In het behoedzame woordenspel waarmee Nederland al decennia tracht de sociale problemen te verhullen en te beheersen die het gevolg zijn van de massale immigratie van moslims, is de afgelopen maanden een nieuwe mantra geïntroduceerd. Het eerst hoorde ik de gebedsspreuk uit de mond van Femke Halsema, uitgesproken met de heilige verontwaardiging waarin deze politica inzake multiculti-kwesties excelleert. De mantra luidt: de islam is geen ideologie maar een religie.
Zoals het een mantra betaamt, worden de woorden continu gepreveld. Religie of ideologie – het is het nieuwe goed-foutschema, met alle intimidatie van dien. Wie de islam beschouwt als een ideologie behoort, ongeacht zijn argumentatie, bij het hedendaagse ‘fout’. Ook in de kabinetsformatie had het prevelement prioriteit. Al in hun eerste ronde spraken de onderhandelaars af dat zij agreed to disagree. Het CDA en de VVD mochten de islam als een religie zien, de PVV als een ideologie.
Mij lijkt het een zinledige vraag of we de knokploegen die onlangs in Istanbul de bezoeksters van kunstgaleries in elkaar sloegen omdat ze zich bezondigden aan alcohol en korte rokken, moeten etiketteren als religieus dan wel ideologisch. Het onderscheid is zo kortzichtig dat het wel een instrumentele functie móet hebben, net zoals die eerdere semantische witwasoperatie: het schijndebat of misdaden van het genre eerwraak en vrouwenbesnijdenis berusten op ‘religie’ dan wel ‘cultuur’. Voor de slachtoffers lijkt het me weinig uitmaken, maar het politiek correcte antwoord luidde: cultuur. Niet de islam was schuldig, maar de antieke stamverbanden en het Rifgebergte.
Wat aan de nieuwste controverse extra verontrust, is dat religie bij dat deel van Nederland dat zichzelf graag afficheert als ‘weldenkend’, kennelijk een streepje voor heeft. Religie heeft, zoals Rudy Kousbroek het uitdrukte, een ‘geur van hoger honing’. Met als griezelige implicatie dat wie handelt vanuit een ideologie zich minder kan permitteren en onaangenamer mag worden bejegend dan wie zich beroept op een opperwezen.
Maar ook los van de actualiteit is de tweedeling religie óf ideologie kortzichtig, omdat ze suggereert dat dit voor eens en voor altijd kan worden bepaald. Alsof levensovertuigingen los van de historische context een universeel, vast karakter hebben en zich niet ontwikkelen. Wat er aan wonderlijks in de hoofden en harten van mensen omgaat, verdient een minder statische, ahistorische benadering dan deze dichotomie.
Laat ik dit illustreren met een voorbeeld op aanverwant gebied. In mijn proefschrift over de naoorlogse mentale wereld van het Nederlandse communisme, Opoffering en heroïek (1990), heb ik het begrippenpaar levensbeschouwing en ‘levensbeschouwelijk regime’ gebruikt. Daardoor kon ik laten zien dat het communisme tussen 1945 en 1975 van karakter veranderde.
Anno 1945, net na de oorlog, bleek er een communistische levensbeschouwing mogelijk die enige waardering had voor andersdenkenden, die niet heel leerstellig werd opgevat en die ook andere invalshoeken erkende dan louter ‘klasse’; de achterstelling van vrouwen bijvoorbeeld. Dertig jaar later, toen de Koude Oorlog zijn verkillende invloed had doen gelden, was er nog maar één juiste leer. Andersdenkenden werden gezien als verachtelijke vijanden en het hele leven werd gevat in termen van ‘klasse’. Fanatisme en sektarisch denken hadden hun destructieve werk gedaan. Communisten waren niet in staat geweest op een andere wijze om te gaan met de harde kritiek op de misdaden van het stalinisme dan door zichzelf op te sluiten in hun eigen ongelijk. Levensbeschouwing was verworden tot levensbeschouwelijk regime.
In de werkelijkheid staan religie en ideologie niet tegen over elkaar. Evenmin sluiten ze elkaar uit. Religie kan werken als ideologie en omgekeerd. De visies van christendom en islam over vrouwen en homoseksuelen zijn uitgewerkte sekse-ideologieën. Religie en ideologie zijn twee loten van dezelfde stam.