Duizenden jaren ontwikkelden Noord- en Zuid-Amerika zich gescheiden van de rest van de wereld. Maar na de ‘ontdekking’ van Amerika door Columbus ontstond een uitwisseling van mensen, planten en ziekten tussen de continenten. Het veranderde de wereld totaal.
Wat hebben een boterham met pindakaas, een Argentijnse runderbiefstuk en de Ierse hongersnood van 1845-1849 met elkaar gemeen? Ze zijn allemaal te herleiden tot 1492: het jaar waarin een klein flottielje van de Genuese kapitein Cristóbal Colón (Columbus) op zoek ging naar een nieuwe handelsroute richting Azië. Na een reis die langer duurde dan gedacht, en die bijna tot muiterij onder de bemanning leidde, zag een uitkijk eindelijk land: Azië! Toch niet: al snel bleek dat Columbus was gestuit op de randen van een werelddeel waarvan de meeste Europeanen niet wisten dat het bestond.
Meer historische context bij het nieuws? Schrijf u in voor onze gratis nieuwsbrief.
Zijn ‘ontdekking’ van Amerika was toeval. En niet uniek bovendien. Het continent dat Europeanen de ‘Nieuwe Wereld’ noemden was vaker aangedaan en gekoloniseerd, zowel vanuit Azië als Europa. In de elfde eeuw bijvoorbeeld vestigden Scandinavische zeevaarders kortstondig een kolonie op het Canadese Newfoundland. Toch is Columbus’ ontdekking veruit de belangrijkste. En dat komt door de monumentale gevolgen ervan voor mens en natuur.
Dit artikel is exclusief voor abonnees
Anders dan de eerdere kolonisaties van Amerika legde Columbus’ komst in 1492 de basis voor de verbinding van het nieuwe en de ‘oude’ werelddelen: Eurazië en Afrika – vanwege hun nauwe geografische verbondenheid tezamen ook wel Afrika-Eurazië geheten. Daarmee gaf Columbus de kickstart aan het ecologische proces dat de historicus Alfred Crosby de Columbian Exchange heeft genoemd: de ongekende en grootschalige uitwisseling van mensen, planten, dieren, ziektekiemen en grondstoffen, alsmede kennis en ideeën tussen de continenten. Deze uitwisseling gaat voort tot op de dag van vandaag en heeft de wereldgeschiedenis op cruciale wijze beïnvloed. Volgens sommige wetenschappers is het zelfs de belangrijkste gebeurtenis sinds het uitsterven van de dinosauriërs.
Denis Diderot: ‘De aardappel is melig, heeft weinig smaak en veroorzaakt winderigheid’
Ga eens na wat u de afgelopen dagen gegeten hebt. Daar zaten wellicht maaltijden bij met maïs, tomaten, pinda’s, (zoete) aardappelen of cassave. Dan hebt u iets gegeten dat Europeanen, Aziaten en Afrikanen vóór 1492 niet kenden. De gestampte Hollandse pot is evenals veel gerechten uit de ‘typische’ Italiaanse of Aziatische keukens schatplichtig aan Columbus – en vooral aan de oorspronkelijke Amerikanen. Datzelfde geldt voor chocoladetoetjes, en het voor sommigen nog altijd weldadige sigaretje na het eten.
Bovengenoemde groenten, knollen en peulvruchten zijn net als onder meer cacao en tabak en verschillende soorten bonen allemaal afkomstig uit Zuid- en Midden-Amerika. Ze werden na 1492 door Europese handelaren en avonturiers in Eurazië en Afrika geïntroduceerd. Sommige, zoals tomaten, hadden eeuwen nodig om werkelijk door te breken; andere, zoals maïs, (zoete) aardappelen en cassave, werden binnen afzienbare tijd zeer populair. Ze dankten hun succes vooral aan hun voedingswaarde: maïs en aardappelen bijvoorbeeld leveren per hectare een grotere oogst op dan oorspronkelijke Euraziatische gewassen als graan of tarwe. Daarnaast bleken Amerikaanse gewassen gemakkelijk te groeien in gebieden die te nat of te droog zijn voor veel gewassen van de Oude Wereld.
Tekst loopt door onder de afbeelding
Voor de bevolking van Europa, Azië en Afrika betekenden ze een ware game changer in de eeuwige strijd tegen misoogsten en honger. Mede dankzij Amerikaanse gewassen kon ze meer land bebouwen dan ooit tevoren. Hongersnoden namen af in aantal en intensiteit. Door meer en betere voeding werden mensen ook beter bestand tegen ziekten. De gevolgen waren verstrekkend. De introductie van Amerikaanse gewassen in Eurazië en Afrika droeg ertoe bij dat de wereldbevolking tussen 1500 en 1800 verdubbelde tot zo’n 1 miljard zielen.
China en Europa groeiden het spectaculairst. Chinese boeren omarmden maïs en zoete aardappelen; ze vormden een welkome aanvulling op de traditionele voeding, die vooral bestond uit rijst. Rond 1800 telde China ongeveer 350 miljoen inwoners, ruim het dubbele van het aantal rond 1500. De bevolkingstoename stimuleerde op zijn beurt urbanisatie en de groei en ontwikkeling van handel, nijverheid en economie in China.
Europa maakte in dezelfde periode een vergelijkbaar proces door. De komst van Amerikaanse gewassen was een belangrijke factor in de stijging van de Europese bevolking van ongeveer 70 à 80 miljoen omstreeks 1500 tot zo’n 200 miljoen in 1800. Op de zandgronden van Noord-Europa deed vooral de aardappel het goed, en dan met name onder boeren en armen.
Adel en burgerij haalden aanvankelijk hun neus op voor de knol, die volgens de achttiende-eeuwse Franse encyclopedist Denis Diderot ‘melig’ was, nauwelijks smaak had en winderigheid veroorzaakte. Maar ook zij zagen de kansen die de aardappel bood bij het bestrijden van voedselcrises – en de daarmee gepaard gaande verschijnselen als (boeren)opstanden. De Franse koning Lodewijk XVI maakte naar verluidt persoonlijk reclame voor de aardappel door aardappelbloesem in zijn knoopsgat te steken. Ook de vorsten Frederik de Grote van Pruisen en tsarina Catharina de Grote maanden hun boeren in de achttiende eeuw om op grote schaal aardappels te verbouwen.
Verschillende historici stellen inmiddels dat de aardappel net zo belangrijk was voor de ontwikkeling en opkomst van het moderne Europa als de Industriële Revolutie. William H. McNeill beschouwt de aardappel zelfs als een van de drijvende krachten achter het Europese imperialisme. Zonder de melige knol uit de Andes was Europa volgens hem wellicht niet in staat geweest om miljoenen mensen de wereld in te sturen, en koloniën te vestigen van Amerika tot aan Australië.
Tekst loopt door onder de afbeelding
De Columbiaanse uitwisseling is ook bepalend geweest voor het lot van Amerika en zijn oorspronkelijke bevolking – meer nog dan die van Eurazië en Afrika. Europeanen introduceerden er gewassen als graan, tarwe, appels en sinaasappels; en dieren als paarden, varkens, koeien, ezels, konijnen, kippen en schapen. Verstopt in de ruimen van hun schepen brachten zij ook onbedoeld ratten, insecten – zoals kakkerlakken – en verschillende gras- en plantensoorten mee. In veel regio’s zouden deze exoten Amerikaanse planten, gewassen en dieren verdringen.
Maar niets had zo’n impact op de geschiedenis van het westelijk halfrond als de verschillende ziektekiemen die de eerste Europese avonturiers overdroegen op de oorspronkelijke Amerikanen. Deze indianen hadden geen verweer tegen virussen als influenza, pokken, hepatitis, malaria en mazelen, en de bacteriën die tuberculose, tyfus, cholera en difterie veroorzaken.
Niemand weet precies hoeveel mensen er vóór 1492 in Amerika leefden. Schattingen lopen uiteen van 30 tot 100 miljoen. Mogelijk is zo’n 90 procent van hen uiteindelijk bezweken aan Afro-Euraziatische ziekten. De massale sterfte was een cruciale factor in de snelle ondergang van complexe beschavingen als het Inca-rijk in de Andes en dat van de Mexica in Midden-Amerika.
Ook in Noord-Amerika verdwenen hele samenlevingen. Net als in Zuid- en Midden-Amerika woonden veel mensen hier in steden en conglomeraties van dorpen. Daardoor konden besmettelijke ziekten zich snel verspreiden. Velen stierven zonder dat ze ooit met een Europeaan in aanraking waren gekomen. Op hun beurt hebben maar weinig Europanen het oorspronkelijke leven in Noord-Amerika te zien gekregen. Het zorgde ervoor dat er gemakkelijk mythes konden ontstaan. Een van de redenen waarom veel mensen ook nu nog denken dat deze regio vooral bevolkt werd door nomadische jagers-verzamelaars, is dat de meeste indianen die er een andere manier van leven op na hielden in ijltempo door Afro-Euraziatische ziekten waren uitgeroeid.
Geen weerstand: 90 procent van de inheemse Amerikanen sterft aan nieuwe ziekten
De enorme sterfte onder de oorspronkelijke Amerikaanse bevolking gaf Europeanen de gelegenheid om Amerika te koloniseren en grote delen ervan ecologisch en cultureel om te vormen tot een nieuw Europa. Toch is hun numerieke dominantie in het werelddeel een betrekkelijk recent verschijnsel. Massamigratie uit Europa kwam pas in de tweede helft van de negentiende eeuw op gang. Tot omstreeks 1850 hadden delen van Amerika meer weg van een nieuw Afrika. Dat kwam door de grote aantallen Afrikanen die de Europeanen in de eeuwen daarvoor als slaven hadden overgebracht.
Afrikaanse arbeid werd de onmisbare schakel in de lucratieve driehoekhandel die de Spanjaarden, Britten, Fransen, Portugezen en Nederlanders in de loop van de vijftiende en zestiende eeuw tussen Europa, Afrika en Amerika opzetten. Verschillende gebieden in de Caraïben en het Amerikaanse vasteland bleken zeer geschikt voor de verbouw van arbeidsintensieve cash crops uit Afrika-Eurazië, zoals suiker (oorspronkelijk afkomstig uit Nieuw-Guinea) en koffie (Afrika). Deze genotsmiddelen brachten, samen met ander cash crops als tabak (Amerika) en katoen (Amerika, Midden-Oosten en Azië), veel geld op in Europa.
Afrikanen konden belangrijk worden in dit nieuwe intercontinentale handelssysteem, omdat zij onder meer beter bestand waren tegen malaria en gele koorts – twee virussen die eveneens afkomstig zijn uit Afrika-Eurazië, en die floreren in dezelfde vochtige en warme omgeving waarin suiker, koffie, katoen en tabak verbouwd worden. Aanvankelijk werkten ze vaak naast tot slaaf gemaakte indianen en Europese contractarbeiders op de plantages. Maar terwijl de indianen en Europeanen bij bosjes aan de tropische virussen bezweken, konden zij veelal doorzwoegen.
Tussen 1500 en 1850 verscheepten Europeanen naar schatting zo’n 12 miljoen slaven vanuit vooral West- en Centraal-Afrika naar Amerika. Dat Afrika deze enorme menselijke aderlating heeft kunnen opbrengen, is wellicht te danken geweest aan de introductie van Amerikaanse gewassen als maïs en cassave. Beter en gevarieerder voedsel droeg er waarschijnlijk toe bij dat het bevolkingsaantal in deze regio’s niet instortte – en dat Afrika aan de voortdurende vraag naar arbeid vanuit Amerika kon blijven voldoen.
De uitwisseling valt uit in het voordeel van de Europeanen
Wie de Columbiaanse uitwisseling in termen van winst en verlies analyseert, ziet dat deze in de eerste vijf eeuwen buitenproportioneel in het voordeel van de Europeanen is uitgevallen. Amerika leverde hun nog een onverwachte bonus op. Ze ontdekten al snel dat er op het continent grote hoeveelheden edelmetaal te vinden waren. Dat was precies wat ze nodig hadden. Denk even terug aan Columbus en zijn ongeduldige bemanning. Zij waren eigenlijk op weg naar Azië. Dat was in de vijftiende eeuw economisch de meest competitieve regio ter wereld. Chinees porselein, zijde en papier waren net als specerijen uit India en de Indonesische archipel zeer gewilde luxeproducten.
Maar op hun beurt hadden Europese handelaren Azië weinig te bieden; hun exportproducten, zoals textiel geweven van wol, waren meestal van inferieure kwaliteit. Aziatische handelaren waren eigenlijk alleen geïnteresseerd in het zilver dat ze meebrachten. Dat was ook in Azië een belangrijk betaalmiddel. In Europa werd zilver gedolven, maar het waren de immense Zuid-Amerikaanse voorraden die de Europeanen – en dan vooral de Spanjaarden – de mogelijkheid gaven om zich in te kopen in de uitgebreide en lucratieve Aziatische handelsnetwerken. Zo legden ze ook de fundamenten voor hun economische en politieke machtsontplooiing in deze regio, die uitmondde in grote imperia, zoals de Spaanse Filippijnen, Brits-India en Nederlands-Indië.
Tekst loopt door onder de afbeelding
Het is niet voor niets dat veel historici 1492 beschouwen als het geboortejaar van de globalisering. De wereldwijde handelsnetwerken die toen ontstonden, hebben zich sindsdien versterkt en vertakt: planten, dieren, grondstoffen, mensen en ziektes verspreiden zich inmiddels met ongekende snelheid over de continenten. Die zijn daardoor de afgelopen 500 jaar meer veranderd dan in de vele millennia daarvoor.
Dit geeft ook een andere kijk op de tocht van Columbus. Volgens schrijver Charles C. Mann betekende Columbus’ toevallige aankomst in Amerika niet de ontdekking, maar de creatie van een ‘nieuwe wereld’. Dat is nog eens een gedachte voor bij de koffie, of de hutspot vanavond. Of tijdens die heimelijke peukpauze op het werk.