
- Juan Carlos (2006) door Paul Preston is een tamelijk hagiografische biografie.
