In ‘Mijn Verhaal’ vertellen lezers over een historische gebeurtenis waarbij zij aanwezig waren. Sjoerd de Vrieze (52) werd in juni 1977 als 24-jarige dienstplichtige ingeschakeld bij de Molukse treinkaping bij De Punt.
‘Halverwege de week kregen we een melding dat er een auto door de afzetting heen was gekomen. We moesten onze geweren laden met scherp en klaarstaan om het voertuig tegen te houden. Als de inzittenden onze stopsignalen zouden negeren, moesten we schieten, was de boodschap. Opeens voelde ik me echt soldaat. Ik zette in mijn hoofd een knop om en besloot: als het moet, dan doe ik het. Na tien minuten kwam het sein veilig; de auto was ontsnapt. In feite was er niet veel gebeurd, maar toch kregen wij door dat incident het gevoel: wij staan hier niet voor nop.
Toen Molukse jongeren op 23 mei 1977 bij De Punt een intercity met tientallen passagiers kaapten, was ik als dienstplichtige gelegerd in Assen, er vlakbij. De kaping was al enige tijd aan de gang toen ons bataljon te horen kreeg dat wij daar een week lang gingen wachtlopen. We zouden een andere groep soldaten aflossen, die sinds het begin van de kaping wegen en kruispunten afgegrendeld hielden om te zorgen dat er niemand bij de trein kon komen. We voelden ons vereerd; dit was nog eens wat anders dan al dat oefenen, oefenen, oefenen. Dit was spannend, dit was écht; eindelijk konden we iets zinvols doen voor het Nederlandse volk.
Ook vóórdat we daadwerkelijk bij de trein werden ingezet, waren we overigens al bij de Molukse terreuracties betrokken. In diezelfde periode gijzelden Molukkers kinderen en leerkrachten in een school in Boven Smilde. We moesten broodjes smeren voor die kinderen. Aanvankelijk deden we er extra veel kaas en worst op, zodat ze iets extra’s hadden. Maar dat wilden de gijzelnemers niet hebben. Dus kwam er een diëtiste om op te letten dat we niet te veel beleg op de broodjes deden.
Het wachtlopen zelf was niet altijd even spannend. Met onze groep – een man of vijftien – waren we gestationeerd bij een wegafzetting, zo’n tweehonderd meter van de trein verwijderd. We konden hem zien. Via de commandant werden we op de hoogte gehouden van de stand van zaken. We wisten dat er werd onderhandeld, dat er plannen waren voor een bestorming. Maar we werden natuurlijk niet van minuut tot minuut ingelicht.
Vaak gebeurde er urenlang niets. Dan stonden we daar maar bij ons pantservoertuig en dachten: “Wat gebeurt er nou? Schiet eens op.” Pas later, toen het allemaal achter de rug was, heb ik gehoord wat er in die dagen allemaal aan de orde was. Dat verschillende scenario’s in overweging waren genomen, bijvoorbeeld om de kapers via het eten vergif toe te dienen, of om een andere trein op de gekaapte trein te laten rijden. Daar wisten wij op dat moment niets vanaf.
Na een week werden we afgelost door een nieuwe groep soldaten. Vrij kort daarna is de trein bestormd. Wij vonden het jammer dat we dat niet van dichtbij konden meemaken en dachten allemaal: hadden we maar langer kunnen blijven. Want dat was toch een mooie ervaring geweest. In plaats daarvan heb ik de bestorming via radio en televisie gevolgd, thuis bij mijn ouders, waar ik toen woonde. Dat bij de ontknoping een gijzelaar is gedood, is verschrikkelijk. Maar op dat moment was ik vooral blij dat het er niet méér waren.
Wat van die hele kaping de meeste indruk op mij heeft gemaakt, is dat incident met die auto. Ik had nooit gedacht dat ook ik kil en zakelijk zou kunnen besluiten: als het moet, dan schiet ik. Maar ik kon dat dus wel. Dat was best een schok, ik vergeet het nooit meer.’
Dit artikel is exclusief voor abonnees