Home Het Hoge Woord

Het Hoge Woord

  • Gepubliceerd op: 27 juni 2003
  • Laatste update 07 apr 2020
  • Auteur:
    Wim van den Doel

De Beweging voor Vrij Atjeh (GAM) ziet het gewelddadige conflict met de Indonesische regering als een voortdurende strijd tegen de koloniale overheersers. Aanvankelijk waren dat Nederlanders, vervolgens Javanen. De oorzaak van de huidige onvrede ligt echter in de Indonesische exploitatie van de olie- en gasvelden. Lange tijd leefden Atjeeërs zonder problemen binnen de grenzen van de Republiek Indonesië.



Wat waren de oorzaken van het gewapende conflict tussen de Indonesische regering en de Gerakan Aceh Merdeka (GAM), de Beweging voor Vrij Atjeh? In hoeverre was hier sprake van een koloniale erfenis? Het zijn typisch vragen die historici zich in de toekomst zullen stellen. De speurtocht naar oorzaken (en gevolgen) van een historische gebeurtenis blijft hierbij een lastige. Duidelijk is dat we aan elke historische gebeurtenis verschillende oorzaken met verschillend gewicht kunnen toeschrijven. De verwarring over wat tot de oorzaken van een gebeurtenis moet worden gerekend, ontstaat op het moment dat historici onzorgvuldig omgaan met het begrip ‘oorzaak’. Zo moet bij het zoeken naar de oorzaken van een historische gebeurtenis niet verder worden teruggegaan dan tot het moment waarop de loop van deze geschiedenis een beslissend andere wending heeft gekregen. Alles wat hieraan vooraf is gegaan moet worden gerekend tot de ‘achtergrond’, dat wil zeggen tot de ‘omstandigheden’, de ‘context’ of de ‘structuur’.
 
      Zo ook in het geval van de huidige oorlog in Atjeh. In de zoektocht naar de oorzaken hiervan kan niet verder worden teruggegaan dan tot het jaar 1976. In dit jaar werd door Tengku Hasan M. di Tiro in reactie op wat in zijn ogen het plunderen van Atjehse rijkdommen was door ‘Javaans-Indonesische kolonisten’ de Gerakan Aceh Merdeka (GAM) opgericht. Het ging hier vooral om de opbrengst van de exploitatie van de begin jaren zeventig gevonden aardgasreserves door Mobil Oil, waarvan de inwoners van Atjeh weinig terugzagen. Met andere woorden, economische grieven stonden aan de basis van het ontstaan van de GAM, waarbij tot aan het einde van de jaren tachtig nauwelijks sprake was een gewapend conflict. In 1989 arriveerden echter meer dan honderd in Libië getrainde guerrillastrijders van de GAM in het gebied, die verschillende aanslagen pleegden op politieposten. President Soeharto verklaarde Atjeh hierop tot militair gebied (Daerah Operasi Militer, oftewel DOM), waarna het Indonesische leger er op zijn eigen wijze huis kon houden. Duizenden Atjeeërs vonden de dood, tienduizenden verbleven jarenlang in gevangenkampen. 
      Het gedwongen aftreden van Soeharto in 1998 leek een einde te maken aan het conflict in Atjeh. Generaal Wiranto bood de Atjeeërs zelfs zijn excuses aan voor het optreden van het Indonesische leger. De GAM ging echter door met de strijd om zelfstandigheid in Atjeh. Vanaf 2001 reageerde de Indonesische regering met hernieuwd militair optreden in het gebied. Bijna 2000 personen kwamen dat jaar om het leven. Onder internationale druk bereikten in december 2002 de Indonesische regering en de GAM toch een akkoord, waarin gepoogd werd aan de Atjeese grieven tegemoet te komen. De Indonesische regering zegde toe in 2004 vrije verkiezingen voor een autonome regering te zullen organiseren en 70 procent van de opbrengen van de aardgasvoorraden aan het provinciale bestuur te laten. De GAM moest op zijn beurt het streven naar volledige onafhankelijkheid opgeven en de wapens neerleggen. 
 

11 september

Het was een overeenkomst die in 1990 wellicht nog gewerkt zou hebben. Inmiddels was Oost-Timor op 20 mei 2002 daadwerkelijk onafhankelijk geworden en was het Atjeese ressentiment tegen de Indonesische regering alleen maar versterkt. Het einddoel van het streven van de GAM bleef daarom volledige onafhankelijkheid van Atjeh – voor de Indonesische regering van president Megawati Sukarnoputri een onaanvaardbare eis. Voor separatistische bewegingen is in Megawati’s ogen in Indonesië geen plaats, zeker niet wanneer de toekomst van het olie- en gasrijke Atjeh op het spel staat. Een hervatting van de vijandelijkheden was hierdoor onvermijdelijk, ook al omdat de Indonesische regering na de aanslagen in New York van 11 september voor een hernieuwd militair optreden kon rekenen op de stilzwijgende goedkeuring van de Verenigde Staten. Op 19 mei 2003 startte een grootscheepse militaire operatie in Atjeh. 
      De oorzaken van het conflict tussen de GAM en de Indonesische regering zijn duidelijk. Als gevolg van onvrede over het geringe voordeel dat Atjeh ondervond van de exploitatie van de gasvoorraden, is een separatistische beweging ontstaan die streeft naar de onafhankelijkheid van Atjeh. De Indonesische regering verdedigt uiteraard het voortbestaan van de eenheidsstaat, en aangezien de GAM niet bereid is gebleken water in zijn separatistische wijn te doen, is er thans sprake van een gewapend conflict. 
      De oprichter van de GAM, Hasan M. di Tiro, en zijn medestanders zien de recente gebeurtenissen evenwel graag in een ander historisch licht. In hun ogen is er sedert 1873 sprake van een continue strijd tussen de Atjeeërs en hun koloniale overheersers, aanvankelijk de Nederlanders en vervolgens de Javanen. In hun antwoord op de vraag wat de oorzaken zijn van het gewapende conflict tussen de Indonesische regering en de GAM, staan mede de Nederlandse oorlogsverklaring aan de sultan van Atjeh van 26 maart 1873 en de daaropvolgende invasie centraal. Op 10 november 2000 protesteerden honderden aanhangers van de GAM daarom voor de Nederlandse ambassade in Jakarta, waarbij zij eisten dat de Nederlandse regering de oorlogsverklaring zou intrekken en de soevereiniteit over Atjeh alsnog aan het Atjeese volk zou overdragen. In maart 2001 volgde een tweede demonstratie met dezelfde eisen. De Nederlandse regering ging niet op de Atjeese eisen in. 
      Terecht natuurlijk. Om terug te gaan naar de ondertekening door Nederland en Groot-Brittannië van het Sumatra-traktaat op 2 november 1871 (waarin Nederland de soevereiniteit over geheel Sumatra werd gelaten) of de landing van Nederlandse troepen in Atjeh op 8 april 1873, is de geschiedenis geweld aandoen. De stelling dat er zonder Nederland geen Nederlands-Indië had bestaan en zonder Sumatra-traktaat geen Nederlands-Indië inclusief Atjeh is even juist als de stelling dat de huidige grenzen van de Republiek Indonesië een koloniale erfenis zijn en Van Heutsz de grondlegger van de Indonesische eenheidsstaat. 

Guerrillaoorlog

Dit wil natuurlijk niet zeggen dat de Atjeh-oorlog die Nederland tussen 1873 en 1903 tegen de Atjeeërs uitvocht, zonder historisch belang is. Het gebied was voor de Nederlanders van belang geworden toen na de opening van het Suezkanaal veel scheepvaartroutes naar Indië voortaan door Straat Malakka, dus langs Atjeh, liepen, terwijl ook het veelbelovende tabaksgebied Deli onmiddellijk ten zuiden van het sultanaat lag. Hardnekkige geruchten dat zowel Italië als de Verenigde Staten steunpunten in het gebied wilden vestigen, deden Nederland uiteindelijk besluiten Atjeh binnen te vallen – het begin van een langdurige guerrillaoorlog. Pas op 20 januari 1903 gaf de Atjeese sultan Muhammad Daud Sjah zich aan de Nederlanders over, hetgeen overigens niet betekende dat het in het gebied in de jaren hierna volledig rustig zou worden. Berucht is de tocht van luitenant-kolonel Van Daalen door de zogeheten Gajo- en Alas-landen waarbij bijna 3000 Atjeeërs de dood vonden, onder wie ruim 1100 vrouwen en kinderen. Hiermee werd ongeveer eenderde van de bevolking in dit gebied uitgeroeid. Het zijn belangrijke feiten in de geschiedenis van Nederland en Atjeh, maar ze vormen slechts de historische achtergrond van het huidige conflict in Atjeh, niet de oorzaken ervan. 
      Er zijn meer historische achtergronden. Zo werd federalisme in Indonesië een besmet bestuurlijk concept, omdat het na 1945 door de Nederlanders werd gebruikt om de positie van de Republiek Indonesië te ondergraven. Ook kreeg het Indonesische leger een sterke positie omdat Nederland tot 1949 in Indonesië een dekolonisatieoorlog voerde. Met betrekking tot het huidige conflict in Atjeh is het echter belangrijker dat na 1945 nationalistische groeperingen in het gebied zonder enige reserve de Indonesische onafhankelijkheidsstrijd steunden. Niemand had er toen bezwaar tegen deel te worden van een onafhankelijk Indonesië. Opstanden in de jaren vijftig hadden vervolgens niet tot doel Atjeh onafhankelijk te maken, maar om van Indonesië een islamitische staat te maken. Wat de GAM ook moge beweren, Atjeeërs hebben lange tijd zonder probleem geleefd binnen de grenzen van de Republiek Indonesië. Een reden te meer om de huidige strijd in Atjeh in elk geval niet tot een koloniale erfenis te bestempelen.

 In ‘Het Hoge Woord’ schrijven prominente historici korte historische beschouwingen naar aanleiding van actuele ontwikkelingen. Wim van den Doel is verbonden aan de Universiteit van Leiden en gespecialiseerd in de geschiedenis van Nederlands-Indië.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Historischnieuwsblad.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste historische verhalen door toonaangevende historici. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand, de eerste maand €1,99. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.