Het eeuwenoude Duitse vorstenhuis Hohenzollern eist zijn verloren bezittingen terug. De familie blijkt al vijf jaar met de Duitse staat te onderhandelen over de teruggave van duizenden kunstwerken en historische objecten die haar tijdens de vorige eeuw zijn ontnomen. Georg Friedrich van Pruisen, het hoofd van de Hohenzollern-clan en de achter-achterkleinzoon van keizer Wilhelm II, eist bovendien het gebruiksrecht van verschillende paleizen die ooit tot het familiebezit behoorden.
Het nieuws doet de reputatie van de Hohenzollern geen goed, zegt historicus Hanco Jürgens van het Duitsland Instituut. ‘Ze doen er goed aan zich koest te houden. Nu ze allerlei dingen gaan opeisen wordt er in Duitsland met de wenkbrauwen gefronst.’ De familie zou de voorwerpen willen gebruiken voor een nieuw museum over de geschiedenis van het vorstenhuis. In Duitse media is felle kritiek gekomen op dat plan, omdat de familie op die manier haar eigen beeldvorming zou kunnen bepalen. Dat ligt gevoelig vanwege de omstreden rol van de Hohenzollern in de Eerste en de Tweede Wereldoorlog.
Het oordeel hierover was de afgelopen jaren juist minder streng geworden, zegt Jürgens. ‘Sinds de jaren tachtig heeft het beeld van het “goede Pruisen” aan kracht gewonnen: het Pruisen van de filosofen, de wetenschappers en de kunstenaars.’ Ook de reputatie van keizer Wilhelm II is de afgelopen jaren verbeterd. Historicus Christopher Clark schreef in 2012 bijvoorbeeld een boek waarin hij diens rol als aanstichter van de Eerste Wereldoorlog relativeerde. ‘Dat soort dingen is voor de familie Hohenzollern mooi meegenomen,’ zegt Jürgens.
Mede daardoor denkt de familie zich nu meer te kunnen veroorloven dan voorheen. Jürgens: ‘Voor de betrekkelijk jonge prins Georg Friedrich is de oorlog ver weg. Daar komt bij dat andere adellijke families ook een schadevergoeding hebben gekregen en zelfs landgoederen hebben teruggekregen. Waarom wij Hohenzollern dan niet, moet de prins hebben gedacht.’
Dit artikel is exclusief voor abonnees
