Home Het zinnenprikkelende oosten

Het zinnenprikkelende oosten

  • Gepubliceerd op: 23 mei 2005
  • Laatste update 07 apr 2020
  • Auteur:
    Maurice Blessing

De eerste ‘oriëntalist’ was God. Hij plantte een hof in het Oosten, Eden, en liet de bewoners baden in overvloed, zinnelijkheid en dierlijke schaamteloosheid. Dat kon uiteraard niet duren: met de kennis van goed en kwaad kwam het besef van zondigheid en de schaamte, en werd de mens uit het paradijs verdreven.

Na God kwam Napoleon. In zijn leger dat in 1798 Egypte binnentrok, bevond zich ook een peloton wetenschappers en kunstenaars. Zij tekenden hun indrukken van de Oriënt op in notieblokken en schetsboeken, en brachten zo een van de meest invloedrijke wetenschappelijke werken uit de geschiedenis tot stand: de Description de L’Égypte. De minutieuze arbeid van de savants vormde de aanzet tot een massale zoektocht van Europeanen naar het – verloren – paradijs in het Oosten. Een zoektocht die niet alleen de romantiek van de negentiende eeuw diepgaand zou beïnvloeden, maar ook tot ver in de twintigste eeuw zijn invloed op vele terreinen – van wetenschap tot kunst tot buitenlandse politiek – liet gelden. De Oriënt was, volgens de geschriften van de oriëntalisten, een plek van dierlijke irrationaliteit, sensuele lethargie en onberedeneerd geweld.

Die toestand kon uiteraard niet duren. In 1978 publiceerde de Amerikaans-Palestijnse wetenschapper Edward W. Said zijn Oriëntalism – nu eindelijk in het Nederlands vertaald. De westerse verbeelding van de Oriënt in kunst en wetenschap, zo stelde Said, was niet alleen stereotiep en diep racistisch, maar had ook altijd in dienst gestaan van het westers imperialisme. Napoleon en de Description, de koloniale arbeid in Nederlands-Indië van de Leidse arabist Snoeck Hurgronje, de adviserende rol van de Brits-Amerikaanse oriëntalist Bernard Lewis bij het Midden-Oostenbeleid van de regering-Bush – voor Said waren het allemaal voorbeelden van de schuld die ‘oriëntalisten’ dragen aan de koloniale uitbuiting van het Oosten. Door de Oriënt consequent af te schilderen als irrationeel, fatalistisch, zinnelijk en gewelddadig, zouden zij de morele rechtvaardiging hebben geschapen voor de westerse onderwerping ervan.

De in 2003 overleden Said bracht de oriëntalist met zijn boek kennis van ‘goed en kwaad’ bij, en daarmee schuldbesef en schaamtegevoel. Wie vanaf 1978 het Midden-Oosten beschrijft, uitbeeldt of bestudeert, heeft met dit boek – en de felle polemieken die het voortbracht – rekening te houden. De angst om voor ‘oriëntalistisch’ door te gaan zorgt voor vreemde, defensieve reflexen bij volkomen onomstreden wetenschappers. Zo verontschuldigt de Britse arabist Hugh Kennedy zich in het voorwoord van zijn recente The Court of the Caliphs omstandig voor de liederlijkheid van de Abbasidische kaliefen. Het staat toch echt in de Arabische bronnen, voert Kennedy ter verschoning aan. ‘To produce a sanitized and whitewashed version of history does no service to our understanding of the caliphate.

De angst om ‘oriëntalisme’ te bedrijven kan absurde, bijna misselijkmakende vormen aannemen. De Engelse historicus Barnaby Rogerson stuitte bij het onderzoek voor zijn recente biografie van de profeet Mohammed op Arabische bronnen over het uitroeien van de joodse stam Banoe Koeraiza door de vroege moslims. ‘Oei, gewelddadige moslims – is dit geen oriëntalisme?’ hoor je hem tussen de regels door denken. Maar Rogerson is inventief. Hij verdedigt het gewelddadige optreden van Mohammed door te stellen dat men pas na hard optreden ook zachtheid kan laten zien. ‘Welbeschouwd is dit ook het principe waarop barmhartigheid berust. Want het ligt nu eenmaal in de menselijke aard besloten dat barmhartigheid des te meer gewaardeerd wordt als zij gepaard gaat met vrees.’ Een in potentie ‘oriëntalistische’ passage is zo omgetoverd tot een politiek correcte apologie – een knappe prestatie.

Wie na lezing van Oriëntalisten zelf wil oordelen over de verbeelding van het Oosten in de westerse kunst, vindt een aardige inleiding in Oostersche Weelde. De Oriënt in westerse kunst en cultuur. Hier zien we de oriëntalisten ouderwets onbevangen aan het werk – we spreken van voor de oriëntalistische verdrijving uit het Paradijs. De illustraties zijn mysterieus, verleidelijk en van een jongensboekachtige onschuld. Ze staan in schril contrast met het taaie eunuchenproza dat ze begeleidt, waarop Nederlandse wetenschappers patent lijken te hebben. Ook zij houden waarschijnlijk te angstvallig distantie tot hun onderwerp: het zinnenprikkelende Oosten.

Maurice Blessing is arabist.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Historischnieuwsblad.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste historische verhalen door toonaangevende historici. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand, de eerste maand €1,99. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.