Home Het hoge woord: De laatste restjes tropisch Nederland

Het hoge woord: De laatste restjes tropisch Nederland

  • Gepubliceerd op: 22 september 2003
  • Laatste update 07 apr 2020
  • Auteur:
    Gert Oostindie
Het hoge woord: De laatste restjes tropisch Nederland

De recente politieke spanningen tussen Den Haag en de Antillen zijn terug te voeren naar het Statuut dat in 1954 de onderlinge Koninkrijksrelaties regelde. Nederland kan hierdoor geen bestuurlijke knopen doorhakken zonder instemming van de andere twee landen, die op hun beurt vasthouden aan de status-quo. Een klassieke patstelling.



Het is een populair cliché: ‘Nederland kan niet dekoloniseren.’ De vraag of andere landen dan wél goed kunnen dekoloniseren, zoals de impliciete suggestie lijkt te zijn, laat ik maar rusten. Er zijn inderdaad goede argumenten voor de stelling dat wíj slecht dekoloniseren. In Indonesië verstonden we de tekenen des tijds niet en gaven we ons pas na brute oorlogvoering en moeizame onderhandelingen gewonnen. Althans, vrijwel gewonnen: rond Nieuw-Guinea hielden we nog even voet bij stuk, zonder succes maar zeer ten koste van onze relatie met Jakarta en ons internationale imago.

Met de onafhankelijkheid van Suriname moest dat ongedaan worden gemaakt. Joop den Uyl blikte tevreden terug op dit ‘kunststukje’ van zijn kabinet. In feite was het meest geslaagde van de hele dekolonisatie dat alles vrij harmonieus was verlopen. Maar verder? De republiek Suriname werd geen groot succes, of we nu kijken naar de economie, de democratie of de nationale identiteit van het land. Daarbij heeft de demografische groei van de Surinaamse bevolking zich sindsdien voornamelijk in Nederland afgespeeld. Geen ‘modeldekolonisatie’ dus.


Na 1975 resteerden nog de Nederlandse Antillen, een fictieve eenheid van zes onderling zeer verschillende eilanden. Wat zij gemeen hadden en hebben is de verwachting dat Nederland ze niet in de steek laat. De staatkundige relaties met de eilanden dateren van de zeventiende eeuw; het huidige arrangement, het Statuut van het Koninkrijk der Nederlanden, van 1954. 

Hoofdpijndossier
Het Koninkrijk bestaat sindsdien uit drie ‘gelijkwaardige’ landen, die elk hun eigen bestuur voeren maar een aantal zaken in Koninkrijksverband regelen, waaronder buitenlands beleid, defensie en het waarborgen van deugdelijk bestuur. Daartoe dient de Koninkrijksregering: het Nederlandse kabinet uitgebreid met een gevolmachtigde minister voor elk van beide Caribische landen. Het Statuut spreekt veelvuldig van ‘gelijkwaardigheid’ en ‘wederzijdse bijstand’ – begrippen die gezien de volstrekte asymmetrie in macht en schaal fictief zijn. Dat was in 1954 ook al duidelijk, maar de formuleringen waren voorbereid in de vergeefse hoop met zo’n Statuut Indonesië binnenboord te houden. Suriname en de Antillen profiteerden hiervan.

Het Statuut beoogde dekolonisatie zonder soevereiniteitsoverdracht. Rond 1970 wilde Den Haag alsnog af van ‘de laatste restjes tropisch Nederland’. De motieven van toen worden vandaag onveranderd ter tafel gebracht: verantwoordelijkheid zonder voldoende instrumenten om overzee goed te kunnen besturen, economische verplichtingen zonder veel baten, het open migratiekanaal, en – opmerkelijk genoeg een argument van afnemend gewicht – beduchtheid voor een neokoloniaal imago. Een uitzonderlijke politieke conjunctuur maakte dat Suriname in 1975 gehoor gaf aan de Nederlandse pressie. De pragmatischer ingestelde Antillianen – politici én gewone burgers – stelden zich consequent en met goede argumenten op het standpunt dat zij niets te winnen hadden bij onafhankelijkheid. Nederland aanvaardde dit.

Het Statuut heette ‘geen eeuwig edict’ te zijn, maar het tegendeel lijkt bewaarheid. Het lidmaatschap veranderde sindsdien, de inhoud niet. Dat betreurt Nederland. De Antillen en Aruba gelden in het Haagse als een ‘hoofdpijndossier’. Curaçaose probleemjongeren in de grote steden doen de rest. Geen wonder dat vaak wordt geroepen: ‘Weg ermee!’ óf: ‘Onder curatele als provincie!’ De argumenten voor het openbreken van het Statuut zijn sterk, maar de sleutel ontbreekt. Die heeft Den Haag in 1954 weggegeven door vast te leggen dat wijziging ervan alleen mogelijk is indien alle landen instemmen.

De onafhankelijkheid eenzijdig opleggen is dus – behalve onfatsoenlijk – staatkundig onhaalbaar. Dat geldt ook voor de tegengestelde optie: een eenzijdig opgelegde versterking van de Nederlandse invloed. Vooralsnog zegt men op de eilanden nee tegen alles wat naar ‘rekolonisatie’ riekt. Kan Den Haag instrumenten inzetten om hen te dwingen? De financiële steun stoppen? Dat zal de economische crisis verergeren, hetgeen weer leidt tot meer Curaçaose migratie naar Nederland. Een migratiestop dan? Dat is binnen het Statuut niet helemaal uitgesloten, maar binnen de Europese regelgeving dubieus en in de praktijk onuitvoerbaar. 

Pappen en nathouden
Zo blijft men tot elkaar veroordeeld en krijgt het ‘oppermachtige’ Nederland maar geen greep op de Antillen. Kan Nederland dan niet opnieuw dekoloniseren? Dat is te gemakkelijk. Natuurlijk heeft Den Haag het allemaal niet erg pragmatisch, consistent of visionair aangepakt. De omschrijving ‘pappen en nathouden’ wordt niet voor niets zo vaak gebezigd. Maar het is fair om dit staartje dekolonisatie te begrijpen in zijn bijzondere regionale context. Niet alleen Nederland, maar ook de Britten, Fransen en Amerikanen zijn daar nog staatkundig present – steeds in kleine, op zichzelf niet levensvatbare (ei)landen. In vrijwel alle opzichten zijn ook hun Caribische onderdanen relatief bevoorrecht (rijker, veiliger, houders van een sterk paspoort) en dus fel gekant tegen onafhankelijkheid. Blijvende aanwezigheid als eindresultaat van dekolonisatie is in die context een alleszins aanvaardbare uitkomst.

Nu wíllen Parijs en Washington om strategische redenen graag in de regio blijven, dus die zeuren niet. De Britten wilden wel weg, maar slaagden daarin net zomin als Den Haag. Is het huidige beleid van de andere landen, die hun koloniale aanwezigheid in een nieuw jasje prolongeerden, succesvoller dan het Haagse? Het is maar hoe je het bekijkt. Parijs en Washington geven veel meer geld uit aan deze postkoloniale erfenis dan Nederland. De exodus vanuit Puerto Rico en de Franse eilanden is vergelijkbaar met die vanuit de Antillen. De taalkloof tussen Puerto Rico en de Verenigde Staten is van dezelfde orde als die tussen de Antillen en Nederland.

Wel zou je kunnen zeggen dat de andere moederlanden meer greep hebben op het Caribische bestuur. Dat geldt vooral voor Frankrijk: Martinique, Guadeloupe en Guyana zijn volledig geïntegreerde overzeese provincies. Het kost een paar centen, maar dan is het ook duidelijk. Is dát dan de oplossing voor de Antillen en Aruba? De financiën zijn overkomelijk, maar het risico dat de eilanden dan alsnog volkomen hulpafhankelijk worden is levensgroot. En hoe dan ook: integratie als straf werkt niet. Kortom, bezint eer ge begint. 
    
Het is duidelijk dat Den Haag weinig eer behaalt aan het huidige Antillen-beleid. Maar voert het dus een mislukt dekolonisatiebeleid? Nee en ja. Het was reëel om de eilanden níét de onafhankelijkheid in te schoppen. Maar het feilen van de paarse kabinetten was dat zij überhaupt geen vragen rond dekolonisatie meer agendeerden, alsof het Statuut tóch een eeuwig edict was. Dat was kortzichtig.

Het Statuut staat onveranderd overeind, omdat de eilanden de discussie niet aan wilden gaan en Den Haag zich daarbij neerlegde. Daarom wordt het Koninkrijk geschraagd door een verouderd constitutioneel bouwwerk, dat Nederland noch de eilanden voldoende ruimte biedt de Caribische problemen aan te pakken. Wellicht kan minister Thom de Graaf na een halve eeuw Statuut eindelijk de stoot geven tot een ingrijpende bestuurlijke vernieuwing – het stokpaardje immers van zijn D66, dezelfde partij overigens die ooit om het hardst ijverde voor volledige terugtrekking van Nederland uit de Cariben. 

Gert Oostindie is directeur van het Koninklijk Instituut voor Taal-, Land- en Volkenkunde (KITLV) te Leiden en hoogleraar aan de Universiteit Utrecht. Dit jaar publiceert hij, met Inge Klinkers, ‘Decolonising the Caribbean. Dutch Policies in a Comparative Perspective’ (Amsterdam University Press).

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Historischnieuwsblad.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste historische verhalen door toonaangevende historici. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand, de eerste maand €1,99. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.