Op 6 september 1944 vluchtten zo’n 35.000 Duitsgezinden in paniek naar Duitsland. Ze werden er opgevangen in kampen en bij particulieren. Sommige Duitsers keken op hen neer. ‘Terwijl de vijand in Holland staat slenteren lieden rond die er niet aan denken om zich te melden voor de weerdienst.’
Ook mijn 51-jarige grootmoeder vluchtte naar Duitsland. Mijn grootvader was sinds februari 1944 Unterscharleider bij de Landwacht, een paramilitaire ordedienst van de NSB. Op 17 december 1944 schreef mijn grootmoeder hem een brief. Daarin vroeg zij of hij haar kon komen opzoeken. Maar dat wilde hij niet, ‘wegens te drukke dienstwerkzaamheden’. Daarbij vond hij het te gevaarlijk om naar Duitsland te reizen. En om met een medisch smoesje te gaan, dat was zijn soldateneer – hij had gediend in de Eerste Wereldoorlog – te na.
Op 7 januari 1945 schreef hij haar terug: ‘Je zult je dus helaas moeten behelpen en flink zijn. Met huilen komt men er niet. Dagelijks zie ik schreiende vrouwen en kinderen, die je, wanneer je je hart laat spreken, zou moeten laten gaan, doch alleen je hardheid doet dat alles overwinnen. Het is hard, hard en nog eens hard dat men moet zijn, daarmee wordt een oorlog gewonnen.’
Toen grootvaders brief op het tijdelijke pensionadres van zijn vrouw aankwam, was zij daar alweer vertrokken.
Evacuatie naar het oosten
Direct na Dolle Dinsdag ontkende de NSB dat er een vlucht had plaatsgevonden. Wel gaf Anton Mussert, leider van de NSB, toe dat er ’ten behoud van vrouwen en kinderen door de Beweging vanzelfsprekend veiligheidsmaatregelen waren getroffen.’ Want: ‘Gij weet allen dat het grauw op de loer ligt.’ Sommige NSB-mannen hadden hun gezin oostwaarts begeleid, maar waren daarna, volgens bevel, weer in Nederland op hun post teruggekeerd.
Zo onverwacht was de vlucht overigens niet. Al tussen november 1942 en september 1943 had de NSB een geheim evacuatieplan opgesteld. Een speciaal Bureau Afvoer Burgerbevolking seinde de verbindingsmensen persoonlijk in over een evacuatie. De verbindingsman ging dan naar de sectorleider, die de wijkleider inlichtte, waarna deze bij de leden aan huis de evacuatie-instructies doorgaf. De evacués mochten alleen het hoogstnodige in een koffer meenemen. Een ongetrouwde NSB’er bewaarde de huissleutel en verzegelde de woning. De gemeentes dienden de huur door te betalen.
Voor veel Nederlanders kwam de massale vlucht vanuit de grote steden in september 1944 als een aangename verrassing.
Het reguliere treinverkeer was stilgelegd om de voor de vlucht gevorderde treinen te kunnen laten rijden. Het Reichskommissariat trok 500.000 gulden uit voor de treinreis en verblijfskosten. De evacué moest hiervan 2 gulden betalen als eigen bijdrage. In de warme dagen na de 5e september vertrokken treinen met achttien wagons hortend en stotend naar het oosten. Omdat de treinen beschoten werden en machinisten de reis traineerden, namen landwachters hun taak over. Hierbij kwam een aantal vluchtelingen om.
Onderdak zoeken
De NSB nam daarom dankbaar het aanbod aan van de Duitse Gauleiter Otto Telschow. Hij bood de nationaal-socialistische Nederlanders (en Vlamingen) onderdak in zijn gouw, Osthannover. Dus reed de trein door naar Bremervörde en Lüneburg, waar van oudsher al Oost-Nederlanders en Friezen woonden of werkten. Vergeleken met elders in Duitsland leek dit plattelandsgebied relatief veilig, omdat er geen bombardementsgevoelige industriesteden waren. Bovendien waren er in de gouw al diverse kampen: voor verdreven Duitsers, voor militairen en voor krijgsgevangenen, en concentratiekampen.
In de derde week van september benoemde de NSB contactpersonen in Lüneburg: Auke Damhof, een Nederlander uit het Duitse Kleve, en de Limburgse huisarts Jac Zoomers. De leidster van de NSVO, de vrouwenafdeling van de NSB, zorgde voor de vele vrouwen en kinderen. De echte leiding was echter in de handen van de Duitse NS-Volkswohlfahrt, de welzijnsorganisatie van de NSDAP.
Eenvoudig onderkomen
In het provinciestadje Lüneburg deed de Mittelschule dienst als opvangcentrum en contactadres om post, kleding en geld heen te sturen. Met de NS-Volkswohlfahrt verdeelde Damhof begin oktober zo’n vierhonderd vooral vrouwelijke NSB’ers over de omliggende dorpen, waar een stugge boerenbevolking ze in huis nam in ruil voor hulp op het het land of in de huishouding. Het merendeel verbleef echter in een inderhaast gebouwd kamp op de Lüneburger heide.
In een voor hen uitgegeven Nederlandstalig Mitteilungsblatt heetten Gauleiter Telschow en de Nederlandse SS-Untersturmführer Pieters hun onfortuinlijke gasten welkom. Ze benadrukten evenwel dat de Nederlanders ‘schouder-aan-schouder met de Duitse soldaat en arbeider voor een gemeenschappelijk doel’ moesten strijden: door dienst te nemen bij de SS.
Veel klagen, weinig werken
De NSVO benaderde de NSB-vrouwen met zachte dwang: ‘Kameraadskes, is het eigenlijk geen wonder dat de Duitse kameraden ons nog zo goed en op meest gastvrije wijze hebben ontvangen? Het leven in het opvangkamp valt voor ons die het thuis beter gewend zijn, niet mee. Laten wij er echter voor zorgen welkome gasten te zijn én te blijven. Daartoe zal elk van ons moeten meewerken. Houd dus op met ontevredenheid en gezeur. Het Duitse volk ergert zich aan rondhangende jongere Nederlanders.’ Sommige Duitsers vonden namelijk dat hun Nederlandse ‘volksgenoten’ door te vluchten hun land en politieke overtuiging hadden verloochend.
Trotse nationaal-socialisten
Het dagblad Lüneburgischer Anzeiger verwelkomde de ‘verjaagde’ Nederlandse gasten en verwees naar het gedeelde, Groot-Germaanse erfgoed met Rembrandt en Rubens als cultuurdragers. ‘Tussen Nederlanders en de Nederfranken en Nedersaksen in Osthannover bestaat bloedverwantschap. Bovendien spreken wij allemaal “dezelfde taal” – het plattdütsch.
Een NSB’er verweerde zich in dezelfde krant dat hij Nederland niet uit lafheid of zwakte had verlaten, maar om zich tot Duitsland ’te bekennen’. Hij beklemtoonde dat vele Nederlanders bij de SS dienst namen. ‘Natuurlijk hebben wij ook Drückeberger: mensen die er tussen uitknepen en die hun verblijf als vluchteling zien als vakantie in het Rijk. Wij waren een verwend volk, gewend aan dagelijkse zekerheden. Maar begrijpt toch ook de afgejakkerde toestand van mensen onder ons, die alles moesten achterlaten. Wij vragen onze volksgenoten echter niet om medelijden of om voorrechten, omdat wij ook trotse nationaal-socialisten zijn! Wij, Nederlanders zijn nuchtere mensen van de werkelijkheid, die aan een ideaal vasthouden en hun Leider niet willen beschamen en u willen bijstaan.’
Een klein aantal vluchtelingen vond werk. Jongemannen in de oorlogsindustrie; meisjes boven de veertien en vrouwen zonder kinderen hielpen in de huishouding of op het land, al waren de aardappels en de rogge vanwege de warme zomer al gerooid.
Mijn grootmoeder logeerde in het plattelandsgehucht Heeslingen, in een voor vluchtelingen gevorderd Gasthaus, geleid door de potige, ongetrouwde Katharina Koenike. Ze bleef er maar kort. Blijkbaar kon ze beter aan militaire voertuigen werken in KdF-Stadt – nu Wolfsburg -, de model-industriestad waar in de Volkswagen-fabriek de Kraft durch Freude-wagens werden gemaakt.
Waterige koolsoep
Een geëvacueerde schrijft: ‘Het is hier zo erg dat Russische krijgsgevangenkampen er heilig bij zijn.’
Ook in een Duitse brief aan het hoofdkwartier van de SS en SD benadrukte Damhof eind 1944 het gebrek aan nationaal-socialistische idealen van de vluchtelingen. Blijkbaar trachtte hij ze hiermee uit de invloed van de SS te houden. De arts Zoomers wist niets van deze brief. Hij had juist samen met Damhof aan Mussert over de zorgelijke situatie gerapporteerd om zo nog ‘enigszins de rug te rechten’. Het leek hun het best om de Nederlanders terug te laten gaan, maar dat vonden de Duitsers voorlopig te gevaarlijk. Ook Osthannover was inmiddels onder geallieerd vuur komen te liggen. En vanuit het oosten joegen Sovjet-troepen Duitse vluchtelingen op. De Nederlanders op de heide moesten hun tijd maar uitzitten.
Eind 1944 stuurde Mussert de volksgenoten in Duitsland een opbeurende kerstboodschap. Uiteindelijk bezocht hij op 17 januari 1945 Lüneburg zelf en zegde zijn geëmotioneerde kameraden toe dat de ’terugvoering naar de Noordelijke provincies’ binnen twee maanden zou beginnen.
Vanaf maart 1945 reëvacueerde de Volkswohlfahrt de eerste Nederlanders naar Groningen. Asozialen, volgens aantekeningen op de transportlijsten. In april stond mijn grootmoeder als arbeidsongeschikt op een lijst met uit KdF-Stadt opgehaalde NSB-vrouwen. Zij was ondergebracht in een NSB-barak in het dwangarbeiderskamp Reitlingen. De Nederlandse tewerkgestelden daar maakten plannen om te voorkomen dat de NSB’ers – onder Nederlandse vlag – ongestraft met hen bevrijd zouden worden. Maar voor de Engelsen KdF-Stadt bereikten, zetten de Duitsers de NSB’ers al op treinen naar het westen.
Terug in hun bevrijde vaderland belandden de ‘verjaagden’ opnieuw in een kamp: dit keer als gevangene van de Staat der Nederlanden.
Frits Waldenier is cultuurjournalist. Brononderzoek voor dit artikel werd verricht in het Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie, het Centraal Archief Byzondere Rechtspleging en in streek- en krantenachieven in Bremervörde, Lüneburg en Hannover. Om privacyredenen zijn enkele namen gefingeerd.
Dit artikel is exclusief voor abonnees