Home Lifestyle & trends: Boerenjongens en leedbier

Lifestyle & trends: Boerenjongens en leedbier

  • Gepubliceerd op: 27 augustus 2003
  • Laatste update 07 apr 2020
  • Auteur:
    Marjolein van Rotterdam

De hotspots van achttiende-eeuws Parijs. Lekker weg in de jaren dertig. Haute couture in de Middeleeuwen. Trends zijn van alle tijden. Culinaire avonturen, mode, wonen en uitgaan door de eeuwen heen.



In 1911 vond de Boerenbond het de hoogste tijd om de ‘drinkgewoonten ten plattelande’ stevig de kop in te drukken. Want die gewoonten leidden tot een armoedig en kwijnend bestaan, ‘zoo menigvuldig en zoo algemeen onderhouden’ waren ze. Bij koop en verkoop werd gedronken. Op de markt werd gedronken. Bij vergaderingen, verpachtingen of feesten. Bij familieaangelegenheden, van doop tot dood, en bij nog veel meer: ‘Zonder sterken drank – jenever, brandewijn, bitter citroen, boerenjongens of welken naam hij ook draagt – meent men daar niets te kunnen en te mogen doen.’ De Boerenbond wond zich er zo over op dat hij een brochure uitgaf, De drinkgewoonten ten plattelande en wat er tot hare bestrijding kan worden gedaan. En de bond had gelijk. Er werd wat af gezopen in Nederland. 
            Altijd al trouwens – als het niet was omdat water ondrinkbaar smerig was, dan wel omdat aan alcohol magische werkingen werden toegeschreven. Een borrel verfriste bij hitte en verwarmde bij kou, hij sterkte en staalde ’tot allen arbeid’, was een voorbehoedmiddel en beschermde tegen ziektes. Het geloof in de heilzame krachten van drank verdween weliswaar in de twintigste eeuw, maar de gewoontes bleven. Evenals de waardering voor de smaak, en de roes die hij teweegbracht. 
            Toch liep niet het hele land de hele dag liederlijk te brallen en lag ook niet iedereen onder de bomen zijn roes uit te slapen. Dat had verschillende oorzaken. Ten eerste de financiën: in de eerste helft van de twintigste eeuw was sterkedrank voor veel mensen te duur om er grote hoeveelheden van te kunnen innemen. Vanaf 1875 was de jenever door accijnsverhogingen flink duurder geworden. In het vissersdorp Egmond aan Zee schonk de familie Buis alleen nog bij speciale gelegenheden jenever. Voor een 25-jarige bruiloft zamelde men de drank in via relaties. Bij geboorten, nieuwjaar en huwelijken werd ofwel door vrienden en vriendinnen geld gelapt voor een paar maatjes (vijf à zes borrels) jenever, of ging het feestvarken zelf met de pet rond. In andere families was het niet anders. Een slijter had het dorp niet, wel een kroeg: de maatjes voor de borrels thuis werden aan de achterdeur verkocht. 
            Verder was het drinken van een glaasje aan talloze ongeschreven regels gebonden. Daardoor ontwrichtte het drankgebruik de maatschappij niet, hoewel alcoholisme ongetwijfeld voorkwam. Door de week drinken was bijvoorbeeld uit den boze, zeker overdag – uitzonderingen als bruiloften en begrafenissen daargelaten. 
            Wat je dronk en hoeveel hing verder af van de gelegenheid. Bij een geboorte hoorde veel drank. De aanstaande vader begon al tijdens de bevalling te drinken, net als de baker. Tijdens de kraamvisite ging de brandewijnkom rond of ging men aan de kandeel (warme wijn met kaneel, kruidnagel, suiker en veel eierdooiers). De baby zelf werd, eenmaal ter wereld, trouwens ook rustig gehouden met brandewijn. 
          Nieuwjaar was ook een goede aanleiding. De mannen dronken op 1 januari boerenjongens en jenever, de vrouwen boerenmeisjes of een glaasje rood: bessenjenever met suiker. Dezelfde dranken waren geliefd op verjaardagen, hoewel daar ook advocaat, zoete wijn en vruchten op brandewijn in de smaak vielen. De hoeveelheid drank hing af van het geloof. Katholieken dronken meer dan protestanten. 
            Bij sommige gelegenheden werd extreem gezopen. Zo ging het mannelijk deel van de nabestaanden na een Twentse begrafenis fiks aan de jenever om ‘het liek te verzupen’. Het dodenmaal en bijbehorende drank zijn overigens niet uitsluitend een Twents gebruik. Niet voor niets sprak men in de achttiende eeuw al van ‘grafbruiloften’. Kerkenraden verzetten zich tegen het drinken van het ‘leedbier’, maar het hielp weinig.            Vanaf 1950 explodeerde het Hollandse alcoholgebruik: de welvaart steeg en de sociale controle verminderde. De hoeveelheid genuttigde pure alcohol nam toe van zo’n twee liter per hoofd in 1950 naar ruim acht in 1975. Sinds er met enige zekerheid iets over te zeggen viel, was de hoeveelheid nog nooit zo groot geweest. En veel hoger zou het daarna ook niet worden. Het gemiddelde alcoholgebruik is nog altijd om en nabij de 8,2 liter. Binnen de Europese Unie staan we daarmee trouwens op een geruststellende elfde plaats.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Historischnieuwsblad.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste historische verhalen door toonaangevende historici. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand, de eerste maand €1,99. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.