Home Het Hoge Woord

Het Hoge Woord

  • Gepubliceerd op: 13 januari 2004
  • Laatste update 11 apr 2023
  • Auteur:
    Peter Hoppenbrouwers
  • 6 minuten leestijd
Het Hoge Woord

Aan de middeleeuwse geschiedenis valt geen pleidooi voor een verenigd Europa te ontfutselen, concludeert mediëvist Peter Hoppenbrouwers. En in de huidige ontwikkelingen binnen de Europese Gemeenschap ziet hij slechts meer redenen voor euroscepsis.

Moet Europa één worden? De meeste grote koningen uit de Middeleeuwen zouden die vraag hebben beantwoord met een volmondig ‘ja’. Europa, dat viel voor hen immers samen met christenheid. En hoe eensgezinder de christenheid, des te sterker zou zij staan tegenover de vijandige buitenwereld van ongelovigen. De christelijke orthodoxie verschafte de middeleeuwse wereld een innerlijke kracht, die sterk genoeg was om welke verscheidenheid ook te overbruggen.

Men hoeft de kaart van middeleeuws Europa echter maar te bekijken om zich te realiseren hoe ver dat ideaal af stond van de werkelijkheid. Omstreeks 1500 was Europa met pakweg vijfhonderd staten – sommige niet groter dan een kleine stad met een paar omringende dorpen – een staatkundig door en door verdeelde wereld. Vooral door liberale historici is die verscheurdheid graag voorgesteld als bron van kracht: competitie tussen staten leidde tot ondernemingszin en innovatiedrang.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Historischnieuwsblad.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste historische verhalen door toonaangevende historici. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand, de eerste maand €1,99. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Een dergelijke redenering is natuurlijk simplistisch; ze gaat niet op voor de politiek minstens zo verdeelde moslimwereld. En daarbij was de staatkundige verdeeldheid omstreeks 1500 geenszins het eindproduct van één ontwikkelingslijn. Integendeel, de geschiedenis van middeleeuws Europa vertoonde twee tegengestelde tendensen. Eén in de richting van de vereniging van regionale heerschappijen in krachtige en al enigszins gecentraliseerde koninkrijken. Dit zien we achtereenvolgens gebeuren in Engeland, Zuid-Italië, Scandinavië, Frankrijk en Spanje.

Het omgekeerde vond plaats in het Duitse Rijk en in Noord- en Midden-Italië. Tussen de tiende en dertiende eeuw ontstonden hier de roemruchte lappendekens van tientallen territoriale vorstendommen, boerenrepublieken en vrije stadstaten, die van beslissende invloed zijn geweest op de moderne geschiedenis van Duitsland en Italië.

Als we het Grieks-Byzantijnse Rijk en de Slavische wereld van de Balkan en Oost-Europa verder buiten beschouwing laten, reikt de middeleeuwse geschiedenis dus twee totaal verschillende ‘modellen’ van staatkundige ontwikkeling aan. Geen van beide was evident superieur. In de latere Middeleeuwen lagen de meest geürbaniseerde en krachtige economische regio’s netjes verdeeld over beide zones: Catalonië, Zuid- en Midden-Engeland en Vlaanderen in die van de gecentraliseerde koninkrijken; de Noord- en Midden-Italiaanse stadstaten, het Rhône-dal, Zuid-Duitsland en de Nederlandse kustgebieden (Holland-Zeeland) binnen de zone van staatkundige fragmentatie.

Nationale Kroonjuwelen

Welbeschouwd valt aan de middeleeuwse geschiedenis dus geen pleidooi voor een verenigd Europa te ontfutselen. Zowel het ideaal van een verenigde christenheid als de werkelijkheid van staatkundige verbrokkeling staat ver af van het huidige streven naar verdergaande politieke eenwording van de Europese Gemeenschap. Die magere constatering maakt de vraag niet minder gerechtvaardigd of dat streven nu wel zo’n goed idee is. Laat ik daarom, niet als mediëvist maar als burger van Europa, puntsgewijs enige euroscepsis ventileren.

1. Het belangrijkste voordeel van voortschrijdende politieke eenwording in Europa is een versterking van de mondiale machtspositie van Europa tegenover supermacht de Verenigde Staten. Dat voordeel kan echter alleen worden uitgebuit als een verenigd Europa politiek en militair slagvaardig is, en dat is het niet. Europa is vooralsnog een papieren tijger die bij tijd en wijle luid brult, maar nooit bereid is om zijn klauwen uit te slaan – zie Bosnië, zie Irak. Middeleeuwse koningen zouden ervan gruwen.

2. Om de vergelijking tussen een Verenigd Europa en de Verenigde Staten nog verder door te trekken: wat de buitenlandse politiek van de VS zo krachtig maakt, zijn het presidentiële systeem, de federatieve organisatie van het leger en de succesvolle creatie van een supra-etnisch nationalisme, waardoor buitenlands militair ingrijpen relatief makkelijk door de bevolking wordt gesteund. Drie factoren die Europeanen (de eerste twee) niet wensen of (de derde) op korte termijn niet kunnen bewerkstelligen.

Vooral met die derde factor, door Wim Duisenberg onlangs wat smalend aangeduid als het ‘uitpoetsen van nationale reflexen’, zal Europa nog heel wat te stellen krijgen. Europese eenwording vraagt in dat opzicht ook veel van de Europeanen, namelijk het prijsgeven van essentiële, veelal historisch diepgewortelde politieke, levensbeschouwelijke en etnisch-culturele waarden. Die zijn veelal vertaald in wettelijk vastgelegde ‘nationale kroonjuwelen’ zoals – in Nederland – het bijzonder onderwijs, maar ook het omstreden softdrugsbeleid of de euthanasieregeling. Zullen Nederlanders, Zweden, Fransen, Grieken, Polen en Portugezen ooit bereid zijn om dat soort wezenlijke expressies van nationale eigenheid zomaar op te geven? En als hun regeringen dat al zouden willen, zullen dan niet allerlei belangengroepen van meer of minder nationalistische signatuur opstaan om de ‘juwelen’ te verdedigen? Een angstaanjagend vooruitzicht!

3. Een ander vermeend voordeel van de Europese eenwording is dat conflicten tussen lidstaten gemakkelijk in de kiem kunnen worden gesmoord. Hier lijkt vanuit historisch perspectief inderdaad veel gewonnen. Nooit meer een Honderdjarige, een Tachtigjarige, een Dertigjarige Oorlog, nooit meer een wereldoorlog met als belangrijkste strijdtoneel Europa. De vraag is alleen of een vérgaande politieke integratie van Europa hiervoor een noodzakelijke voorwaarde is. Met andere woorden: of hetzelfde niet ook zonder dat zijn beslag had gekregen binnen het nieuwe internationaal-politieke klimaat dat na de Tweede Wereldoorlog in het Westen is geschapen. Een Frans-Duits-Brits vriendschapsverdrag was bij wijze van spreken voldoende geweest. En Europese eenwording als wapen tegen oude nationale tegenstellingen is een geweer met groot terugketsgevaar – zie onder 2.

4. Het historisch gegroeide Europa in het algemeen en de Europese Gemeenschap in het bijzonder kennen een consensus zoekende traditie, die, hoe prijzenswaardig ook, véél overleg in vergadering vergt. Hier dringen zich grote problemen op rond de aard van besluitvorming (de machtsverhouding tussen Europese Commissie, lidstaatregeringen en Europarlement), van controle en verantwoording, en van de raadpleging van achterbannen. Nu al is duidelijk dat wat in Brussel wordt beslist een breed democratisch draagvlak mist.

Conclusie: de Europese Economische Gemeenschap was een prima idee, dat vanzelf leidde tot de creatie van een Europese wetgevende en controlerende overheid. Die kon in de gemeenschappelijke markt interveniëren en deze structureren – de twee peilers van de Europese economische politiek. Van mij had het daarbij mogen blijven, al denk ik als historicus dat het uiteindelijk zo’n vaart niet zal lopen. Meer dan een tamelijk machteloze confederatie zie ik de Europese Gemeenschap staatkundig gesproken nooit worden; daarvoor is het implosiegevaar te groot. En met dat vooruitzicht kan ik best leven.

P.C.M. Hoppenbrouwers is hoogleraar middeleeuwse geschiedenis aan de Universiteit van Amsterdam.