In het oude Olympia wedijverden topsporters uit de hele Griekse wereld. De enige prijs was een simpele olijfkrans. Maar na de spelen haalden kampioenen veel geld binnen. Daarom was de verleiding om vals te spelen groot.
In 2012 overvielen twee gewapende mannen het Museum van de Antieke Olympische Spelen in Olympia, Griekenland. Ze hadden het alarm uitgeschakeld en bonden een bewaker vast op een stoel. Hun buit bestond uit een allegaartje: 77 uiteenlopende voorwerpen van twee- tot drieduizend jaar oud, gevonden in de grond waarop ooit sportmannen uit de hele Griekse wereld elkaar bestreden.
Meer lezen over de Olympische Spelen? Schrijf u in voor onze gratis nieuwsbrief.
Tussen de buit zat een bronzen beeldje van een triomferende atleet. Gelukkig bestaan er meer van zulke beeldjes, anders was Olympia beroofd van zijn ultieme symbool dat ondubbelzinnig uitdrukt waar lang geleden alles om draaide: de overwinning. Anders dan bij de huidige Spelen waren de tweede en derde plaats betekenisloos. Meedoen was helemaal niet belangrijker dan winnen. Geen enkele verslagen atleet in het oude Olympia zou hebben durven zeggen wat we nu zo vaak van sporters horen: dat ze toch maar mooi hun eigen persoonlijk record hebben verbeterd.
Triomftochten
Er waren meer grote spelen in het oude Griekenland, maar die van Olympia waren de belangrijkste. Wie daar won, was in de ogen van zijn tijdgenoten een bijna mythische held. Zo moet in elk geval hardloper Exainetos zich gevoeld hebben, toen hij door zijn thuisstad gehuldigd werd. In 412 v.Chr. won hij voor de tweede achtereenvolgende keer een sprint en eigende zich daarmee opnieuw de hoogste prijs in de Oud-Griekse sportwereld toe: een olijfkrans.
Dit artikel is exclusief voor abonnees
Zijn geboortestad, Akragas op Sicilië, haalde hem binnen met een huldiging waarbij alle hedendaagse ererondjes door Amsterdamse grachten verbleken. De kampioen kreeg een escorte van driehonderd triomfwagens, elk getrokken door witte paarden. Een deel van de stadsmuren werd speciaal voor deze glorieuze intocht neergehaald. Het was een grandioos spektakel, dat uren zal hebben geduurd en waarvoor de ganse stad zal zijn uitgelopen – een hoogtepunt in de geschiedenis van Akragas.
Dichters als Pindarus (522-443 v.Chr.) vervaardigden op bestelling epigrammen die een Olympisch kampioen tot in de uithoeken van de Griekse wereld befaamd maakten. De roem was enorm en straalde af op de thuisstad. Vandaar dat een Kretenzische kampioen ooit steekpenningen kreeg om voortaan voor Efese uit te komen – een verwrongen variant van onze ‘schaatsbelg’.
Over de schande die verslagen sportlieden ten deel viel als ze weer thuiskwamen, schreef Pindaros ook een gedicht. Het eindigde met de droeve woorden: ‘Wanneer zij hun moeders weerzien, zullen zij geen zacht gelach horen, dat de vreugde opwekt. In achterafstraatjes hurken zij uit de buurt van hun vijanden bevend neer; onheil heeft hen aangeraakt.’
Van geen enkele bijna-victorieuze atleet werd ooit een bronzen beeldje vervaardigd dat millennia later gestolen kon worden. Voor de runner-up was er geen roem, geen erepodium, geen zilveren medaille, geen lintje van de koningin. En – niet minder belangrijk – geen levenslange financiële toelage van zijn geboortestad, geen hoge startgelden op prijsspelen elders, geen kans op een mooi bestuurlijk ambt zodra de sportcarrière was afgesloten.
Zóveel hing er van de winst af. Atleten in Olympia smeekten Zeus vooraf om ‘de krans, of de dood’, en dat was niet eens zo heel erg overdreven.
Olympia
Heel vroeger, in de schemerige tijden waarin de verhalen van Homerus ontstonden, werd een klein heiligdom opgericht in de landstreek Elis op de Peloponnesos. Er stond een altaar voor oppergod Zeus. Er was een tempeltje voor Pelops, wijnschenker en geliefde van de zeegod Poseidon. En er groeide een heilige olijfboom. Het heiligdom lag in een groene vallei en er liep een riviertje langs dat nooit droogviel in de zomer. Het heette Olympia.
Hier vond, volgens hardnekkige antieke overlevering, in het jaar 776 voor onze jaartelling een hardloopwedstrijd plaats. Het was één enkele sprint, meer niet. Deze wedstrijd was de oerknal van de Olympische Spelen. De man die als eerste over de eindstreep kwam, was de allereerste Olympische winnaar in de geschiedenis. Hoe hij heette is niet bekend, maar hij kwam uit Elis zelf, want de eerste spelen waren een lokale aangelegenheid.
Die eerste hardloopwedstrijd moet aan de voet van het altaar van Zeus hebben plaatsgevonden. Dit lijkt vreemd voor ons, omdat we sportbeoefening en godsdienst als twee heel verschillende activiteiten zien. Maar voor de oude Grieken, die proto-sporthelden zoals Herakles vereerden als een halfgod, was er niets geks aan.
Na die eerste wedstrijd werd in Olympia elke vier jaar gesport, en dat zou meer dan duizend jaar zo blijven. Naast de enkele sprintafstand kwam twaalf olympiades later een tweede, en langzaam breidde het programma zich uit tot een sportfestival dat vijf dagen duurde. Tegen de tijd dat het feest was volgroeid deden sporters uit de hele Griekse wereld mee.
Die sporters trokken kijkers. Met z’n tienduizenden tegelijk kwamen de toeschouwers naar het zondoorstoofde, aan Zeus gewijde landje in Elis. Olympia was geen stad – het was niet eens een dorp. Basale voorzieningen als slaapplaatsen en sanitair waren schaars of ontbraken geheel – en dat in de warmste tijd van het jaar. De stoïcus Epictetus (50-ca. 130 n.Chr.) had een kien oog voor de bijbehorende ontberingen.
‘In het leven komen onaangename en harde dingen voor. En is dat niet ook zo in Olympia? Stik je daar niet van de hitte? Heb je het niet benauwd en zit je niet met z’n allen als haringen in een ton? Is het niet moeilijk een bad te krijgen? Ben je niet doorweekt als het regent? Ben je de herrie, het geschreeuw en de andere narigheden niet zat? Maar ik heb het idee dat je dat alles verdraagt en doorstaat omdat je het afmeet aan het gedenkwaardige feit dat je de spelen kunt bijwonen.’
Alleen de allerbesten
Tegen de tijd dat het publiek arriveerde, waren de atleten al een maand onder toezicht aan het trainen en sparren; dat was verplicht. Toen eens een Alexandrijnse bokser met de bijnaam ‘de Sproeier’ te laat kwam, gaf hij als excuus dat hij tegenwind had gehad op de Egeïsche Zee. Maar een tegenstander verklikte hem: de Sproeier was in Klein-Azië bezig geweest zijn beurs te vullen op lokale prijsspelen. Daarop werd de verlate bokser zeer tot zijn ongenoegen gediskwalificeerd. Hij besloot zijn handen toch met boksriemen te omwikkelen en haalde hard uit naar de verklikker – een actie die hem op een zware geldboete kwam te staan.
De verplichte trainingsmaand fungeerde als een zeef: zwakkere broeders werden uitgesloten, of trokken zich oog in oog met een kennelijke overmacht zelf terug. Er bestaat een epigram over een worstelaar die er prat op ging dat zijn tegenstanders opgaven zodra hij zich had uitgekleed. Leuk voor hem, minder leuk voor het publiek langs het lege strijdtoneel. Maar in de meeste gevallen vergrootte deze zeef de kans op een spannende competitie.
Zo traden in Olympia alleen de allerbesten aan. Er ging een spotversje over een bokser genaamd Apis, voor wie collega’s een standbeeld hadden opgericht ‘omdat hij nooit iemand pijn heeft gedaan’. Hij zou Olympia nooit zijn binnengekomen.
Altijd de beste zijn en anderen overtreffen, schreef Homerus al. Een motto dat zo boven de ingang van Olympia had kunnen hangen. Of boven die van de drukbezochte gymnasia die in de zesde en vijfde eeuw voor Christus overal in de Griekse wereld verschenen. Gymnasia waren sportscholen, maar elke vergelijking met onze zweetzaaltjes vol conditietoestellen en lycra gympakjes gaat mank.
In onze ogen is een goed getraind lichaam precies dat: een goed getraind lichaam. Maar de oude Grieken zagen meer, en niet alleen omdat zij de gewoonte hadden om naakt te sporten. Een atletisch lijf was voor hen het toppunt van schoonheid én een manifestatie van het goede. Wie er voortreffelijk uitzag, wás voortreffelijk.
Oorlog en sport
Maar de gymnasia dienden ook een prozaïscher doel. Daar bouwden jongens en mannen conditie op voor het slagveld. In nog vroegere tijden trokken alleen de aristocraten ten strijde, maar inmiddels vormde de ‘middenklasse’, dicht opeengepakt en voorzien van lans en schild, de ‘falanx’ die op de vijand inbeukte. Je zou Olympia kunnen zien als een vrolijke bijvrucht van oorlogsernst, ontsproten aan de inspanningen van duizenden mannenlichamen, verspreid over gymnasia in heel Griekenland, in hun streven naar schoonheid, voortreffelijkheid én militaire inzetbaarheid.
Een doodsverachtende vechtersmentaliteit werd zowel op het slagveld als op het sportveld gewaardeerd. Tijdens de vierenvijftigste olympiade wist de pankratiast (freefighter) Arrachion van geen opgeven. Zijn tegenstander klemde met de benen zijn adem af, maar Arrachion vocht terug en brak een van diens tenen. De tegenstander gaf op vanwege de pijn, precies op het moment dat Arrachion door de verwurging stierf. De jury kende zijn lijk de olijfkrans toe – een bijzonder geval van de krans én de dood. En Arrachions stad eerde hem met een standbeeld op het belangrijkste plein.
Hoe verwant sport en oorlog waren, blijkt uit een programmaonderdeel dat in 520 v.Chr. werd toegevoegd. Van toen af aan sloot het Olympische festival steevast af met een atletisch nummer dat rechtstreeks naar het slagveld verwees: hardlopers traden aan voor een dubbelsprint van circa 380 meter, gekleed in wapenuitrusting.
Omgekeerd ging er een legendarisch verhaal over een strijder in sporttenue: de zesde-eeuwse worstelaar Milo van Kroton, een van de beroemdste atleten uit de Olympische geschiedenis. Toen Milo’s stad in oorlog raakte met Sybaris, dat een veel sterker leger had, behing hij zich met zijn talrijke Olympische eerbewijzen en ging zo voor zijn troepen staan. Dit boezemde zoveel ontzag in dat de troepen van de tegenstander in paniek raakten, en de strijd zonder bloedvergieten werd beslist.
Het kleine heiligdom Olympia was kaal begonnen, maar groeide in de volgende eeuwen uit tot een heus complex, met een stadion voor het hardlopen, een hippodroom voor de paardenrennen, een vechtsportcentrum, een raadskantoor, een hotel, badhuizen, een tempel met een zittende Zeus (die zo enorm was dat men grapte dat hij niet kon opstaan omdat hij anders door het dak zou gaan), en nog veel meer.
Olympia werd bestuurd door een nabijgelegen stad met dezelfde naam als de streek: Elis. Het was een weinig oorlogszuchtige stad. De adel bestond uit rijke herenboeren die al hun zucht naar aanzien in hun vierjaarlijkse sportfestival stopten. De Olympische raad en de jury werden uit hun midden gekozen, en zij waren ook degenen die het festival financierden.
Onpartijdigheid
Herodotus vertelt dat Elis in een vroeg stadium aan een Egyptisch orakel vroeg of de Olympische spelen wel eerlijk waren. Het antwoord luidde: alleen als de Eliërs zelf nooit met de wedstrijden mee zouden doen, of de jurering aan anderen zouden overlaten. Ze volgden deze raad niet op. Maar als organiserende stad van het belangrijkste sportfestival in Griekenland had Elis natuurlijk een naam op te houden, en er zijn voorbeelden waaruit blijkt dat er waarachtig naar onpartijdigheid werd gestreefd.
Ooit, toen een jurymeerderheid oordeelde dat een Elische hardloper gewonnen had, overstemde de raad deze beslissing en gaf de juryleden een geldboete. En nadat een lid van de jury twee paardennummers op zijn naam had geschreven, besloot de raad dat juryleden voortaan niet meer mochten meedoen.
De juryleden liepen rond in gedistingeerde paarse mantels en hadden altijd een zweep bij zich, waarschijnlijk als dreigmiddel tegen ontketende vechtsporters. Dat ze verder flinke geldboetes uitdeelden, werd iedereen die het stadion binnenging meteen duidelijk. Noodgedwongen passeerde men daar een hele rij standbeelden van Zeus, met inscripties als: De overwinning moet worden behaald met snelle voeten en sterke spieren, niet met geld. Het waren straf-iconen, stukje bij beetje gefinancierd met boetes die waren opgelegd aan valsspelende atleten. Het past misschien niet helemaal bij het idealistische beeld dat de initiatiefnemers van de moderne Spelen hadden bij het antieke Olympia, maar niets menselijks was de Oud-Griekse sportlieden vreemd.
Dat was ook geen wonder. Na verloop van tijd ontstond er een waar leger van beroepsatleten, met bijbehorende belangen. Zij leefden van hun sport en reisden, begeleid door professionele trainers, zo veel mogelijk sportfestivals af. Bovenaan stonden de vier heilige spelen van ‘de Ronde’, samen een soort grandslam van de antieke wereld, met op de eerste plaats Olympia, en verder Delphi, Nemea en Korinthe.
De overwinningskransen bestonden uit bladeren, maar waren indirect goud waard, en niet alleen omdat de thuisstad een kampioen gul beloonde. Steeds meer steden organiseerden hun eigen spelen, met hoge startgelden voor Olympisch winaars en hoofdprijzen die een fortuin konden bedragen. Athene schonk de winnaar van de sprint op zijn eigen open spelen een aantal met olijfolie gevulde amforen ter waarde van tienduizenden euro’s.
Als er zoveel op het spel staat, is sportiviteit vaak het eerste slachtoffer. De oudste bekende fraudeurs waren Eupolos, een vierde-eeuwse bokser uit Thessalië, en twee van zijn tegenstanders, onder wie een voormalig Olympisch kampioen. Eupolos werd betrapt toen hij hen probeerde om te kopen. Bij een ander steekpenningenschandaal, ditmaal rond een Atheense dader, nam de thuisstad de betaling van de boete op zich, en sanctioneerde zo in feite dit soort gedrag.
De Eliërs hadden een veiligheidsdienst, die de orde tijdens de hectische vijf dagen moest bewaren en ongewenst volk – zoals vrouwen – moest weren. De antieke spelen waren een mannenaangelegenheid, zoals eigenlijk het hele openbare leven in Griekenland. De onvermijdelijke meisjes van plezier verleenden hun diensten noodgedwongen buiten het eigenlijke festivalterrein.
Toch wist ooit één vrouw binnen te dringen. De weduwe Kallipateira vergezelde, vermomd als trainer, haar boksende zoon naar de juniorencompetitie. Toen hij won, sprong ze over de omheining en verloor ze een cruciaal kledingstuk. Noch de reactie van haar zoon, noch die van het publiek is geboekstaafd, maar die van de jury wel. Die besloot haar niet te straffen, omdat haar vader, haar broers en haar zoon Olympische kampioenen waren.
Kallipateira hoefde dus niet mee te betalen aan de groeiende rij strafstandbeelden. Wel werd naar aanleiding van dit incident besloten dat de trainers voortaan, net als de atleten, hun werk in hun blootje moesten doen.
Politiek machtsvertoon
De antieke Olympische spelen hebben meer dan duizend jaar bestaan, zonder dat er wezenlijk aan de opzet werd gemorreld. In de wereld buiten Olympia ging de tijd voorbij in veranderlijkheid. Na de Griekse tijd van Athene en Sparta kwamen de Helleense hoogtijdagen van Alexander de Grote en zijn opvolgers, en daarna begon de hegemonie van de Romeinen met hun spektakelminnende keizers. Maar door alles heen bleef Olympia een sportfestival met hardlopen, vechtsporten, paardenrennen en een vijfkamp (boksen, worstelen, hardlopen en discus- en speerwerpen).
Waarschijnlijk kon Olympia blijven zoals het was omdat Elis niet veel betekende, voor niemand bedreigend was, en ver weg lag van de machtswisselingen op het wereldtoneel. Toch kregen de Olympische spelen een en ander mee van politieke veranderingen in de rest van de wereld. De wagenrennen waren populair bij tirannen, keizers en democraten, die dure spannen naar Olympia stuurden om macht en rijkdom tentoon te spreiden en thuis de eigen positie te versterken.
Sommigen gingen daarin heel ver. In 416 v.Chr. deed de Atheense politicus Alkibiades met maar liefst zeven wagens mee aan de rennen. Met een daarvan pakte hij de krans. Deze Olympische overwinning verleende hem voldoende status om in zijn thuisstad het militaire opperbevel op te eisen en een oorlog te beginnen. ‘Mijn gedrag is in het belang van Athene,’ verklaarde hij later. ‘De Grieken die er in het verleden van uitgingen dat onze stad door de oorlog was uitgeput, zien nu in dat de macht van onze stad veel groter is, en dit komt door mijn succesvol optreden op de Olympische spelen.’
Meestal menden de politici hun wagens niet zelf. Maar de Romeinse keizer Nero deed dat in de eerste eeuw na Christus wel, hoewel hij maar weinig ervaring had. Hij viel dan ook, maar dat gaf niet. Hij werd toch tot winnaar uitgeroepen, en kreeg de olijfkrans uitgereikt. De jury vond Nero – terecht – te eng om niet een oogje dicht te knijpen.
Zulk ordinair machtsvertoon rond de wagenrennen pakte niet altijd goed uit, zoals tiran Dionysius van Syracuse in 388 v.Chr. merkte. In eerste instantie dromden de toeschouwers bewonderend rond zijn fraai geborduurde tenten, maar toen de filosoof Lysias hun bezwoer een delegatie van een goddeloze tirannie niet op deze heilige grond te tolereren, begonnen ze de tenten te verscheuren.
Redenaars, sofisten, goeroes: zij graviteerden net als goochelaars, marskramers en muzikanten naar Olympia. Het bericht dat Pythagoras zijn gouden dijprothese aan het festivalpubliek showde zal verzonnen zijn, maar het is een feit dat filosofen als Lysias en Isokrates er hun glanzend opgepoetste retoriek ten beste gaven. Isokrates, die zichzelf een mentaal gymnast noemde, gaf in de vierde eeuw voor Christus een speech over de waarde van ‘pan-Helleense’ festivals als dat van Olympia.
Vriendschappen smeden tussen alle Griekse steden, een culturele eenheid vormen – daar was het allemaal om begonnen, betoogde hij. Het waren mooie woorden. Maar net zomin als het huidige olympische gemeenschapsideaal een getrouwe afspiegeling is van de echte wereld, was dat toen het geval.
Het einde van de antieke Olympische spelen kwam abrupt. Een nieuwe, sluipende verandering op het wereldtoneel lag eraan ten grondslag. In 393 n.Chr. vaardigde keizer Theodosius, die dertien jaar eerder tijdens een zwaar ziekbed christen was geworden, een edict uit dat een einde maakte aan alle heidense culten en centra, Olympia incluis.
Het duizendjarige feest was afgelopen. Het oude complex in het groene valleitje raakte verlaten en geschikte gebouwen werden al snel omgebouwd tot kerk – een vast onderdeel van alle kersteningspolitiek. We hoeven niet te twijfelen aan het lot van de heilige olijfboom die de felbegeerde overwinnaarskransen produceerde.
De eeuwen deden de rest. Het oude Olympia verruïneerde en zakte vergeten weg in het aardse stof. Tot in 1875 onder leiding van de Berlijnse professor Ernst Curtius de opgravingen begonnen, en Pierre de Coubertin zich een mentaal gymnast à la Isokrates toonde. Met als gevolg dat een bronzen beeldje van een Olympisch kampioen zo begerenswaardig werd dat er in 2012 pistolen voor werden getrokken.
Meer weten
- Een fijn boek is het informatieve en zeer leesbare Olympische Spelen in de Oudheid van M.I. Finley en H. W. Pleket, in 2004 met enige revisies heruitgegeven.
- De tweede-eeuwse Griek Pausanias schreef een ‘toeristische gids’ voor Griekenland met veel kleurrijke informatie over Olympia en de antieke Olympische Spelen. Penguin Classics gaf het uit onder de titel Guide to Greece – alles over Olympia is te vinden in Volume 2: Southern Greece.
- Voor een bloemlezing van geschreven antieke bronnen over dit onderwerp: Charles Hupperts’ Olympische Spelen. Sport en Opvoeding in de Griekse Oudheid. Een Bronnenboek (2009).