Isaäc Roet koos er niet voor onder te duiken. Direct bij aankomst in Auschwitz is hij vergast, op 10 februari 1944. Maar in de familieherinneringen leeft hij voort. ‘Oom Ies’ wordt nog altijd bewonderd en gekoesterd. Dit is deel tien van P.W. Kleins zoektocht naar het verleden van de families Roet en Klein.
Het handschrift vol doorhalingen danst op en neer. Taal en spelling zijn onbeholpen. Ik probeer te lezen: Lieve Schatten. Na een jaar afgrijselijk concentrationslager Birkenau (hospitaal) Auswitz is Rosientje overleden, niet geleden en is heengegaan 16/3/45. Zondag ziek, diarrhee (durchfall), Donderdag overleden. Opa en Oom Ies direct bij aankomst vergast op 10/2/44 evenals Tante Riek 21/5/43. Claartje het laatst gesproken 15 October. Alles oké. Ben in leven gebleven door wilskracht, Gods hulp en myn onvergetelyk huis [onleesbaar] altijd denken aan vrijdagavond en de feestdagen. Zoek ‘opa’ Vader Moeder. De laatste twee zinnen van de korte, slordige boodschap, die op 12 maart 1945 is gedateerd, kon ik niet ontcijferen. Vijf weken eerder – op 27 januari – hadden troepen van het Russische Rode Leger het overhaast ontruimde vernietigingskamp Auschwitz in Polen bevrijd. Zij troffen er nog zo’n achtduizend levende lijken aan. Sedert de eerste gasoven in oktober 1941 in bedrijf was gesteld waren er inmiddels op zijn minst één, maar waarschijnlijk meer dan twéé miljoen mensen vermoord. De schrijfster van de briefkaart, de twintigjarige Adele Roet, had het voorlopig doorstaan. Maar op 14 maart 1945, twee dagen nadat zij haar bericht had verstuurd, was ook zij dood. In mei zou zij 21 zijn geworden. Haar twee jaar oudere zusje, Rosina, kan dus niet nog weer twee dagen later – op 16 maart – zijn gestorven. Heeft de verzwakte, doodzieke Adele, die nota bene ook Auschwitz verkeerd spelde, zich misschien bij het schrijven in het jaartal vergist? Als het Memorboek het bij het rechte eind heeft was Rosientje in werkelijkheid al een jaar eerder om het leven gekomen. Toch had Adele op de rand van de dood het kennelijk tot haar duurste plicht gerekend de sterfdagen van de dierbare familieleden die haar waren voorgegaan zo precies mogelijk door te geven aan het nageslacht dat de massamoord hopelijk had overleefd. Waarom al die moeite?
Tante Riek
Uit haar laatste woorden blijkt dat zij, anders dan veel lotgenoten, nooit heeft getwijfeld aan het Verbond met de God van Israël. Bezield met dezelfde innige vroomheid als haar moeder zag zij de dood onder ogen. Zo heeft zij tot het eind toe getrouw gehoor gegeven aan wat de Wet van Israël voorschreef. Het Kadiesj-gebed dat eigenlijk geen gebed is, maar een oeroud loflied op de heiligheid van de onuitsprekelijke God, probeert in menselijke woorden uitdrukking te geven aan Zijn Naam. Die poging – dat staat volgens rabbijn De Vries in het boek Joodse rituelen en symbolen wel vast – is tot mislukken gedoemd maar waarborgt desondanks het voortbestaan van de zedelijke mensenwereld. Deze gedachte overwint alles want zij houdt de zekerheid van de vervulling van Gods Wil in. Het is de verzoening met het gebeurde, de haast blije aanvaarding van het opgelegde lot.
Maar dit houdt niet in dat de gelovige jood zich daaraan weerloos en lijdelijk zou moeten onderwerpen. Integendeel. Wie God op die manier heiligt getuigt van zijn vast geloof in de overwinning van de uiteindelijke Gerechtigheid. Zo is het Kadiesj-zeggen bij het overlijden van dierbare verwanten een korte maar grootse godsdienstoefening der rouwenden. Het is bij dit speciale gebeuren – en alleen dan – een gebed voor hun zielenrust waarin de hoop, de verwachting en het vertrouwen op de herrijzenis der doden in het komende eeuwige leven worden beleden. Daarbij is de precieze sterfdag van essentiële betekenis. Dan begint namelijk volgens het religieuze gebod de rituele herdenking der overledenen door de nabestaanden, die vervolgens met vaste liturgische regelmaat jaarlijks op dezelfde datum in wat andere bewoordingen plaats zal hebben. Met haar rommelige opsomming van overlijdensdata heeft Adele Roet – jonge nicht van de door haar gememoreerde Isaäc Roet – met een laatste krachtsinspanning geprobeerd de geheiligde herinnering aan haar dierbare doden te waarborgen. Geen massamoordenaar of beul die in staat was geweest haar geestkracht te breken. Met alle tragiek van dien getuigt haar laatste levensteken van haar persoonlijke triomf over het ergst denkbare kwaad op aarde. Is er ook na Auschwitz niet toch nog wel wat ruimte gebleven voor een sprankje hoop? Dat wil niet zeggen dat de herinnering aan de mens Isaäc Roet bewaard is gebleven in de religieuze vorm die zijn nichtje voor ogen had gestaan. Maar bewaard gebleven is ze wel degelijk. Ik zal dat laten zien.
Hij leeft voort in familieherinneringen. Op een donderdagmiddag in januari 1999 zit ik op de bank in de lichte woonkamer van zijn nicht Nora, dochter van de eveneens in Auschwitz vermoorde ‘Tante Riek’. Zij heeft de oorlog als meisje in onderduik doorgebracht. Daarna wilde ze leren, leren en nog eens leren om zich later toch vooral nuttig te maken. Ik luister bij een kopje thee met koekje naar haar antwoorden op mijn vragen. Ze legt uit dat ‘Oom Ies’ dol was op lekker eten en hoe hij met list en bedrog probeerde af te komen van ongewenste uitnodigingen als hem een etentje wachtte dat hem niet aanstond. Nog wordt ze er vrolijk van als ze vertelt van haar wandelingen met oom Ies in de zonnige tijd dat het nog vrede was. ‘Als we ergens moesten afslaan wierp hij een muntje op. Al naar gelang kruis of munt gingen we links of rechts. Dat maakte grote indruk op me.’ Op mij ook. Ik denk er de man die Isaäc is geweest uit te herkennen. Wie immers met kracht van rede en verstand wil ontkomen aan de gril van het absolute toeval kiest onder alle omstandigheden voor de vaste spelregels van statistisch berekenbare kansen en waarschijnlijkheden. Zij geven de loper in het veld een wiskundig bepaalde mate van riskante speling om de eigen vrije wil te volgen. Dat geldt evengoed voor de omgang met kleine kinderen als voor het automatiseren van de boekhouding en het kantoorbedrijf. Het gaat ook op als het erop aankomt te ontsnappen aan de moorddadige deportatie. Onderduiken, vluchten of nog maar weer een Sperr-Ausweis vragen? Hoe groot zijn de kansen? Wat zijn de mogelijkheden? Kies! Elke keus houdt de kans in dat het niet lukt. Maar in zijn kiezen staat het de mens vrij te zijn wat hij is. Soms is dat veel; soms is dat weinig of niets.
Instantpudding
Ook Adele’s drie jongere broers hebben de massamoord door onderduik in Nederland overleefd. Nu wonen zij in Israël. Daar dragen zij – ieder op eigen manier, en de een meer dan de ander – de herinnering aan oom Ies in hun hart voort. Ik geloof niet dat zij daarbij de strakke voorschriften van het heiligende Kadiesj-zeggen in acht proberen te nemen. Anders dan zuster Adele nemen zij het niet zo nauw met het joodse geloof. Aron is de jongste. Het is waar dat hij nog maar weinig rechtstreeks weet heeft van zijn oom. Maar de reeks incidentele details die hij me per fax heeft toegestuurd bevestigt dat in hem via horen zeggen de herinnering voortleeft dat de altijd ijverige Isaäc door de zijnen op handen werd gedragen.
Het toeval wil dat ik het nauwste persoonlijke contact kreeg met de oudste, Abraham, die zich ook wel Avraham noemt. In 1928 onder de naam Roet geboren, heet hij in het Ivriet tegenwoordig Abraham ben Pinchas. What’s in a name? Als zeventienjarige trok hij op z’n eentje naar zijn nieuwe vaderland. Zijn ouders en broers zijn hem later gevolgd. Het geloof van zijn ouders had Abraham verloren. Het vertrouwen in Holland was hij kwijt. In Israël heeft hij geleerd (een beetje), gevochten (hij werd gewond), gewoond (hier en daar), gewerkt (hard) en zakengedaan. Hij heeft vooral veel zaken gedaan. Na een dwars leven, rijk aan avontuurlijke lotgevallen en onverwachte gebeurtenissen behoort hij in Israël tot de geslaagde commerciële elite van het land. Een manusje-van-alles, die Israël vertrouwd heeft gemaakt met het eten van instantpudding om zich vervolgens te ontpoppen als succesrijk producent van melodramatische speelfilms. En nog altijd reist de drukke zakenman de hele wereld rond.
Als voorzitter van het Platform Israël spant hij zich met harde zakelijkheid in een zo groot mogelijke geldsom van Nederland los te krijgen als vergoeding voor wat hij het tekortschieten van het naoorlogse financiële rechtsherstel noemt. Hij volgt daarmee de voetstappen van zijn vader Sam, de bankierende broer van Isaäc, die méér dan veertig jaar geleden met zacht getoonzette argumenten zo ongeveer hetzelfde had geprobeerd. Anderhalf jaar na zijn emigratie naar Israël publiceerde het Algemeen Handelsblad begin 1951 nog een uitvoerig artikel dat hij tijdens een kort bezoek aan Nederland in zijn vroegere functie van gedelegeerde voor de effectenregistratie had geschreven. Daarin droeg hij concrete voorstellen aan om de impasse te doorbreken die in het kader van het effectenrechtsherstel was ontstaan. Dat had toen geen effect gesorteerd. Sterker nog. Op het moment dat deze zinnen een halve eeuw nadien worden geschreven is het zoveelste overleg daarover tussen vertegenwoordigers van de Amsterdamse effectenbeurs en joodse belanghebbenden weer eens op niets uitgelopen. De selfmade zakenman Abraham lijkt nu evenwel, zwaaiend met de vuist, toch meer succes te boeken dan zijn vader destijds. Hij weet wat een politieke lobby is. Hij en ik staan met onze strijdvaardigheid weliswaar in verschillende kampen maar toch niet tegenover elkaar. Wel verkeren we in uiteenlopende werelden, waarin van elkaar verschillende waarden en normen opgeld doen. Het toeval wil dat wij desondanks – tot ons beider verbazing – méér dan goede vrienden zijn geworden. Soms denk ik dat ik hem eigenlijk niet zo aardig zou moeten vinden. Maar verdraaid als het niet waar is: ik vìnd hem aardig!
Glimlachend ziet hij mij tobben met mijn ijdele zucht naar wetenschappelijk-historische onbevangenheid. Glimlachend zie ik hem tobben met zijn ijdele zucht naar invloed, geld en macht. Voortdurend probeer ik hem ertoe aan te zetten zijn verbazingwekkend levensverhaal ordelijk op schrift te stellen in plaats van mij er broksgewijs en onsamenhangend van te vertellen. Het zou zijn kinderen en kleinkinderen te zijner tijd helpen Kadiesj te zeggen, denk ik. Maar tot nu toe volstaat hij hardnekkig met het bij stukjes en beetjes ophalen van herinneringen aan zijn dierbare oom Ies. Tussen de bedrijven door heeft hij me uitgelegd wat Kadiesj-zeggen is.
Idealist
Dan is er, tussen de jongste en de oudste broer, Chaim. In tegenstelling tot de materialistische, ‘rechtse’ Abraham heeft het toeval van hem een bevlogen ‘linkse’ idealist gemaakt. Als zodanig is hij zowel de reïncarnatie als de erfgenaam van zijn door hem bewonderde en gekoesterde oom Ies. In Nederland heette hij Henk. What’s in a name? Soms toch wel veel en een enkele keer zelfs heel veel. Zijn ouders hadden hem namelijk helemaal niet Henk willen noemen. Zij hadden hem eigenlijk graag vernoemd naar zijn oom Isaäc. Maar die had daar niet van willen horen. ‘Isaäc’ was hem te joods en dus niet Hollands genoeg. Met die naam zou zijn aanstaand neefje het later op school maar zwaar te verduren krijgen. De andere kinderen zouden het joodje maar sarren en plagen. Isaäc sprak kennelijk uit de vroegere eigen ervaring. Zo is het dus op z’n goed- Hollands ‘Henk’ geworden. Bij zijn omgang met de onverdraagzaamheid kan de gediscrimineerde zelf altijd wel kiezen uit verschillende mogelijkheden en vechtlustige strijdvaardigheid lag nu eenmaal niet in de vreedzame aard van Isaäc. Evenmin trouwens in die van Henk, die nu Chaim heet en die zijn oom Ies tot op de dag van vandaag dankbaar is gebleven voor zijn interventie: tijdens zijn onderduik hoefde hij alvast niet te wennen aan een nieuwe naam.
Geen toeval dat het juist de vreedzame Chaim is die zich de volgende anekdote over oom Ies herinnert. Vlak voor het uitbreken van de oorlog heerste in joods-Nederlandse kring bij velen groot enthousiasme voor de zionistische beweging en het stichten van een eigen joodse staat in Palestina. De zionistische propaganda drong ook door tot de omgeving van de familie Roet. Daar leidde ze bij sommigen tot verwachtingsvolle opgewondenheid. Ook Isaäc verdiepte zich in de zaak. Hij zette zijn gedachten zelfs op papier. Dat is verdwenen. Maar zijn overgeleverde commentaar op de uitbundigheid van een schoonzusje bij terugkeer van een zionistische bijeenkomst spreekt boekdelen over zowel zijn nuchterheid als zijn vredelievend humanisme. ‘Wat met de Arabieren?’, vroeg hij. Zijn woorden dateren uit dezelfde tijd als de Kristallnacht in Duitsland. Zo’n halve eeuw later trad zijn neef Chaim op als stichter van het Israëlische Center of Tolerance Education. Isaäc Roet is in Auschwitz vermoord. Zijn geest leeft voort. Daarover tot slot de volgende keer.
Dit artikel is exclusief voor abonnees