In een wat zonderling essay in de New York Review of Books van 1 mei 2008 vraagt de bekende Engelse historicus Tony Judt zich af of wij eigenlijk wel iets geleerd hebben van de gruwelijke geschiedenis van de vorige eeuw. Zijn aanvankelijke conclusie is dat dat niet het geval is.
Weliswaar staan er overal monumenten voor de slachtoffers van die gewelddadige eeuw en zijn we onophoudelijk bezig allerlei gebeurtenissen te herdenken, maar terwijl we daar druk mee zijn, gaan we aan de essentie van dat verleden voorbij. Vroeger, toen er nog traditioneel geschiedenisonderwijs werd gegeven, werd het heden betekenis gegeven door referentie aan het verleden. Nu is het omgekeerd: het verleden krijgt betekenis door te refereren aan de zorgen van onze eigen tijd.
Het is een vreemde redenering. Judt claimt hier immers dat zich in de afgelopen twee decennia, ruwweg sinds het eind van de Koude Oorlog, een fundamentele verandering heeft voltrokken in onze omgang met het verleden. Is het eigenlijk niet zo dat het verleden altijd al betekenis kreeg via de preoccupaties van de eigen tijd?
Volgens Judt doen we sinds 1989 net alsof er een volkomen nieuw tijdperk is begonnen, alsof er geen navelstreng is die ons met de duistere misdaden en vergissingen van de vorige eeuw verbindt. Maar ook die misvatting lijkt mij geen noviteit. Het idee dat er een volkomen nieuw tijdperk is begonnen, waarin alles anders is dan vroeger, is een favoriete menselijke illusie, zowel collectief als individueel.
Terwijl de lezer zich nog zit te verbazen over Judts weinig overtuigende redenering, wordt echter ineens duidelijk dat de ‘wij’ uit de eerste zin van deze column niet voor de ganse mensheid staat, maar voor de Amerikanen. Het zijn de Amerikanen die niets hebben begrepen van de essentie van de twintigste eeuw. Dat komt doordat de Amerikanen die ellendige eeuw heel anders hebben beleefd dan de rest van de wereld.
Zij zijn nooit gebombardeerd, ze zijn niet bezet en hun verliezen in de Eerste en de Tweede Wereldoorlog waren zeer beperkt. Dat is de reden dat militairen en oorlogvoering in de Verenigde Staten nog een positieve – ja, heroïsche connotatie hebben. Vandaar de wereldoorlog tegen het terrorisme en de bezetting van Irak. De Amerikanen voeren oorlog omdat ze niets van oorlog af weten, zo anders dan de wereldwijze Europeanen.
Eerlijk gezegd lijkt ook dit mij een dubieuze stelling. De Amerikanen hebben tijdens hun interventie in Vietnam meer dan tien jaar de ellende van een oorlog op hun televisiescherm gezien. Het huidige ongelukkige Amerikaanse optreden in de wereld lijkt mij vooral het gevolg van de arrogante misvatting dat de Amerikanen de Koude Oorlog hebben ‘gewonnen’.
Aan het slot van zijn essay scoort Judt ten slotte wel een volkomen overtuigend punt: is het niet zonderling dat de Amerikaanse regering in de strijd om de essentiële waarden van onze verlichte cultuur te beschermen die essentiële waarden structureel aan zijn laars lapt? Gevangenen worden gemarteld en langdurig zonder vorm van proces opgesloten. De eigen burgers worden systematisch bedrogen en op ongrondwettige wijze bespioneerd en van hun rechten beroofd. Zo wordt datgene wat de kern vormt van de westerse samenleving, de grondwettig gegarandeerde rechtsstaat, aanhoudend ondermijnd. Het middel is erger dan de kwaal.
Deze betreurenswaardige gang van zaken is echter helemaal niet kenmerkend voor de Amerikanen, wie het aan een gruwelijk verleden zou ontbreken. Ook in Europa vonden tal van overheden de strijd tegen het terrorisme een goed excuus om de rechtsstaat te beschadigen, al gingen zij daarin minder ver dan de Amerikaanse overheid. Het treurigste aspect van deze hele gang van zaken is wel de onverschilligheid van de staatsburgers. Die blijken geen enkel benul te hebben van aard en betekenis van de rechtsstaat.
Maarten van Rossem