Home Kort van memorie

Kort van memorie

  • Gepubliceerd op: 2 september 2009
  • Laatste update 07 apr 2020
  • Auteur:
    Jan Dirk Snel

Kan ik dit boek over het gereformeerde beroep op de geschiedenis eigenlijk wel bespreken? Van de 37 auteurs zou ik driekwart op straat herkennen en met menigeen zou ik direct iets gaan drinken. Ook het overige kwart ken ik grotendeels wel. Van slechts één auteur was het bestaan me tot dusverre ontgaan.

Maar de nabijheid is ook een voordeel. Toen de drie redacteuren en uitgever Mai Spijkers in augustus 2006 de aangezochte auteurs bijeenbrachten in de bibliotheek Oude Drukken van de Vrije Universiteit, was ik daarbij. Om praktische redenen had ik me al voorgenomen niet mee te doen, maar spijt dat ik gegaan was had ik niet. Het was een boeiende bijeenkomst.

De jonge Leidse geschiedfilosoof Herman Paul lichtte als goed leerling van Frank Ankersmit bevlogen het hoogtheoretische betoog over religieuze herinneringsculturen toe, dat nu de inleiding op het boek vormt. In mijn herinnering – en daarop mag ik me uitgerekend hier wel verlaten – snapte Wim Berkelaar (auteur van het lemma over communisme) naar eigen zeggen nog net wat Paul bedoelde, maar hij maakte zich zorgen over het bevattingsvermogen van anderen. Van hen maakte Gerrit Schutte (lemma’s over Boeren en Afscheiding) zich de woordvoerder door prachtig voor professorale domoor te spelen: ‘Ja, ik geloof dat ik het begin te begrijpen.’ De inleiding komt me nu trouwens een stuk toegankelijker voor dan destijds.

Veel fiducie had ik er niet in. Het boek moest wel een ratjetoe worden. Dat blijkt nu enorm mee te vallen. De redacteuren hebben het slim aangepakt door de 42 bijdragen in acht afzonderlijk ingeleide blokjes van ieder vijf of zes artikelen onder te brengen. Het geheel is voorzien van een uitvoerige slotbeschouwing.

Sommige blokken zijn overtuigend: onder ‘Vijandenbeelden’ gaat het over Rome, de Franse Revolutie, de schoolstrijd (de gehate liberalen dus), theologisch modernisme en communisme. Dat klopt precies. Een enkel blokje lijkt meer bedoeld om disparate elementen toch ergens onder te brengen. Uitgerekend in het deel ‘Ordening’, dat de Pilgrim Fathers, Artikel 36, de protestantse natie, blinde heidenen, verzuiling en het Sociaal Congres behandelt, kan ik geen enkele orde ontwaren.

Maar dat geeft niet. De mix van samenhang en afwisseling is perfect en de meeste auteurs hebben zich behoorlijk aan de richtlijnen gehouden. Je kunt trouwens wel zien dat er stevig geredigeerd is, want anders is het onverklaarbaar dat in zoveel artikelen ‘herinneringsmanagers’ (kennelijk lieden die de geschiedenis naar hun hand zetten) opduiken: zo’n afgrijselijk woord kan nooit in zoveel hoofden tegelijk opkomen.

1 april
Met het centrale begrip lieux de mémoire sluiten de samenstellers zich aan bij Pierre Nora, Etienne François, Hagen Schulze en Jo Tollebeek, die het toepasten op de Franse, Duitse en Belgische nationale geschiedenis. Ze maken echter korte metten met de vierdelige Nederlandse serie Plaatsen van herinnering, onder hoofdredactie van Henk Wesseling: dat wilde een bijdrage leveren aan het collectieve geheugen, terwijl zij de historische beeldvorming juist kritisch willen bestuderen.

Letterlijk – in de zin van plaats – wordt het begrip nergens genomen: zelfs het artikel over de gedachtenis aan de inname van Den Briel in 1572 heet ‘1 april’ – op die datum verschenen in 1872 en 1971 de eerste nummers van De Standaard en het Reformatorisch Dagblad. Een dergelijk abstract gebruik levert wel vreemde zinnen op waarin onbekommerd over een lieu gesproken wordt, waar je het net zo goed over een thema zou kunnen hebben. De aanpak heeft ook veel weg van Begriffsgeschichte, maar dan zonder nadruk op de veranderende termen zelf en meer op de historische omgang met hun inhoud.

Het eigenaardige van een geheugen is dat je het alleen nu, in het heden, kunt raadplegen. Of het zo’n gelukkig begrip is valt te bezien. De vraag is vooral van wie dat collectieve geheugen is. De gereformeerden van dit boek blijken grotendeels samen te vallen met wat vroeger de gereformeerde gezindte heette – al ruim voor de jaren zeventig trouwens (anders dan de inleider ten onrechte denkt).

Het gaat om de kinderen van Afscheiding en Doleantie, die zich verzamelden in de Gereformeerde Kerken in Nederland, maar ook om gereformeerden in de Nederlandse Hervormde Kerk, en – zeer belangrijk – om andere afstammelingen van de Afscheiding die zich deels organiseerden in de Gereformeerde Gemeenten. Kortom, het oude gereformeerde volksdeel, de vrijgemaakte afsplitsing daarbinnen, en het reformatorische zuiltje dat opgericht werd toen het gereformeerde bouwwerk verkruimelde, vanaf ongeveer 1970. De wereld van ARP, GPV, RPF en SGP. Deze gereformeerden vormden ongeveer een kwart van de Nederlandse protestanten, ongeveer eenzevende van de bevolking. Slechts enkele lemmata behandelen juist de geliefde begrippen van andere (soms ook orthodoxe) protestanten: ‘volkskerk’, bijvoorbeeld.

Kuyper
Op bladzijde 419 aangekomen bij het stuk over Abraham Kuyper besefte ik dat ik eigenlijk de hele tijd al over de man had zitten lezen. Dat bleek te kloppen. Volgens het register komt hij bijna elke drie bladzijden langs: 180 keer. Guillaume Groen van Prinsterer figureert op 82 pagina’s, terwijl Johannes Calvijn, Hendrikus Colijn, Herman Bavinck en Gerrit Hendrik Kersten tussen de 39 en 36 scoren. Theoloog van de Vrijgemaakten Klaas Schilder, die in tegenstelling tot de genoemden geen eigen artikel kreeg (en daarmee automatisch een stuk of tien bladzijden), hoort daar met 29 vermeldingen bij.

Het boek wil historische mythevorming kritisch belichten, maar door bij elk lemma dezelfde geschiedenis langs te lopen, vergroot het mythes in feite ook uit. Telkens komen dezelfde grote leiders en dezelfde memorabele gebeurtenissen voorbij. Zoals de Rotterdamse dominee Jan Scharp ooit een hele preek zonder de letter R wist te houden, zo zou iemand eens over gereformeerden moeten schrijven zonder Abraham de Geweldige te noemen.

Het gereformeerde geheugen blijkt nogal kort van memorie. Men was kennelijk vooral bezig met het eigen recente verleden. Of ligt dat aan de samenstellers? Dit boek gaat natuurlijk niet over herinnering, maar over het gebruik van geschiedenis. Maar de lemmata worden wel op herinnering uitgekozen en de auteurs zoeken waar hun geheugen hen leidt. Op de wereld buiten Nederland hebben slechts een stuk of negen begrippen betrekking. Maar ook over de tijd van de Republiek gaat het weinig.

Wat Pierre Nora voor Frankrijk constateerde, geldt in Nederland ook: de Bataafse Revolutie markeerde een breuk in de historische identificatie. Liberalen construeerden moeizaam een alternatieve geschiedenis rond losers en marginalen (Oldenbarnevelt, De Witt, Spinoza), maar ook gereformeerden wisten zich de oudere nationale geschiedenis slecht toe te eigenen. De grote theoloog en predikant Voetius komt maar vier keer voor. Alleen voor de begintijd – tot de Statenvertaling – hadden de kuyperianen enig oog. Het aardige is dat de bevindelijke gereformeerden – lieden met volgens kerkhistoricus John Exalto een ‘achteruitgangsgeloof’ – juist meer binding met de tijd van de Republiek vertoonden.

Uiteindelijk is dit een mooie, postmoderne inleiding op het historische wereldbeeld van bij uitstek moderne mensen.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Historischnieuwsblad.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste historische verhalen door toonaangevende historici. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand, de eerste maand €1,99. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.