Home J.C.H. Bloem, D.E.H. de Boer, H.F. Cohen, J.F. Cohen, A.E. Cohen als geschiedschrijver van zijn tijd

J.C.H. Bloem, D.E.H. de Boer, H.F. Cohen, J.F. Cohen, A.E. Cohen als geschiedschrijver van zijn tijd

  • Gepubliceerd op: 16 februari 2006
  • Laatste update 07 apr 2020
  • Auteur:
    Hans Renders

412 p. Boom, euro 29,50
Dankzij zijn oude studievriend Loe de Jong werd Dolf Cohen op 1 december 1945 aangesteld op wat nu het Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie (NIOD) heet. Cohen, opgeleid als mediëvist, werd betrokken bij het opsporen van vrachtwagens vol documentatiemateriaal en bij het ordenen van de vele dagboeken die binnenkwamen. Al snel werd hij hoofd van de afdeling Bronnenpublicaties en adjunct-chef van het instituut. In 1960 vertrok hij om hoogleraar mediëvistiek in Leiden te worden. Of waren er meer redenen voor zijn vertrek?


De dood van Cohen in 2004 was aanleiding voor deze bloemlezing uit zijn historisch werk over de Tweede Wereldoorlog, voorafgegaan door enkele biografische hoofdstukken geschreven door Cohens zoon en kleinzoon, een bijdrage van Dick de Boer, mediëvist en ooit collega van Cohen, en van de huidige directeur van het NIOD, Hans Blom. 
           
Cohen was vanaf het begin de man van de bronnenpublicaties. Hij wilde de Tweede Wereldoorlog zonder gemoraliseer vastleggen. Die opvatting, vond hij, strookte niet met die van zijn collega’s, die in allerlei varianten nadachten over het Grote Geschiedwerk dat het instituut over de gebeurtenissen in de Tweede Wereldoorlog zou publiceren. Dat leidde tot wrevel en een enkele keer zelfs tot dreiging met ontslag als Cohen weer eens een bezuiniging op zijn bronnenwerk bekritiseerde. Indien Cohen het niet met de gang van zaken eens was, schreef De Jong hem in 1952, was het wellicht beter ‘naar een andere functie om te zien’.
           
Intussen gingen de discussies over het Geschiedwerk door. Eerst zouden verschillende historici een deel voor hun rekening nemen, maar in 1954 was De Jong ervan overtuigd dat de klus door één persoon geklaard moest worden. Een jaar later kreeg hij die opdracht van het ministerie. De zachtaardige Cohen nam het zichzelf jaren later nog kwalijk dat hij De Jong niet met het verkrijgen van deze prestigieuze opdracht had gefeliciteerd. 
           
Ook al schrijft zijn zoon dat Cohen niet uit dépit is weggegaan, na lezing van dit boek kun je moeilijk anders concluderen dan dat het tegendeel het geval was. Diezelfde zoon schrijft overigens ook dat zijn toen dertienjarige broer Job zich de ‘ijzige sfeer’ van de afscheidsreceptie herinnerde. 
           
Cohen ‘liet zich niet in zijn joodse afkomst opsluiten’, zei zijn zoon Job tijdens de crematie van zijn vader. Zijn collega’s Loe de Jong en Ben Sijes hebben hun joodse achtergrond ten volle in hun wetenschappelijk werk gestopt, terwijl Cohen naar de Tweede Wereldoorlog keek alsof het de Middeleeuwen waren. 
           
In 1986 besprak Cohen in het wetenschappelijk tijdschrift Bijdragen en Mededelingen betreffende de Geschiedenis der Nederlanden twee oraties: Jan Banks Oorlogsverleden in Nederland en In de ban van goed en fout? Wetenschappelijke geschiedschrijving over de bezettingstijd in Nederland van Hans Blom. Gematigd positief, zo kunnen we zijn oordeel samenvatten. Bij zowel Bank als Blom miste Cohen een verklaring voor ‘de overheersende epische vorm’ van geschiedschrijving over de Tweede Wereldoorlog.
           
Aan de epische vorm, aan dramatiek, zo blijkt uit de rest van de hier gebundelde stukken, heeft Cohen zich niet schuldig gemaakt. Dat geschrijf over goed en fout, collaboratie en verzet, zo leek hij te willen zeggen, heeft maar verhinderd dat er over voor het grote publiek minder interessante kwesties werd geschreven als het ontstaan van het Duitse Rijkscommissariaat voor Nederland, de positie van de secretarissen-generaal tijdens de bezetting en andere vraagstukken waarover Cohen op nauwgezette wijze publiceerde. 
           
In dit boek is voor het eerst een prachtig interview gepubliceerd dat Cohen in 1947 hield met de in Dachau gevangengehouden Friedrich Wimmer, de belangrijkste medewerker van de ter dood veroordeelde rijkscommissaris Seyss-Inquart. Cohen varieerde zijn vragen van ‘An was schreiben Sie das Missglücken der deutschen Politik in den Niederlanden zu?’ tot ‘Bewahrte Seyss-Inquart die Durchschläge seiner Berichte?’ Een beetje wrang is dat zo’n in de la gehouden interview waarschijnlijk nooit gepubliceerd zou zijn als Loe de Jong ons niet rijp en ontvankelijk had gemaakt voor de epische geschiedschrijving over de Tweede Wereldoorlog. 

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Historischnieuwsblad.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste historische verhalen door toonaangevende historici. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand, de eerste maand €1,99. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.