Home Johan Cruijff (1947-2016)

Johan Cruijff (1947-2016)

  • Gepubliceerd op: 13 april 2004
  • Laatste update 01 apr 2021
  • Auteur:
    Simon Kuper
  • 11 minuten leestijd
Johan Cruijff (1947-2016)

Op 24 maart 2016 overleed Johan Cruijff. Historisch Nieuwsblad publiceerde in 2004 dit portret van onze beroemdste voetballer, naar aanleiding van de verkiezing van Grootste Nederlander. Cruijff eindigde hierbij op de 7e plaats.

Op de avond van 7 juli 1998 zagen ongeveer 11,7 miljoen Nederlandse televisiekijkers de voetbalwedstrijd Nederland-Brazilië, (na strafschoppen verloren, natuurlijk). Er is bijna geen ander land waar driekwart van de bevolking naar dezelfde sportwedstrijd kijkt. Slechts de helft van alle Engelsen zet de televisie aan als de nationale voetbalploeg een belangrijk duel speelt, en maar eenderde van de Amerikanen kijkt naar de grootste gemeenschappelijke tv-ervaring in de Verenigde Staten, de Super Bowl (de finale van het American football-seizoen).

Ook het Europees voetbalkampioenschap van 2000 werd nergens zo goed bekeken als in Nederland. De uitzonderlijke rol van het Nederlands elftal in het Nederlandse leven is slechts een van de bijdragen van Johan Cruijff.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Historischnieuwsblad.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste historische verhalen door toonaangevende historici. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand, de eerste maand €1,99. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Betondorp

Cruijff (1947) is een naoorlogse babyboomer. Hij groeide op in Betondorp in Amsterdam, op enkele minuten lopen van het toenmalige Ajax-stadion. Op zijn twaalfde verloor hij zijn vader, een groenteboer, aan een hartaanval. Zijn moeder moest hierna de kleedkamers in het stadion schoonmaken om rond te komen.

Deze plotselinge dood heeft Cruijff voor altijd getekend. Jarenlang verwachtte hij dat hij net als zijn vader voor zijn vijftigste zou sterven. Zoals veel zoons van overleden vaders ontwikkelde hij een onstuitbare geldingsdrang.

Als schriele tiener kwam Cruijff bij het eerste van Ajax, waar hij opviel door aanwijzingen en kritiek te geven aan ervaren internationals. In het hiërarchische Nederland van de vroege jaren zestig was dit ongehoord. Cruijff bleek niet alleen een briljante voetballer, maar ook een nieuwe Nederlander: een ontzuilde jonge man, die niet opkeek tegen oudere mensen van een hogere sociale klasse, en die wilde meeprofiteren van de rijkdom die het land plotseling overkwam.

 

Jarenlang verwachtte Cruijff dat hij, net als zijn vader, voor zijn vijftigste zou sterven

 

Cruijff was een man die van Mars kwam, via Betondorp, en zei: ‘Zo hebben de mensen het altijd gedaan, maar het moet anders.’ Hij was een denker die van eerste principes uitging, het traditionele negeerde en alles opnieuw bedacht.

Vóór het Cruijff-tijdperk was het bijvoorbeeld de gewoonte dat de clubbestuurders een jonge voetballer bij zich riepen, hem een pen aanreikten, en de plek op het contract aanwezen waar hij mocht tekenen. Van onderhandelen was geen sprake. Cruijff was de eerste voetballer die contractonderhandelingen overliet aan een vertegenwoordiger: zijn schoonvader, Cor Coster.

Ook zorgde hij ervoor dat spelers van Oranje verzekerd werden tegen ongevallen; voorheen waren alleen de bondsofficials dat. Het is niet zo dat de jonge Cruijff persoonlijk de Nederlandse samenleving openbrak: voetbal verandert zelden iets. Wel kan het sociale veranderingen levendig uitbeelden.

Cruijff was vierbenig

Maar Cruijff veranderde vooral het voetbal zelf. Ook óp het veld bedacht hij alles opnieuw. Zo speelde hij als eerste Nederlandse voetballer de bal met de buitenkant van zijn voet. Volgens zijn biograaf Nico Scheepmaker was Cruijff niet tweebenig, maar vierbenig. (Een belangrijke bijdrage van Cruijff aan de Nederlandse cultuur is dat hij Scheepmaker inspireerde tot de volstrekt originele biografie Cruijff, Hendrik Johannes, fenomeen 1947-1984).

Ook ontwikkelde Cruijff samen met Ajax-trainer Rinus Michels een nieuwe voetbalstijl. De Engelsen noemden het total football, de Spanjaarden la naranja mécanica, maar de Nederlanders zelf hadden er geen term voor. Grof gezegd hield het in dat spelers steeds van positie wisselden, zodat een rechtsachter plotseling als rechtsbuiten kon opduiken, of andersom. Het was voetbal van een nooit eerder vertoond tempo, verrassing en precisie.

 

Cruijff was het genie van de toegankelijke schoonheid, zoals Rembrandt en Van Gogh dat ook waren

 

Cruijff was het genie van de toegankelijke schoonheid, zoals Rembrandt en Van Gogh dat ook waren. Zijn lob over de Haagse keeper Ton Thie, op een koude zondagmiddag 32 jaar geleden, of zijn penalty in tweeën tegen Helmond Sport op sinterklaasdag 1982, of zijn passes over vijftig meter met buitenkant rechts op André Hoekstra in het seizoen 1983-’84 – Cruijff bracht miljoenen Nederlanders in hogere sferen. Het is moeilijk te beargumenteren dat hij minder respect zou verdienen dan genieën in andere industrieën. Zoals Toon Hermans dichtte:

    En Vincent zag het koren

En Einstein het getal

En Zeppelin de Zeppelin

En Johan zag de bal.

Op 15 juni 1974, de dag dat het Nederlands elftal zijn eerste wedstrijd op het wereldkampioenschap in West-Duitsland speelde, had het team een veel minder glorieuze historie dan bijvoorbeeld Zweden of Tsjecho-Slowakije. De grote rivaal was nog steeds het middelmatige België. In de woorden van Cruijff: ‘Er heerste bij het thuisfront een soort stemming van: wat gaat dat stel mafkezen daar eigenlijk uitspoken?’

Maar Nederland bereikte met ideaal voetbal de finale. Hoewel Duitsland won, weten tientallen miljoenen mensen nog dat Nederland esthetisch superieur was. Het WK’74 was waarschijnlijk de grootste Nederlandse bijdrage aan de internationale populaire cultuur tot dan toe. Voor buitenlanders werd Cruijff het gezicht van Nederland. Al in 1973 werd berekend dat dat jaar alleen Richard Nixon vaker in de krant had gestaan. ‘En hij had Watergate,’ zei Cruijff.

Franco

Van 1973 tot 1978 voetbalde Cruijff in Barcelona. De documentaire En un momento dado laat zien dat Cruijff misschien wel meer impact had op het Catalaanse nationale gevoel dan op het Nederlandse. Toen Cruijff in Barcelona aankwam, onderdrukte Franco nog steeds de regio, en voetbal is in onvrije landen belangrijker dan in vrije.

In 1974 bezorgden Cruijff en Michels Barcelona zijn eerste landstitel in veertien jaar. Even belangrijk voor het Catalaanse nationalisme was de 0-5-overwinning op Real Madrid op 17 februari van dat seizoen. Een aantal dagen eerder had Cruijff persoonlijk bij de burgerlijke stand van Barcelona gedaan gekregen dat zijn pasgeboren zoontje ‘Jordi’ zou heten, naar de beschermheilige van Catalonië. Ambtenaren bezwoeren hem tevergeefs dat de naam verboden was.

Op 13 mei 1984 (‘om exact 16.06.30 uur’, volgens Scheepmaker) stopte Cruijff voor de laatste keer met voetballen. Scheepmaker: ‘Ik heb toen mijn schrijftafeltje omlaaggeklapt, zodat ik kon opstaan en even kon applaudisseren voor de man die mijn leven de laatste twintig jaar zonder enige twijfel aanzienlijk aangenamer en rijker had gemaakt dan zonder hem het geval zou zijn geweest. Ik zeg het maar even zoals het is.’

 

Het was Cruijff gelukt om zijn zoontje ‘Jordi’ te noemen, naar de beschermheilige van Catalonië, hoewel dit verboden was

 

Cruijff werd in 1985 ’technisch directeur’ van Ajax (geen ‘coach’ omdat hij de vereiste diploma’s niet had), en algauw leek het zonde dat hij zoveel jaren had verdaan met zelf spelen.

Cruijff werd een voetbaldenker van ongeëvenaarde originaliteit. In zijn elf jaar als coach ontwikkelde hij het totaalvoetbal verder en voorzag hij talloze voetbaldetails van een nieuw inzicht. Hij huurde de operazanger Lo Bello in om zijn spelers te leren ademhalen. Hij stelde aanvallers in Ajax-jeugdteams vaak als verdediger op, zodat ze leerden hoe verdedigers denken. Al in 1987 betoogde hij dat spelers een laag basissalaris maar hoge prestatiepremies zouden moeten krijgen, een concept dat nu pas opgang maakt in de sport.

Niet alleen het voetbal bedacht Cruijff opnieuw, zelfs de stoplichten in Amsterdam stonden volgens hem verkeerd opgesteld, waardoor hij door rood mocht rijden.

Sterven met je eigen ideeën

‘Je moet sterven met je eigen ideeën,’ zei Cruijff vaak (een beetje calvinisme had hij toch opgepikt op zijn School met den Bijbel). Dat betekende dat hij als coach zijn ploegen altijd extreem aanvallend total football liet spelen. Met eenzelfde stijl, en met veel spelers die door Cruijff waren gevormd, werd Nederland in 1988 Europees kampioen.

Ook het PSV-team dat dat jaar de Europacup won, en vooral het Ajax dat in 1995 hetzelfde presteerde, bevatten veel spelers die met Cruijff en in zijn geest waren opgegroeid. Hij had niet alleen een spelstijl en een cultuur geschapen, hij had bovenal de lat hoger gelegd. Hoe meer er van Nederlandse spelers werd geëist, hoe beter ze gingen voetballen. Al dertig jaar lang is niet België, maar het grote Duitsland de rivaal.

In 1998 bekeek Cruiff, die inmiddels was gestopt als coach, wedstrijden van het Nederlands elftal op het WK in Frankrijk vanuit een televisieplatform dat over een van de tribunes uitstak. Het silhouet van een iele man, staand met zijn handen in de zakken van een regenjas, was in het hele stadion zichtbaar. De vader van het Nederlandse voetbal aanschouwde zijn creatie.

 

Een land dat weinig behoefte aan helden heeft gehad, haalt disproportioneel veel trots uit zijn voetbal team. Dat komt door Cruijff

 

Bij het EK van 2000 waren hele wijken in Nederland oranje gekleurd, terwijl er in België amper een nationale vlag te zien was. Mensen die weigerden een oranje wimpel uit het raam te hangen werden soms zelfs door buren in elkaar geslagen.

Het Nederlands elftal is een belangrijke bron van Nederlands nationalisme geworden. Dat komt niet alleen doordat het team vaak wint (geen land met minder dan 25 miljoen inwoners heeft de laatste dertig jaar zoveel gepresteerd), maar ook omdat het soms uniek en schitterend cruijffiaans voetbal speelt. Een land dat zichzelf niet van Hitler wist te bevrijden, dat verder weinig behoefte aan helden heeft gehad, en dat zich eeuwenlang anoniem door de geschiedenis heeft bewogen, haalt disproportioneel veel trots uit zijn voetbalteam. Dat komt door Cruijff.

Zoals het Nederlands elftal een gemeenschappelijke ervaring voor Nederlanders is, zo is Johan Cruijff dat zelf ook. Al veertig jaar trekt hij op de vaderlandse televisieschermen voorbij.

Elk voordeel heeft zijn nadeel

Zijn taalgebruik is een nationale running gag geworden: in dat gedateerde Amsterdamse arbeidersaccent vergist hij zich in lidwoorden, zegt ‘wie’ in plaats van ‘die’, en vindt alles ‘logisch’. Maar wat zijn retoriek vooral kenmerkt is de schijnbare paradox: ‘Toeval is logisch’, ‘Voordat ik een fout maak, maak ik die fout niet’, en natuurlijk: ‘Elk voordeel heeft zijn nadeel.’ Geen Nederlandse schrijver of komiek uit zich herkenbaarder. Ook in dat opzicht behoort Cruijff tot het Nederlandse cultuurgoed.

Sinds hij gestopt is, is hij het nationale knuffelbeertje geworden. Vroeger was dat anders. Het calvinistische Nederland van de jaren zestig tot tachtig had problemen met een idool dat graag zijn eigen wetten schreef. Een typische lezersbrief in de krant, na weer een rel tussen Cruijff en een bestuurslid of scheidsrechter, begon met: ‘Johan Cruijff is weliswaar een goede voetballer, maar…’

Ook toen hij de briljante penalty in tweeën nam (in plaats van zoals iedereen te schieten, passte hij de bal op Jesper Olsen, die terugpasste, waarna Cruijff de verbijsterde Helmondse keeper passeerde), was er kritiek. Wie dacht Cruijff wel niet dat hij was? Doe maar gewoon, dan doe je al gek genoeg.

 

‘Ik ben blij dat hij oprot. Niet om de voetballer Cruijff, maar om al die dingen rondom hem’

 

Toen Cruijff met voetballen stopte, zei de journalist Dick van den Polder: ‘Ik ben blij dat hij oprot. En niet om de voetballer Cruijff, maar om al die dingen rondom hem.’ Veel Nederlanders dachten zo. Het was soms moeilijk te bevatten dat iemand die je dagelijks zag, een Bekende Nederlander als Willem Ruis en Dries van Agt, toevallig ook een genie was.

Verering kreeg Cruijff van zijn landgenoten pas toen hij niet meer bijzonder was. De laatste jaren is hij zowel uitgevoetbald als uitgedacht. Zoals hij het zelf zei: ‘De tand des tijds heeft zijn werk gedaan.’ Nu herhaalt hij op televisie slechts oude thema’s (alleen ‘praktijkjongens’ zouden coach mogen worden; je moet altijd met vleugelspelers spelen; het voetbal wordt slechter) of speelt godfather door vrienden voor bepaalde banen te pushen. Wat ons rest zijn dertig geniale jaren.

Simon Kuper is auteur van ‘Ajax, de joden, Nederland’ (2000), sportcolumnist van de ‘Financial Times’ en redacteur van ‘Hard Gras’.

***

Sporters die de lijst van Grootste Nederlanders niet haalden:

Jaap Eden (1873-1925) was de eerste grote Nederlandse schaatskampioen, de eerste grote Nederlandse wielerkampioen en dus de eerste grote Nederlandse sportkampioen. In 1893, 1895 en 1896 werd hij wereldkampioen schaatsen, in 1894 werd hij wereldkampioen wielrennen op de 10 kilometer en een jaar later op de Engelse mijl. In zijn vrije tijd joeg hij graag op konijnen. Leven zonder sportieve successen viel hem zwaar. Hij raakte aan de drank en stierf al op 51-jarige leeftijd.

Max Euwe (1901-1981) zorgde in 1935 voor een sensatie in de schaakwereld door Alexander Aljechin te verslaan en wereldkampioen te worden. Twee jaar later won Aljechin zijn titel alweer terug, maar de eer de eerste Nederlandse wereldkampioen schaken geweest te zijn kon Euwe niet meer worden ontnomen. Bovendien had zijn triomf het schaken in Nederland een ongekende populariteit bezorgd. Euwe schreef een groot aantal schaakboeken en was actief als wetenschapper: in 1964 werd hij hoogleraar informatica, een moment dat hij later zou karakteriseren als het mooiste van zijn leven.

Fanny Blankers-Koen (1918-2004) moet het alleen afleggen tegen Johan Cruijff omdat zij geen voetballer was. In 1999 werd ze door de internationale atletiekfederatie uitgeroepen tot Atlete van de Eeuw, wegens haar uitzonderlijke prestaties tijdens de Olympische Spelen van 1948 in Londen. Daar won zij gouden medailles op de 100 en 200 meter, de 80 meter horden en op de 4 × 100 meter estafette. Ter felicitatie kreeg ‘de vliegende huisvrouw’ na thuiskomst in de Amsterdamse Haarlemmermeerstraat een fiets cadeau. In haar loopbaan verzamelde Blankers-Koen ook nog vijf Europese titels.

Anton Geesink (1934) verdiende zijn plek in de sportgeschiedenis door als eerste niet-Japanner wereldkampioen judo alle categorieën te worden, in 1961. Die titel won hij ook in 1964, het jaar waarin hij op de Olympische Spelen in Tokyo een gouden medaille in dezelfde klasse veroverde. Een jaar later werd hij wereldkampioen, als zwaargewicht in Rio de Janeiro. Minder bekend is dat Geesink tussen 1957 en 1959 ook driemaal Nederlands kampioen Grieks-Romeins worstelen was.

Joop Zoetemelk (1946) leek al onsterfelijk te zijn geworden door vijf keer als tweede te eindigen in de Tour de France, toen hij de belangrijkste wielerwedstrijd ter wereld in 1980 alsnog wist te winnen. Twee jaar later werd hij voor de zesde (en laatste keer) tweede. In de jaren zeventig en tachtig groeide de serieuze en bescheiden Zoetemelk uit tot de meest geliefde sportman van Nederland. Zijn carrière kreeg een luid bejubeld slot toen hij in 1985 als 37-jarige wereldkampioen werd. Zoetemelk woont in Frankrijk en wijdt zich onder meer aan de gemzenjacht.

Marco van Basten (1964) geldt als de ’tweede beste Nederlandse voetballer aller tijden’ maar presteerde in 1988 datgene waar Cruijff nooit in was geslaagd: de Duitsers in eigen land verslaan en met het Nederlands elftal een groot landentoernooi winnen. Met Ajax en AC Milan won hij verschillende Europa Cups en hij werd driemaal uitgeroepen tot Europees Voetballer van het Jaar. Zijn door een enkelblessure veroorzaakte afscheid op slechts 28-jarige leeftijd was voor de wereldvoetbalbond FIFA aanleiding verschillende aanpassingen van de spelregels door te voeren, die de spelverruwing tegen moeten gaan.