Tijdens een illegale ceremonie namen de Britten in 1819 Singapore over van Nederland. Een onbesuisde actie, die grotendeels het werk was van één man: sir Thomas Stamford Raffles, een zelfbenoemde strijder voor vrijhandel en vooruitgang.
Op 6 februari 1819 beukte de tropenzon onbarmhartig neer op het hoofd van sir Thomas Stamford Raffles, gouverneur-generaal van de minieme Britse kolonie Benkoelen op Sumatra. Maar Stamford Raffles nam nauwelijks nota van de drukkende hitte. Hij was hier, op het eiland Singapore, geland voor de missie van zijn leven: hij wilde het ‘Hollandse monopolie’ in de Indische archipel doorbreken.
De dagen daarvoor hadden de Britten een keurig grasveld aangelegd naast het maagdelijke strand van Singapore. Die cosmetische ingreep was verborgen gehouden voor de rechtmatige eigenaar van het eiland, de sultan van Johor-Riau. Ook de Nederlanders, die zich er sinds enkele decennia de absolute meesters waanden, wisten er niets van.
Midden op het gazon hadden de Britten twee legertenten opgetrokken. Naast een van die tenten keek Raffles verwachtingsvol toe hoe bedienden nauwgezet de knalrode loper uitrolden tot op het strand, zo’n dertig meter verderop. Hij had de loper speciaal voor de gelegenheid meegebracht. Een kanonschot weerklonk. De dertig Brits-Indische officieren en soldaten die met Raffles waren geland, sprongen in het gelid.
De tekst loopt door onder de afbeelding.
Zicht op Singapore in 1859, geschilderd door Francis A. Moreland.
Ze zagen een man in een veelkleurig zijden gewaad en geflankeerd door een gewapend escorte het strand op lopen en zijn voet op het uiteinde van de rode loper zetten. Een Britse officier zou deze historische gebeurtenis later als volgt beschrijven: ‘Gedurende de hele ceremonie wekten de vulgaire uitstraling van de sultan, zijn uitdrukkingsloosheid en het zweet dat van zijn gelaat sijpelde een intense afkeer op onder de Britse aanwezigen. Die indruk werd in duidelijk hoorbare fluisteringen uitgewisseld, opdat sir Stamford Raffles het kon horen.’
De militairen waren die dag dan ook getuige van een klucht van het zuiverste water. En dat de genoemde ‘sultan’ zo hevig transpireerde, lag waarschijnlijk niet alleen aan het weer. Want hij wás helemaal geen sultan, maar slechts de oudste broer van de toenmalige heerser van Johor-Riau. Maar dit belette hem niet het door Raffles opgestelde ‘vriendschapsverdrag’ met de Britten te ondertekenen. Hiermee kwam Singapore – tenminste wat de Britten betrof – onder Brits koloniaal gezag te staan.
De kakelverse sultan wist na afloop dan ook niet hoe snel hij zich moest excuseren bij de Nederlandse autoriteiten in de regio. Hij schreef ze dat hij ‘volkomen het hoofd had verloren’ op het moment dat er Britten in Singapore waren geland. Die hadden hem geheel tegen zijn wil tot sultan uitgeroepen en gedwongen het betreurde document te ondertekenen.
In liberale Britse ogen waren ‘de Hollanders’ hun ethisch contrapunt
Ook de plaatselijke vertegenwoordiger van het sultanaat, de Temengong, verontschuldigde zich omstandig bij de Nederlandse autoriteiten in de regio. Waarbij ook hij overigens onvermeld liet dat beide mannen voor hun medewerking door de Britten vorstelijke sommen geld in het vooruitzicht waren gesteld. ‘We konden er helemaal niets tegen inbrengen,’ aldus de Temengong. ‘We onttrekken ons op geen enkele wijze aan de Hollanders. Zoals het tussen ons vanaf het begin is geweest, zo zal het altijd blijven – zolang de zon en de maan de hemel sieren.’
In Engeland wordt Stamford Raffles vanouds beschouwd als de ‘ontdekker’ van Singapore. Daar valt best het een en ander op af te dingen. Chinese handelaren deden het eiland immers al eeuwenlang aan, en vertegenwoordigers van de Verenigde Oostindische Compagnie zetten er reeds in 1609 voet aan wal. Ze wilden weten of het een geschikte vestigingsplaats zou zijn voor een factorij op de route naar de specerijenrijke Molukken. Maar de keuze van de VOC viel uiteindelijk op het Javaanse Jayakarta – het latere Batavia – en op Malakka, aan de zuidwestkust van het huidige Maleisië.
De later gearriveerde Britten beperkten zich tot enkele zieltogende, perifere vestigingen, waaronder het van tropische ziektes vergeven Benkoelen op Sumatra. Rond 1800 was deze situatie een doorn in het oog van een groep jonge, ambitieuze werknemers van de Britse East India Company (EIC).
De tekst loopt door onder de afbeelding.
De ambitieuze Thomas Stamford Raffles in 1817.
Deze nieuwe generatie ‘verlichte’ Britse kolonialen – van wie Stamford Raffles de meeste faam zou verwerven – meende dat de Britten een door God gegeven taak wachtte: het verspreiden van de vrijhandel over de wereldzeeën. Vrijhandel heette in deze kringen immers de wegbereider te zijn van alle denkbare vormen van menselijke vooruitgang. Dat het handelsliberalisme met name de Britten zelf tot voordeel strekte, wilden zij ontkennen noch voorkomen. De Britten vormden nu eenmaal van nature de meest vooruitstrevende mensensoort.
In liberale Britse ogen waren ‘de Hollanders’ hun ethisch contrapunt, als typische vertegenwoordigers van een achterhaald en onderdrukkend koloniaal systeem. Zij dwongen inheemse volkeren er immers nog altijd toe op grote schaal exportgewassen als koffie en peper te verbouwen, die ze tegen een door de Hollanders bepaalde prijs aan Hollandse tussenhandelaren dienden te ‘verkopen’.
Stamford Raffles had dan ook een duidelijk ideaal voor ogen toen hij in 1805, op 23-jarige leeftijd, door de EIC werd aangesteld als assistent-secretaris op het eiland Penang, aan de westkust van het huidige Maleisië. Hij wenste ‘een eigen oosters rijk’ te stichten. Daar zou hij als verlicht despoot zijn humanitaire idealen kunnen botvieren. Hij leerde Maleis, terwijl zijn collega’s doorgaans niet verder kwamen dan een paar woordjes armzalig markt-Maleis. En hij stortte zich op de studie van de geschiedenis, flora en fauna van de regio.
De vrijwel volledig autonoom opererende Raffles maakte grotendeels een einde aan de Hollandse ‘dwangcultures’ en ‘herendiensten’ op Java
Maar Penang was veel te onbeduidend voor Raffles’ dadendrang. En dus verlegde hij zijn blik naar het magnifieke Java, dat ten tijde van de napoleontische oorlogen onder Frans-Nederlands bewind stond. In een brief aan de gouverneur-generaal van Brits-Indië, lord Minto, pleitte Raffles voor een Britse invasie van Java. Terwijl ze zogenaamd de vijandige Fransen bestreden, konden ze volgens Raffles de ‘gedegenereerde’ Hollanders eens en voor altijd uit de regio verdrijven. Lord Minto bleek onder de indruk van Raffles’ energie en overtuigingskracht. Hij gaf hem toestemming om de ‘annexatie van de rijstschuur van het Oosten’ voor te bereiden.
De Britse landing op Java van 3 augustus 1811 werd een groot, hoewel enigszins bloederig succes. De Frans-Nederlandse troepen van generaal Jan Willem Janssens vormden geen partij voor de omvangrijke Britse invasiemacht. Maar de aanstelling van Raffles als luitenant-gouverneur van Java liep op een teleurstelling uit. Tenminste, wat de directie in het Londense India House betrof. De directors lazen met argusogen de berichten over de liberale hervormingen die Raffles in zijn weelderige onderkomen in Buitenzorg bekokstoofde. Zo zal het hun niet lekker hebben gezeten dat Raffles schreef dat ‘de Regering zich om de inwoners moet bekommeren zonder dat het genereren van pure ondernemerswinst vooropstaat’.
De vrijwel volledig autonoom opererende Raffles maakte grotendeels een einde aan de Hollandse ‘dwangcultures’ en ‘herendiensten’ op Java. Bovendien onderwierp hij de inheemse vorsten van Jogjakarta en Soerakarta aan het centrale koloniaal bestuur en stimuleerde hij het wetenschappelijk onderzoek naar de Javaanse geschiedenis, culturen, flora en fauna. Kortom, er stroomde meer geld náár de archipel dan dat ervandaan kwam. En dat was niet de bedoeling.
De tekst loopt door onder de afbeelding.
Illustraties door William Daniel bij het boek History of Java door Thomas Stamford Raffles (1817).
Toen de laatste kogel van de napoleontische oorlogen was afgevuurd, in 1815, aarzelde de Britse regering dan ook niet om ‘Java en onderhorigheden’ aan het nieuwe Koninkrijk der Nederlanden te ‘schenken’. Als de Hollanders meenden van Java wél profijt te kunnen trekken, dan wensten de Britten ze daarmee veel succes. Maar voor Raffles vormde de teruggave van de oude Nederlandse bezittingen een bittere pil. Vanuit zijn nieuwe standplaats Benkoelen beraamde hij daarom nieuwe plannen om de Hollanders dan tenminste van Sumatra te verjagen. Met dat doel richtte hij zelfs een speciale militie op, die hij de Sumatran Hill Rangers doopte.
Een poging van de Rangers om Palembang in te nemen leidde in 1818 tot een ernstig diplomatiek incident tussen Londen en Den Haag. Raffles werd teruggefloten door zijn politiek meerderen. In een brief aan de nieuwe gouverneur-generaal van Brits-Indië, lord Hastings, beloofde Raffles zich voortaan vriendelijk en verzoenend op te stellen tegenover Nederland.
Het was een buitengewoon huichelachtige excuusbrief, en Hastings wist dat donders goed. Wat de twee mannen tijdens een onderhoud in Calcutta, in het najaar van 1818, precies hebben bekokstoofd is helaas onbekend. Wat we wel weten is dat Raffles in november van dat jaar van Hastings de opdracht kreeg om ‘een handelspost te vestigen ten zuiden van Malakka, van waaruit de toegang tot de Straat van Singapore kan worden gecontroleerd’. Het feit dat dit gebied onder de sultan van Johor-Riau viel, die aan Batavia verantwoording verschuldigd was, lijkt onbesproken te zijn gebleven.
In Engeland wordt Stamford Raffles vanouds beschouwd als de ‘ontdekker’ van Singapore
Riau vormde het oorspronkelijke doel van Raffles’ verkenningsvloot. Maar omdat daar enkele wantrouwende Nederlandse vertegenwoordigers werden aangetroffen, viel de uiteindelijke keus op het verder noordwaarts gelegen Singapore. Daar werd dus de rode loper uitgerold, en het script voor de geplande sultansklucht ten uitvoer gebracht.
De Nederlandse gouverneur-generaal in Batavia, baron Godert van der Capellen, reageerde furieus toen hij de berichten van de broer van de sultan en de Temengong onder ogen kreeg. In een noodkreet aan zijn Haagse superieuren stelde hij Raffles persoonlijk verantwoordelijk. Volgens Van der Capellen had Raffles zich de afgelopen jaren ‘onvermoeibaar getoond in het verzinnen van manieren om ons te benadelen en te provoceren’. Zijn actie in Singapore had nu ‘alles overtroffen wat hij tot dusverre heeft gedaan. Niets zal hem meer voldoening geven dan dat wij ons geduld verliezen met zijn krankzinnige daden en wij het eerste schot lossen.’
Maar dat eerste schot zou nooit worden gelost. Van der Capellen was geen politiek onbenul en zijn carrière was hem lief. Hij vertrouwde er bovendien op dat Raffles, net als ten tijde van diens onbezonnen avonturen op Sumatra, door zijn superieuren tot de orde zou worden geroepen.
De tekst loopt door onder de afbeelding.
Opening van een nieuw dok in de haven. Illustratie uit 1869.
Maar ook dat gebeurde niet. De nieuwe Britse kolonie ontwikkelde zich namelijk zo snel en voorspoedig dat ze al snel onmisbaar werd geacht voor de Britse positie in Azië. Er kwam een officiële verontschuldiging, en de verzekering dat het Nederlandse bezit in de archipel onaangetast zou blijven. Maar de opbouw van Singapore werd onverdroten voortgezet. In 1924 ondertekende Nederland het Verdrag van Londen, waarmee het formeel afzag van elke aanspraak op Singapore – en onder meer het godvergeten Benkoelen in ruil terugkreeg.
De snelle ontwikkeling van Brits-Singapore was een publieke triomf voor Raffles. Maar privé overkwam hem drama op drama. Drie van zijn vier kinderen bezweken in Benkoelen aan tropische ziektes. En toen hij in 1824 terugkeerde naar Londen, met zijn vrouw en enige overgebleven dochter, vloog hun schip in brand. Al zijn onverzekerde persoonlijke bezittingen en zijn enorme verzameling inheemse dieren, planten en culturele objecten verdwenen naar de bodem van de zee.
Terug in Engeland wachtten hem slechts nieuwe rampen. Hier overleed ook zijn vierde kind. En als klap op de vuurpijl ontving Raffles een gepeperde rekening van de EIC van maar liefst 22.000 pond: de kosten van de vestiging op Singapore werden persoonlijk op hem verhaald. In de ochtend van 5 juli 1826 stierf Thomas Stamford Raffles, op 45-jarige leeftijd, als een volkomen berooid man, aan een zeldzame hersenaandoening. Tragisch genoeg het enige tastbare dat hij had overgehouden aan zijn levenslange droom van ‘een eigen rijk in het Oosten’.
Maurice Blessing is arabist en journalist.
Hollanders waren ‘halfbarbaarse’ overheersers
Martelwerktuigen vernietigd
Thomas Stamford Raffles bereidde de invasie van Java voor vanuit Malakka, dat reeds in 1795 op de Hollanders was veroverd. Hij maakte van de gelegenheid gebruik om aan te tonen dat de Hollanders ‘halfbarbaarse’ overheersers waren, die met recht uit de regio werden verdreven. Voormalige slaven van de VOC werden bevrijd en de oude Hollandse gevangenis werd vernietigd. De daar aangetroffen martelwerktuigen werden verbrand of afgezonken.
‘Verscheidene ijzeren instrumenten om duimen, polsen en enkels aan te draaien en andere van dergelijke diabolische uitvindingen werden in een boot weggevoerd en in diepe zee afgezonken, om nooit meer aan de oppervlakte te komen om de botten en gewrichten van arme mensen te pijnigen,’ noteerde Raffles’ assistent, luitenant-kolonel William Farquhar. Raffles hield wel enkele martelwerktuigen achter, als bewijsstukken. Deze bevinden zich tegenwoordig in het depot van het British Museum in Londen.
Veel arbeiders verslaafd
Lucratieve opiumhandel
Na de Britse verovering groeide Singapore in zeer korte tijd uit tot de belangrijkste overslaghaven voor de Britse handel in Bengaals opium met China. Dat was de voornaamste inkomstenbron van de East India Company in die jaren. Ook het lokale bestuur profiteerde volop van de populaire drug. Gedurende de eerste eeuw van koloniaal bestuur besloegen de btw-opbrengsten uit de legale opiumverkoop ongeveer de helft van de bestuurlijke inkomsten. Opiumverslaving vormde tot in de jaren zeventig van de twintigste eeuw een ernstig sociaal probleem in Singapore, met name onder arme Chinese arbeiders.
Meer weten
Raffles and the Golden Opportunity (2013) van Victoria Glendinning.
Singapore. A Biography (2012) van Mark Frost en Yu-Mei Balasingamchow.
Website van het Nationaal Museum van Singapore.
Dit artikel is exclusief voor abonnees