Home Dossiers Pandemie Het gevaar van wereldwijde infectieziekten

Het gevaar van wereldwijde infectieziekten

  • Gepubliceerd op: 6 december 2004
  • Laatste update 23 dec 2023
  • Auteur:
    Geertje Dekkers
  • 14 minuten leestijd
Het gevaar van wereldwijde infectieziekten
Cover van
Dossier Pandemie Bekijk dossier

Pokken en mazelen vernietigden de inheemse bevolking in Amerika. De builenpest doodde meer dan een kwart van de Europese bevolking. Besmettelijke ziekten zullen de wereld blijven plagen. Zelfs de pest treft elk jaar nog zo’n duizend mensen.

Epidemieën hebben in het Westen lang ver weg geleken. Pest, lepra en cholera waren ziektes uit een ver verleden of van andere werelddelen. En de grieppandemie die in 1918 tientallen miljoenen slachtoffers maakte, leek zo goed als vergeten. Tot in de jaren tachtig aids de kop opstak. ‘Sindsdien is iedereen zich weer bewust van het gevaar van epidemieën,’ zegt Annet Mooij, historica en auteur van het boek Van pest tot aids. Vijf eeuwen besmettelijke ziekten in Amsterdam en Geen paniek! Aids in Nederland 1982-2004. We wonen dicht op elkaar en reizen in een ongekend tempo de wereld over. Mooij: ‘Ziekten – nieuwe en bestaande – kunnen zich daarom sneller dan ooit verspreiden.’

Meer historische context bij het nieuws? Schrijf u in voor onze gratis nieuwsbrief.

Ontvang historische artikelen, nieuws, boekrecensies en aanbiedingen wekelijks gratis in uw inbox.

Besmettelijke ziekten zullen de wereld blijven plagen. Het ogenschijnlijk overwonnen tuberculose, bijvoorbeeld, wordt in West-Europa weer vaker gesignaleerd. En zelfs de pest, die dramatische ziekte uit een ver verleden, treft elk jaar nog zo’n duizend mensen. Voornamelijk in Vietnam, maar ook in de Verenigde Staten komt de ziekte nog voor, aldus Mooij.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Historischnieuwsblad.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste historische verhalen door toonaangevende historici. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand, de eerste maand €1,99. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Wormen

Vrij van ziekteverwekkende parasieten, bacteriën en virussen is de mens nooit geweest. Een van de oudste ziekten is waarschijnlijk malaria, een ziekte die ook al voorkwam onder de mensapen waarvan de mens afstamt. Toen de vroege mens zich over de wereld verspreidde, moet hij in aanraking zijn gekomen met allerlei nieuwe ziekteverwekkers. Jagers die herbivoren aten, bijvoorbeeld, liepen ongetwijfeld wormen op. En overal lagen nieuwe parasieten op de loer.

Toch was dat alles nog maar het begin van de infectieziektegeschiedenis van de mens. De grote hausse aan ziekteverwekkers kwam pas toen die overging op landbouw en veeteelt. Het boerenbestaan bracht een hele reeks nieuwe ziekten met zich mee. Pokken, mazelen en griep werden door gedomesticeerde koeien, varkens en honden op de mens overgedragen en moeten grote aantallen boeren hebben gedood.

In tegenstelling tot de moderne mens hadden de vroege boeren geen enkele bescherming tegen de ziektes opgebouwd. Dan kunnen deze infectieziekten dramatische gevolgen hebben. Dat bleek ook relatief recent, rond 1500, toen West-Europeanen de Nieuwe Wereld veroverden. Pokken en mazelen waren daar onbekend en daardoor had de bevolking geen resistentie tegen deze aandoeningen. Naar schatting werd 95 procent van de precolumbiaanse indianenbevolking gedood door Europese infectieziekten, die zich razendsnel over het continent verspreidden.

Pandemie

De grieppandemie van 1918 maakte waarschijnlijk 50 à 60 miljoen slachtoffers. Bij een toekomstige pandemie – waarbij een ziekte zich over de hele wereld verspreidt – kan het aantal slachtoffers nog verder oplopen: de wereldbevolking is sindsdien immers sterk gegroeid.

Een normale griepepidemie maakt 5 tot 20 procent van de bevolking ziek. Veruit het grootste deel van de patiënten overleeft de griep en bouwt resistentie op. Door voortdurende verandering (mutatie) van het virus ontstaan varianten die die resistentie kunnen omzeilen. Dat gaat echter geleidelijk: er zijn altijd mensen resistent voor de heersende griep.

Een grieppandemie doet zich voor als het griepvirus een extreme verandering heeft ondergaan – van een heel andere orde dan de normale mutaties. Het virus wisselt dan hele gensegmenten (vergelijkbaar met chromosomen bij de mens) uit met een ander virus. Dat kan bijvoorbeeld een vogelgriepvirus zijn. Als daaruit een versie van het virus voortkomt die makkelijk van mens op mens kan worden overgedragen, is er kans op een pandemie. Voor dit nieuwe virus is namelijk niemand resistent.

Of er ook echt een pandemie ontstaat, hangt af van de ‘virulentie’ van het virus: het vermogen om een besmet persoon daadwerkelijk ziek te maken. Het Spaanse-griepvirus was duidelijk uitermate virulent. Bovendien betrof het een ernstige vorm van griep, die niet alleen ouderen en zwakkeren doodde, maar ook opvallend veel gezonde mensen tussen de twintig en veertig jaar oud: in de kracht van hun leven dus.

Externe factoren kunnen eveneens een rol spelen bij het ontstaan van een pandemie. Zo kon het Sars-virus zich vorig jaar dankzij het drukke vliegverkeer snel van bijvoorbeeld China naar Canada verplaatsen en hebben troepenverplaatsingen het Spaanse-griepvirus in 1918 waarschijnlijk een handje geholpen. Bovendien waren veel slachtoffers in 1918 verzwakt vanwege de oorlog. Voor de soldaten in de loopgraven was de epidemie een extra ramp, waaraan tallozen bezweken.

In zijn bestseller Zwaarden, paarden en ziektekiemen stelt Jared Diamond dat ziektes als de griep, mazelen, pest en tyfus belangrijke oorzaken waren van de Europese dominantie over de wereld. Ze decimeerden niet alleen de bevolking van Zuid-Amerika; ook het dichtbevolkte gebied rond de Mississippi in Noord-Amerika had zwaar te lijden onder de ziektes die, vóór de veroveraars uit, van stam naar stam sprongen en zo het hele continent over gingen. Ooit moeten er in het gebied van de Mississippi indianenrijkjes zijn geweest, maar toen Europeanen zich er eind zeventiende eeuw vestigden, waren die al verdwenen. Vernietigd door infectieziekten, zo schrijft Diamond. Ook op andere continenten hielden de ‘Europese’ ziekten huis. De San in Zuid-Afrika en de aboriginals in Australië, bijvoorbeeld, bezweken voor een groot deel aan de pokken.

De inheemse volkeren, die niet waren overgegaan op het boerenbestaan, hadden nauwelijks nieuwe besmettelijke ziekten voor de veroveraars in petto. Een mogelijk uitzondering is syfilis, dat aan het einde van de vijftiende eeuw de eerste slachtoffers maakte in Europa.

Onreinheid

Hoewel de genadeloze pest, pokken en griep nu meevochten aan de kant van de veroveraars, hadden ze in de eeuwen daarvoor ook in de Oude Wereld talloze slachtoffers gemaakt. Een antieke beschrijving van de gruwelen van een epidemie komt van de Griekse geschiedschrijver Thucydides, die de Peloponnesische Oorlog (431-404 v.Chr.), tussen Sparta en Athene en hun wederzijdse bondgenoten, vastlegde. In de eerste jaren van de oorlog werd Athene getroffen door een epidemie waaraan waarschijnlijk eenderde van de bevolking bezweek. Volgens Thucydides kwam de plaag uit Egypte en drong hij via de haven van Piraeus de stad binnen. Daar ontwrichtte hij het leven totaal. Als we Thucydides moeten geloven, wankelden de halfdoden door de straten, op zoek naar water. Ze hielden zich niet meer aan de menselijke wetten en waren zelfs niet bang meer voor de goden, schreef hij: de doodsbange Atheners gedroegen zich liederlijk.

Helaas is nooit duidelijk geworden welke ziekte de Atheners zo tot wanhoop bracht. Niezen, hevig hoesten, hoge koorts en een bloederige keel en tong behoorden tot de symptomen. Misschien was het tyfus, een vorm van pest of een hevige griep.

Dat het om een infectieziekte ging, ligt voor de hand. In een dichtbevolkte stad als het vijfde-eeuwse Athene, waar waarschijnlijk ook veel dieren rondliepen, kon de epidemie snel om zich heen grijpen. Waar dieren en mensen dicht op elkaar leven, verspreiden ziektekiemen zich makkelijk. Stedelingen hebben dan ook altijd zwaar onder infectieziekten te lijden gehad; zo zwaar zelfs dat het sterftecijfer in de stad over het algemeen hoger was dan het geboortecijfer. Om de grootte van de bevolking op peil te houden, was daarom altijd immigratie nodig. In haar boek Griep stelt de Amerikaanse wetenschapsjournaliste Gina Kolata dat steden hun inwonertal pas rond 1900 voor het eerst in stand konden houden zonder toestroom van nieuwe inwoners van buitenaf.

Vooralsnog kon niemand infectieziekten doeltreffend bestrijden, en hoorden ze bij het dagelijks leven. Dat valt ook te lezen in bijbelse verhalen over melaatsen – leprozen -, die volgens het Oude Testament onrein waren en uit de samenleving verdreven moesten worden. Die angst voor besmetting is begrijpelijk, want leprozen krijgen last van symptomen variërend van zweren en plekken op de huid, oogafwijkingen en zelfs blindheid, woekerende nagels, chronische wonden tot verlamming, of zelfs verlies van de ledematen. Maar, zegt Mooij, ‘om lepra op te lopen, moet je intensief contact hebben met een leproos. De bacterie laat zich niet makkelijk overdragen, waardoor de ziekte veel minder besmettelijk is dan bijvoorbeeld griep.’

Toch hing rondom lepra het idee van ‘onreinheid’. Dat had wellicht ook te maken met religieuze opvattingen over de ziekte: lepra werd gezien als een straf van God voor de zonden van de patiënt. Tegelijkertijd werd van het gezonde deel van de bevolking naastenliefde en hulp voor de leprozen verwacht.

Desondanks zijn leprapatiënten vooral uitgestotenen geweest. In de Middeleeuwen en vroegmoderne tijd woonden ze vaak in leprozenhuizen of ‘leprozeriën’, die over het algemeen buiten de stad lagen. Als ze zich toch in de stad begaven, moesten ze de inwoners waarschuwen met een leprozenklepper. De ziekte had één belangrijk voordeel: steden konden leprozen een ‘vuylbrief’ meegeven, die naast de nodige verboden ook het recht om te bedelen inhield. In Amsterdam bestond een levendige handel in deze brieven, zo schrijft Mooij. Blijkbaar waren het recht om te bedelen en opvang in een leprozerie veel waard, zelfs uitstoting.

In de loop van de zeventiende eeuw kwam er een einde aan deze vorm van fraude, want de ziekte lepra verdween toen uit dit deel van de wereld – hoe is niet duidelijk. Vandaag de dag leven in tropische en subtropische gebieden echter nog ruim een miljoen leprapatiënten. Er bestaat een medicijn, maar dat is voor deze mensen te duur.

Losbandigheid

Nu was lepra nog een relatief mild probleem. In de loop van de geschiedenis werd Europa ook door veel agressievere ziektes geteisterd. Extreem angstaanjagend was de pestepidemie die waarschijnlijk rond 1331 in China begon en in 1347 aan boord van schepen havensteden in Italië bereikte.

De pestbacterie reisde mee met besmette ratten. Die hadden vlooien, die de ziekteverwekkers overbrachten van rat op rat en – als er te weinig ratten over waren – van rat op mens. De mens kreeg dan hevige ontstekingen van de lymfeklieren die zichtbaar waren als builen: vandaar de naam builenpest. De patiënt kreeg hoge koorts, raakte ernstig verward en ontwikkelde vaak een longontsteking. Ook gaf de Zwarte Dood het lichaam een blauwzwarte kleur. Aan deze vorm van de pest bezweek 50 tot 80 procent van de zieken. Nog gevaarlijker was de longpest, die zich via de lucht verspreidde en waaraan de patiënt meestal binnen twee dagen stierf.

Vanaf 1347 doodde de ziekte in een paar jaar meer dan een kwart van de bevolking van Europa. Net als in het Athene van de vijfde eeuw voor Christus veroorzaakte de epidemie in de veertiende eeuw grote paniek, fatalisme en losbandigheid. Ook kregen extreme religieuze bewegingen, zoals die van de flagellanten, veel nieuwe aanhang. De leden hielden boetetochten waarbij ze zichzelf geselden, tot bloedens toe. Naast de zonden van de christenen zagen de flagellanten nog een andere oorzaak van de pest: de joden. In die opvatting stonden zij niet alleen; de joden hadden waterbronnen vergiftigd, was een veelgehoorde theorie. Tijdens de epidemie vonden dan ook jodenvervolgingen plaats, waaraan flagellanten actief deelnamen.

De pest in Florence in 1348.

Gelukkig was de pandemie na een paar jaar over. Maar daarmee was de ziekte niet definitief verdwenen. Vooral in de zeventiende eeuw sloeg de builenpest nog vaak toe. Mooij. ‘Het is niet het eerste waar we aan denken bij de Gouden Eeuw, maar ook toen kwam een groot deel van de bevolking van de Republiek om door de pest. Vooral de armsten hadden eronder te lijden, want zij woonden dicht op elkaar, in omstandigheden waarin de zwarte rat goed gedijde. Ook de rijken waren echter niet immuun en bezweken aan de ziekte, zij het in mindere mate.’

Zonder antibiotica was er weinig aan de pest te doen, maar toch verdween de ziekte aan het einde van de zeventiende eeuw uit West-Europa. ‘Het is niet duidelijk waardoor dat gebeurde,’ zegt Mooij. ‘Wellicht doordat houten huizen werden vervangen door stenen, die minder toegankelijk waren voor allerlei ongedierte. In dezelfde periode lijkt het aantal zwarte ratten te zijn gedaald. Volgens sommigen werd de pestbacil minder virulent, of werd de mens minder vatbaar.’

Ondertussen bleven de Europeanen gebukt gaan onder andere infectieziekten, bijvoorbeeld tyfus en tuberculose, en de nieuwkomer syfilis. Die seksueel overdraagbare aandoening kwam mogelijk uit Amerika; dat zou tenminste verklaren waarom syfilis ineens aan het einde van de vijftiende eeuw opdook in Europa. Aanvankelijk spraken Italianen van de ‘Franse ziekte’ omdat ze dachten dat het Franse leger de zweren met zich had meegebracht. In 1530 kreeg de ziekte zijn huidige naam, naar de herder Syphilis, die de wrok van Apollo over zich had afgeroepen en daarom gestraft werd met vreselijke zweren. In een gedicht over de ‘Franse ziekte’ van de Italiaanse humanist en wetenschapper Giralomo Fracastoro speelde de jonge herder een hoofdrol. Sindsdien is zijn naam gekoppeld aan de ziekte.

Miasma’s

Effectieve middelen tegen al deze aandoeningen bestonden in de vroegmoderne tijd nog niet. Isolatie van leprozen en pestlijders heeft mogelijk zijn nut gehad, evenals de bouw van betere huizen. Maar voorlopig lag het lot van de zieken nog vooral in Gods hand. ‘Dat begon in de loop van de achttiende eeuw te veranderen,’ zegt Mooij. ‘Dankzij de zogenoemde variolatietechniek.’

Variolatie was een methode om met name kinderen te beschermen tegen pokken, een ziekte die in deze periode veel slachtoffers maakte. Het was gebleken dat volwassenen die ooit de pokken hadden gehad de rest van hun leven niet meer vatbaar waren. Bij variolatie werd een kind daarom besmet met pus uit een puist van een patiënt die in lichte mate aan de ziekte leed. Het idee was dat het kind dan een milde vorm van pokken zou krijgen en daardoor voor de rest van zijn leven beschermd was.

Nieuw was het principe in de achttiende eeuw niet: elders in de wereld was het allang bekend. De methode bleek dan ook te werken, maar helaas bracht variolatie ook risico’s met zich mee: soms kreeg het kind in plaats van een milde een zware vorm van pokken, en overleed het alsnog. Velen waren dan ook huiverig om hun kinderen aan dit gevaar bloot te stellen.

Veel minder gevaarlijk bleek de inenting met koepokstof, die in 1798 door Edward Jenner werd uitgevonden. En hoewel ook deze methode op weerstand stuitte (en in kleine groepen nog steeds stuit), zijn de pokken dankzij de uitvinding van Jenner zo goed als uitgeroeid.

In de rij voor inenting.
In de rij voor inenting.

‘De achttiende eeuw was een keerpunt,’ zegt Mooij. ‘Sindsdien hebben we steeds meer ziekten eronder weten te krijgen. Dat is mede te danken aan de “hygiënisten” die in de negentiende eeuw hard hebben gewerkt om de leefomstandigheden in steden te verbeteren.’ De hygiënisten geloofden dat ziekten als cholera – in de negentiende eeuw in Europa geïntroduceerd – veroorzaakt werden door miasma’s: uitwasemingen van viezigheid in het water en op de straten. Daarom stortten ze zich op de aanleg van goede drinkwatervoorzieningen en riolering, het verschaffen van betere voeding en het ophalen van vuilnis. ‘Zonder dat ze de rol van bacteriën en virussen kenden, hebben de hygiënisten infectieziekten een gevoelige klap toegebracht.’

Bovendien maakte de geneeskunde vanaf de negentiende eeuw grote sprongen voorwaarts. Zo ontdekte de Duitser Robert Koch in 1882 de tuberkelbacterie en een jaar later de cholerabacterie, en werd in de jaren 1890 duidelijk dat er naast bacteriën ook virussen bestaan. In 1928 veroorzaakte de Brit Alexander Fleming een grote doorbraak: hij vond de penicilline, het eerste antibioticum, uit.

De gesel Gods

Tegen de Spaanse griep van 1918 hielp de medische vooruitgang echter niet: het griepvirus maakte wereldwijd volgens conservatieve schattingen 20 miljoen slachtoffers; sommige onderzoekers spreken zelfs van 100 miljoen griepdoden. Toch heeft de massaslachting lang weinig aandacht gekregen. Dat heeft waarschijnlijk te maken met de Eerste Wereldoorlog, die de gemoederen in 1918 nog volop bezighield. ‘Overheden deden hun best om het nieuws over de epidemie uit de kranten te houden omdat het slecht zou zijn voor de moraal,’ zegt Reinold Vugs, auteur van het boek In veel huizen wordt gerouwd. De Spaanse griep in Nederland. ‘In het neutrale Spanje speelde dat niet; daar werd wel over de griep bericht. Daardoor leek het alsof de epidemie daarvandaan kwam. Vandaar de naam “Spaanse griep”.’

Waar de griep werkelijk vandaan kwam, is nooit helemaal duidelijk geworden. Mogelijk was Amerika de bron van de epidemie. Hoe dan ook was hij zo besmettelijk dat hij in een razend tempo de wereld over reisde. Uiteraard bereikte het virus ook Nederland, waar het – net als overal – talloze slachtoffers maakte.

Het gezin van Geertje Pieters

De Spaanse griep van 1918 sloeg zwaar toe in de arme provincie Drenthe. Voor het gezin van de weduwe Geertje Pieters uit het Drentse Hollandscheveld verliep de epidemie wel heel dramatisch. Reinold Vugs vertelt hun verhaal in zijn boek In veel huizen wordt gerouwd. De Spaanse griep in Nederland.

Geertje Pieters, geboren op 3 december 1861, was moeder van negen kinderen, van wie er één in 1910 was gestorven. In november 1918 krijgen twee van haar zonen de gevreesde Spaanse griep: Jan van 32 jaar oud en Lucas van 25, die beiden nog thuis wonen. De griep maakt opvallend veel slachtoffers in hun leeftijdscategorie. Velen waren helemaal gezond voordat de epidemie toesloeg.

De arbeiders Jan en Lucas overleven de griep niet. Ze overlijden op 20 november. Volgens de overlijdensakte stierven ze tegelijkertijd: ’s middags om halfdrie. Waarschijnlijk worden ze op 23 november begraven, samen met zeven andere inwoners van Hollandscheveld.

Hun zus Jantje (28) en hun broer Geert (22) kunnen er niet bij zijn, omdat zij inmiddels ook doodziek zijn geworden. Jantje overlijdt een dag na de begrafenis, en nog een dag later sterft Geert. Binnen een week heeft Geertje Pieters vier kinderen verloren.

‘Wie de Spaanse griep kreeg, werd extreem snel ziek,’ zegt Vugs. ‘Soms kon iemand binnen een paar minuten niet meer op zijn benen staan. Er zijn gevallen bekend van patiënten die binnen een halve dag overleden.’ Ze kregen heel hoge koorts en hun longen vulden zich met vocht, waardoor ze stikten. Door het zuurstoftekort kreeg hun lichaam een blauwzwarte kleur, waardoor het gerucht de ronde deed dat de longpest heerste. Vugs: ‘Abraham Kuyper sprak dan ook van de gesel Gods, die over de wereld trok.’ Bij anderen verliep de ziekte meer als een gewone griep. Maar na een paar dagen liepen pechvogels longontsteking op, waaraan velen alsnog overleden.

Zoals altijd maakte de epidemie de meeste slachtoffers onder de armsten. Daarom was het arme Drenthe de zwaarst getroffen provincie. De oorlog maakte het er niet beter op; ook in het neutrale Nederland waren de gevolgen ervan duidelijk merkbaar. Voedsel was op de bon, de rantsoenen waren laag en daardoor was de bevolking verzwakt en extra kwetsbaar. Ook brandstof was er te weinig, waardoor artsen met een auto in de problemen kwamen.

De overheid had weinig middelen om iets aan de griep te doen. Gemobiliseerde artsen werden naar het zwaargetroffen Drenthe gestuurd en gemeentes sloten scholen om de epidemie in te dammen, maar veel meer mogelijkheden waren er niet.

Bij een eventuele nieuwe pandemie, die virologen onvermijdelijk achten, zal dat anders gaan. Er zijn nu griepvaccins – al kost het ontwikkelen van een vaccin voor een nieuw virus tijd – en sinds een paar jaar bestaan er antivirale middelen, die een virusziekte kunnen voorkomen of verhelpen. ‘Maar voorlopig zijn de paar fabrikanten die deze middelen kunnen maken nog niet in staat om er genoeg van te produceren,’ zegt Vugs. De grote (en dure) voorraden antivirale middelen die nodig zouden zijn om een pandemie op te vangen, zijn er dus niet, ook al omdat nationale overheden tot nu toe nauwelijks bereid zijn om erin te investeren. ‘Soms krijg ik het wel benauwd als ik denk aan wat er allemaal kan gebeuren.’