Home Het klompenfront

Het klompenfront

  • Gepubliceerd op: 28 januari 2020
  • Laatste update 13 okt 2022
  • Auteur:
    Elias van der Plicht
Het klompenfront

In de winter van 1944-1945 lagen aan de grote rivieren nationaal-socialisten en geallieerden tegenover elkaar. Aan beide kanten vochten Nederlandse soldaten mee. Werkelijk effect hadden hun inspanningen niet. Wel sneuvelde een deel van hen – kinderen vaak nog.

‘De Rijn wringt zich door het nachtelijk landschap. De golven hebben haast. Het water is koud. IJskoud. De rivier is vijandig. Er is geen brug. En de Engelschman schiet.’ De verslaggever van NSB-blad De Zwarte Soldaat was er begin april 1945 eens goed voor gaan zitten toen hij zijn belevenissen aan het front in de Betuwe opschreef. Nederlandse Waffen-SS’ers zaten die nacht in het nauw. Salvo na salvo vuurden de geallieerden af. Het radiozendtoestel was al kapotgeschoten, zodat hun artillerie aan de andere oever niet om steun kon worden gevraagd. De situatie werd penibel.

En toen was daar die knul. ‘Daar gaat er al één dwars door het vuur. Hij is zeventien jaar oud, deze pantsergrenadier. Hij zwemt al! Zal de kou niet zijn hart breken? Zal de strooming hem niet meesleepen? De vijand schiet granaten in het water; grauwe zuilen stijgen omhoog. De jonge soldaat zwemt door. Zijn adem jaagt, zijn hart bonst als een hamer. Dan voelt hij grond, steenen: den oever! Hij rent. Even later schiet onze artillerie. De kameraden herademen. Er werd een brug geslagen. De brug was een mensch, een jonge Soldaat. Hij redde onze stellingen.’

Het was het ideaalbeeld van de jeugdige, vitale Hollandse nationaal-socialist dat de krant hier weergaf. Propaganda. Op dezelfde pagina liet een SS’er optekenen: ‘Het zijn allen jongens uit onzen Jeugdstorm welke ik hier onder mijn bevel heb. Ze zijn moedig en vechten als leeuwen. De geest van onze Voorvaderen leeft in hen voort.’ De verslaggever voegde eraan toe: ‘Met zóó’n jeugd kan ons volk niet verloren gaan!’

Tieners waren het nog die hier streden, allen lid van NSB-jongerenbeweging de Nationale Jeugdstorm. Niet lang daarvoor deden ze nog lichamelijke oefeningen, zongen ze liederen of neusden ze in verenigingsblad De Stormmeeuw. Maar dat voorjaar zag hun leven er heel anders uit.

‘Eens vochten hier Nederlandse soldaten tegen de binnengedrongen Duitsers,’ schreef een 28 jaar oude Stabsscharführer van een groep gewapende Jeugdstormers rond dezelfde tijd in zijn dagboek. ‘Thans vechten op dezelfde plaats Nederlandse en Duitse soldaten zij aan zij.’ Trots klonk door in zijn woorden en die van de krant. Wat niet werd geschreven was dat die laatste oorlogsperiode een verschrikking voor de jongelingen was. En wat eveneens onvermeld bleef, was dat de kinderen het niet alleen opnamen tegen Amerikanen, Canadezen en Britten, maar ook tegen militairen uit eigen land.
 

Irene Brigade Oefent

‘Executeren!’

De eerste keer dat Nederlandse soldaten tegen Nederlandse soldaten streden, was in België. Een paar bataljons Landstormers, waaronder 160 jongens van de Jeugdstormcompagnie, waren begin september 1944 naar Hasselt gestuurd met de opdracht de oprukkende geallieerden tegen te houden. Bij het Albertkanaal stuitten ze op de Prinses Irene Brigade, Nederlandse soldaten die in Groot-Brittannië waren klaargestoomd voor de strijd. Die waren in augustus 1944 in Normandië geland en rukten samen met de Engelsen en Canadezen noordwaarts op.

In die dagen maakte de Irene Brigade een groot aantal landgenoten tot krijgsgevangenen. Een van de eersten was een Groningse veenarbeider. ‘Executeren!’ klonk het, maar brigadecommandant Albert de Ruyter van Steveninck besloot anders. De kolonel gaf de opdracht de man naar de Britten te brengen. Onderweg schoot zijn bewaker hem alsnog dood.
Enkele dagen daarna bezocht prins Bernhard als kersverse bevelhebber van de Binnenlandse Strijdkrachten de Irene Brigade. Geen rekening houdend met het oorlogsrecht wilde de prins 200 Nederlandse SS’ers die in handen van de Amerikanen waren gevallen fusilleren. Weer nam De Ruyter van Steveninck een ander besluit. Dankzij hem behielden heel wat Jeugdstormers hun leven, want onder de krijgsgevangenen zaten tientallen adolescenten. Een aanmerkelijk deel van hen was uit zichzelf naar de andere kant overgelopen. Slechts veertig jongens keerden later die maand terug in Nederland; de rest was gedeserteerd of gevangengezet.
 

Abattoir

Het front verschoof noordwaarts en de gedecimeerde Jeugdstormcompagnie werd na 17 september 1944 ingezet bij de gevechten tijdens Operatie Market Garden. Voor het eerst sinds mei 1940 werd er weer militaire strijd geleverd op Nederlands grondgebied.

Een jonge Nederlandse SS’er beschreef na de oorlog hoe hij de Slag om Arnhem had beleefd. ‘Ik zat naast Pantserknakker [bijnaam groepscommandant] die in hoog tempo een machinegeweer bediende, terwijl ik de banden met patronen geleidde. Voor de Engelsen was nergens dekking. Het was een regelrecht abattoir. Ik kreeg een vieze smaak in mijn mond en dacht: dit is geen oorlog, dit is moord. Ik wist toen nog niet dat die twee hetzelfde zijn. De slachting hield aan. Het stonk naar bloed. Ik kreeg braakneigingen van de spanning en de stank.’

Het was dat najaar een van de weinige keren dat de Landstorm geallieerde troepen een gevoelige slag toebracht. Een groot deel van de Hollandse nationaal-socialistische militaire formatie werd in september uitgeschakeld.

De Prinses Irene Brigade was dicht bij de vurende Landstormers gelegerd. Ze bewaakten bij Nijmegen de Graafse brug. Ook voerde een eenheid in de omgeving verkenningstaken uit. In het Land van Maas en Waal wist de groep achttien Landstormers in te rekenen. Op 28 september kwam het bij Tiel tot gevechten met een eenheid Duitsers en Nederlandse SS’ers.
 

Prins Bernhard wil 200 Nederlandse SS’ers fusilleren

 

Geen idealen

In de daaropvolgende maanden zat het front in Nederland min of meer vast. Voor zowel de geallieerden als de bezetter had het gebied boven de grote rivieren weinig prioriteit. De bevrijders waren gericht op een doorbraak in oostelijke richting, en de Duitsers verschansten zich achter de waterwegen.

De Landstorm trok zich terug in Hoogeveen, Ede, Veenendaal, Den Bosch, Vught en Roermond. De Prinses Irene Brigade werd na Grave ingezet in Oirschot, Tilburg en Breda, om vervolgens de winter op Walcheren en Zuid-Beveland door te brengen. Strikt genomen was de inbreng van de Irene Brigade bij de bevrijding van Nederland gering. Toch voelden de soldaten zich bevrijders.

De scheidslijn tussen dood en leven was dun. Verkenner Ad Raaymakers kon daar in oktober 1944 van getuigen. Hij zat toen in Horssen. ‘Daar hebben we Kroon en Arnoti verloren, twee zeer geliefde kameraden van ons. Dat was erg. We hoorden de hele veldtocht bij elkaar, deden alles samen.’ De dorpsslager had het duo als laatste gesproken: ‘Ik zie de jongens nog lopen bij volle maan. Ik had gehoord dat er een Duitse aanval werd verwacht en waarschuwde ze nog. Hun laatste woorden: “Die zullen we een warm onthaal geven.” Even later waren ze zelf morsdood.’ De lichamen waren tijdens een patrouille doorzeefd met Duitse kogels. Marius Kroon en Raymond Arnoti waren twee van de 45 militairen van de Irene Brigade die het einde van de oorlog niet haalden.

Begin 1945 lag de Landstorm in de Betuwe en op de Veluwe tegenover de Prinses Irene Brigade. Het ‘klompenfront’ noemde een SS’er het. De Landstormers waren benieuwd naar hun Nederlandse tegenstanders. Volgens SS-oorlogsverslaggever Han Reinsberg waren dat ‘strijders zonder ideaal’, zo schreef hij in zijn artikel in Het Nationale Dagblad van 6 februari. Hij had een lid van de Irene Brigade gesproken en die had hem verteld dat wie voor de Brigade had gevochten na de oorlog niet meer in dienst hoefde. Reinsberg: ‘Een zielige vereeniging van geüniformeerde soldij-ontvangers dus, met als eenig ideaal hun eigen ikje. Wij betreuren dit oprecht, want wij waren in ons hart bereid geweest trotsch op onze landgenooten te zijn, ook al vochten ze dan aan den anderen kant.’
 

‘Hongervrijwilligers’

De Landstorm verloor veel meer manschappen dan de Irene Brigade. De Nederlandse SS’ers waren slechts uitgerust met buitgemaakte geweren. De officieren waren veelal gewond geraakte oostfrontstrijders en hun ondergeschikten hadden nauwelijks gevechtservaring.

Er werd die winter wat afgeronseld. SS-bewakers van de kampen in Vught en Amersfoort, in Duitsland tewerkgestelden die het leven in het buitenland beu waren, administratief en onderwijzend personeel van SS-opleidingsscholen: iedere nationaal-socialist die een geweer kon vasthouden werd onder druk gezet zich te melden bij de Landstorm. Ook heel wat zogeheten ‘hongervrijwilligers’ namen dienst. Zij hadden geen politieke overtuiging en wilden niets anders dan de Hongerwinter doorkomen met de rantsoenen van de SS.

In de nationaal-socialistische pers verscheen de ene na de andere wervingsboodschap. Nog op 21 april 1945 deed Mussert in Het Nationale Dagblad een appel op de lezer van de krant, die vanwege de omstandigheden als nooduitgave verscheen en slechts bestond uit één voddig velletje. ‘In deze dagen en weken wordt beslist over het lot van Europa en daarmede ook over het lot van ons Vaderland. Ik roep daartoe op; meldt U bij Landstorm of Weermacht.’ De rekruten kregen amper of geen opleiding en werden almaar ouder en jonger.
 

Jeugdstormers ruimen puin in Haarlem na een bombardement door de RAF, 16 april 1943.

 

Deserteurs zwaar gestraft

Een van die jongeren hield een dagboek bij. Begin februari had hij zijn baantje als kantoorbediende ingeruild voor een wapen en uniform. Anderhalve maand later stond hij ’s avonds laat te posten in Opheusden, op de grens tussen bezet en bevrijd gebied. ‘Bij een heel dikke boom hoorde ik wat schuifelen. Lekker voelde ik me niet. Ik ben toen achter die boom gaan liggen met mijn geweer in de aanslag. Nou, het was wel een opluchting toen ik zag dat het een grote egel was. Misschien was het de spanning die ik kwijt moest, maar met de kolf van mijn geweer heb ik hem in elkaar geslagen.’

De jongens stonden onder hoge druk en zagen steeds minder heil in doorvechten. De dagboekschrijver beschreef hoe twee Landstormers op 5 april naar de geallieerden waren gegaan, waarna de schuilplaats van de SS’ers met zwaar artillerievuur werd bestookt. ‘Na een uur was het voorbij en toen bleek dat Labriërre en Van Klaver waren gaan stiften. Blijkbaar hadden ze onze stellingen verraden, want evenals wij hadden ook de Zuggefechtsstand en de Kompagniegefechtsstand de volle laag gekregen. Labriërre en Van Klaver zijn zeker overgelopen. Ze hadden een dag daarvoor al zoiets uitgelaten. Het waren ook twee “Brood-Germanen”. Ik had de opmerking niet voor ernst genomen, want er werd wel meer gekankerd.’

Wie deserteerde kon rekenen op de zwaarste straf. Begin april ontvingen de ouders van een 21-jarige Landstormer, die de kogel had gekregen, een brief van zijn Untersturmführer. De jongen had zijn Gruppenführer willen vermoorden, om daarna het steunpunt dat zijn compagnie had bezet aan de Engelsen uit te leveren. ‘Wij hebben veel begrip voor menschelijke ondeugden en zwakheden, voor moord aan kameraden en snood verraad kunnen wij geen begrip toonen. Het is aan U om te onderzoeken, wie de schuld aan dit ongelukkige einde van uw zoon is, gijzelf, de mentaliteit waarin hij is opgevoed, of zijn eigen karakter.’
    

In vijandelijke handen

Dood en verderf waren nooit ver weg. Zeventien jaar was Middelburger Piet Reijnierse toen hij, zoals hij zelf zei, ‘tegen mijn eigen land ging vechten’. ‘We waren allemaal zo jong en onervaren dat onze pelotonscommandant medelijden met ons had. Zelf was hij maar een jaar of vijf ouder dan wij.’ Doodsangsten stond Reijnierse uit. ‘Bij een aanval op een Canadese mitrailleurstelling viel een van mijn kameraden dood naast me neer. Een andere goede vriend sneuvelde kort nadat we samen een aanval hadden overleefd. We zaten in een stelling, het begon mortiergranaten te regenen en hij zei tegen me: “Nou zijn we er geweest, Piet, tabé!”

Toen de kruitdamp optrok, zag ik een hoop zand en stenen bewegen. Mijn vriend kroop eruit en riep: “We leven nog, Piet!”’ Wat later werd een levenloos lichaam weggedragen. Het werd Reijnierse afgeraden, maar toch trok hij de afdekking weg: zijn vriend. Een granaat had diens hoofd verwoest.

De nationaal-socialisten incasseerden grote verliezen. Eind april was de situatie onhoudbaar. ‘De berichten over den strijd in Duitschland zijn allesbehalve vroolijk,’ noteerde de 28-jarige Stabsscharfführer die maand in zijn dagboek. ‘Zuiver naar de kaart te oordelen, kunnen we het bijltje er wel bij neergooien.’ In de daaropvolgende week was het voorbij. ‘Het getij is gekeerd, en ons lot ligt in de handen onzer vijanden.’
 
Elias van der Plicht is historicus en journalist.
 
 
Kaders

Onder geallieerde vleugels
In januari 1941 was in Engeland de Prinses Irene Brigade opgericht. Ruim drie jaar later, in augustus 1944, landde de Brigade met 1200 klaargestoomde Nederlandse soldaten in Normandië. Onder de vleugels van de geallieerde legers trok de Irene Brigade via Frankrijk en België naar Nederland. De Irene Brigade bestond voor ongeveer de helft uit Engelandvaarders. De andere helft werd gevormd door Nederlanders die tijdens de Duitse inval elders op de wereld verbleven en zich in Groot-Brittannië hadden gemeld om hun land te bevrijden.

In de nacht van 20 op 21 september passeerde de Irene Brigade bij Borkel en Schaft de Belgisch-Nederlandse grens. De voertuigen hadden even halt gehouden om weer op vaderlandse bodem te kunnen staan en een cognacje te drinken. Hoewel het nacht was en het weer niet meewerkte, stond er langs de weg een behoorlijk aantal Brabanders om hun bevrijders te verwelkomen.
 

Jongeren vochten met tegenzin mee
Met 8000 man was de Landstorm Nederland veel groter dan de Prinses Irene Brigade. De militaire formatie was in 1943 ingesteld met als doel zo veel mogelijk Nederlanders in het uniform van de Waffen-SS te krijgen. Vanaf het einde van dat jaar dienden Jeugdstormers die zeventien jaar waren geworden toe te treden tot de Landstorm. Ze werden ondergebracht in de Jeugdstormcompagnie, die bij oprichting uit ongeveer 200 jongens bestond. Sommige jongeren wilden niet meedoen en doken onder. Tegen hen werden geen maatregelen genomen. Diegenen die zich wel meldden, deden dat dikwijls met tegenzin, zodat leider van de Jeugdstorm Kees van Geelkerken in de zomer van 1944 opmerkte dat van de Jeugdstorm ‘nog slechts een kankerend gezelschap over was, dat geen andere belangstelling had dan er weer uit te komen’. De Stabsscharfführer die een dagboek bijhield schreef op 8 april 1945: ‘Groot is de voormalige Jeugdstormcompagnie niet meer. Er is nog maar zo’n zestig man over. Vervloekt weinig voor zo’n grote sector als de onze.’
 
 
Meer weten
 
De bevrijding van Nederland 1944-1945. Oorlog op de flank (1995) door Christ Klep en Ben Schoenmaker.
 
Veldgrauw. Nederlanders in de Waffen-SS (2019) door Evertjan van Roekel.
 
Ik zou wéér zo gek zijn. Mannen van de Irenebrigade (1984) door Hanny S.R. Meijler.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Historischnieuwsblad.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste historische verhalen door toonaangevende historici. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand, de eerste maand €1,99. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Dit artikel is gepubliceerd in Historisch Nieuwsblad 2 - 2020