Home Hendrik Antoon Lorentz (1853-1928), boegbeeld van de Tweede Gouden Eeuw

Hendrik Antoon Lorentz (1853-1928), boegbeeld van de Tweede Gouden Eeuw

  • Gepubliceerd op: 31 oktober 2005
  • Laatste update 07 apr 2020
  • Auteur:
    Klaas van Berkel

Bij zijn begrafenis lag in heel Nederland het telegraafverkeer stil. Natuurkundige Hendrik Lorentz was het boegbeeld van de internationaal geroemde Nederlandse onderzoekers die een wetenschappelijke ‘Tweede Gouden Eeuw’ teweeg hadden gebracht. Bekend werd hij om zijn inzet voor internationale verzoening na de Eerste Wereldoorlog en zijn bijdrage aan de drooglegging van de Zuiderzee.

Zijn begrafenis was een nationale gebeurtenis. Uit binnen- en buitenland waren op donderdag 9 februari 1928 tal van hooggeplaatste figuren naar Haarlem gekomen om de overledene de laatste eer te bewijzen. De klokken van de Sint-Bavo beierden de hele ochtend, de vlaggen hingen halfstok en in de hoofdstraten waren de lantaarns met zwarte stof omhangen. Vele duizenden stonden langs de route die de begrafenisstoet aflegde, en als eerbewijs aan de overledene werd om twaalf uur precies het telegraafverkeer in heel Nederland een paar minuten stilgelegd. 
           
En toch was het geen lid van de koninklijke familie, staatsman of religieus leider die op deze dag ten grave werd gedragen. De overledene was Hendrik Antoon Lorentz, oud-hoogleraar theoretische natuurkunde in Leiden en tot zijn dood curator van Teyler’s Stichting in Haarlem. Een geleerde dus. Al die mensen in Haarlem waren uitgelopen voor iemand die zich bij voorkeur uitdrukte in wiskundige formules, waar het overgrote deel van de bevolking niets van begreep.
 

Diplomatiek

Waarom werd juist Lorentz een figuur van nationale betekenis? Een spectaculair leven heeft hij niet geleid. Lorentz werd op 18 juli 1853 geboren als zoon van een tuinder in Arnhem en doorliep vlot de lagere school, de Franse school en de hbs. Hij blonk uit in alle vakken, de talen net zo goed als de wiskunde, en zijn eindexamen was zo goed dat de leraren bij het corrigeren van de examens van zijn klasgenoten altijd het examen van Lorentz erbij hielden om te controleren of ze het wel goed hadden gedaan. 
           
Na nog staatsexamen Grieks en Latijn te hebben gedaan, ging Lorentz in 1870 wis– en natuurkunde studeren in Leiden. In 1875 promoveerde hij met de grootste lof op het proefschrift Over de theorie der terugkaatsing en breking van het licht. Hij was inmiddels leraar in Arnhem, maar iedereen verwachtte dat hij vroeg of laat hoogleraar zou worden. Inderdaad werd Lorentz eind 1877 benoemd tot hoogleraar theoretische natuurkunde in Leiden. Op 28 januari 1878 aanvaardde hij, nog maar vierentwintig jaar oud, zijn ambt met het uitspreken van een rede over ‘De moleculaire theorieën in de natuurkunde’. 
           
Meer dan veertig jaar zou Lorentz hoogleraar in Leiden blijven. Hij deed wat er van een hoogleraar verwacht werd: hij gaf college, schreef leerboeken en publiceerde op zijn vakgebied – maar hij trad niet of nauwelijks naar buiten. In alle rust en stilte – veel studenten waren er in de jaren 1880 nog niet – werkte hij aan de theorieën die hem tot een van de leidende figuren van de toenmalige natuurkunde maakten.

Terwijl het bezoeken van internationale congressen tegenwoordig het middel bij uitstek is geworden om netwerken op te bouwen, bekendheid te verwerven en carrière te maken, duurde het bij Lorentz tot 1898 voor hij zich ertoe kon zetten naar een congres in het buitenland te gaan, de Versammlung deutscher Naturforscher und Aertzte in Düsseldorf. Daarna ging het snel. Uitnodigingen om in het buitenland te spreken volgden elkaar in hoog tempo op. In 1900 sprak Lorentz op het grote internationale natuurkundecongres in Parijs, in 1906 maakte hij zijn eerste reis naar de Verenigde Staten en in 1910 hield hij een serie lezingen in Göttingen. 
           
Op grond van zijn diplomatieke karakter en zijn perfecte beheersing van de moderne talen – Lorentz kon moeiteloos overschakelen van het Frans op het Engels of het Duits – werd hij ook de ideale voorzitter van allerlei internationale bijeenkomsten. De zogenoemde Solvay-conferenties, die vanaf 1911 in Brussel werden gehouden en een select gezelschap natuurkundigen de gelegenheid gaven de laatste ontwikkelingen in de natuurkunde te bespreken, stonden onveranderlijk onder leiding van Lorentz. 
           
Omstreeks deze tijd begon Lorentz echter te begrijpen dat de moderne natuurkunde een fase was in gegaan waarin van hem geen oorspronkelijke bijdrage meer te verwachten zou zijn. Einstein had in 1905 een aantal baanbrekende artikelen gepubliceerd die de natuurkunde volledig vernieuwden, en hoewel Lorentz de juistheid van bijvoorbeeld de relativiteitstheorie erkende, bleef hij moeite houden met de uitgangspunten ervan. Daar kwam nog bij dat de vele bestuurlijke verplichtingen hem steeds minder tijd lieten voor wetenschappelijk onderzoek en zijn onderwijstaak hem steeds zwaarder begon te vallen. 
           
Lorentz liet zich daarom in 1910 benoemen tot curator van het Fysisch kabinet van Teyler’s Stichting in Haarlem en secretaris van de Hollandsche Maatschappij van Wetenschappen in dezelfde plaats. Bij Teyler had hij eindelijk de beschikking over een eigen laboratorium en een eigen assistent. Zolang er nog geen opvolger voor hem gevonden was in Leiden, bleef hij aan als hoogleraar. 
           
Toen in het najaar van 1912 de Oostenrijker Paul Ehrenfest aantrad – de gedroomde opvolger was Einstein geweest, maar deze had zich al in Zürich vastgelegd – vertrok Lorentz naar Haarlem. Wel gaf hij nog als buitengewoon en later bijzonder hoogleraar elke maandagochtend een drukbezocht college in Leiden. Hij bleef actief in de wetenschappelijke wereld, reisde en sprak nog veel, en vertegenwoordigde Nederland bij menige internationale bijeenkomst. Na een kort ziekbed overleed hij op 4 februari 1928. Heel Nederland treurde.
 

Wereldgeest

Evenmin als zijn weinig opwindende leven kan het hoogst abstracte wetenschappelijk werk van Lorentz verklaren waarom hij een figuur van nationale betekenis werd. Lorentz was een van de laatste grote vertegenwoordigers van de zogenoemde klassieke natuurkunde, die in de eerste decennia van de twintigste eeuw het veld moest ruimen voor de relativiteitstheorie en de kwantummechanica. Maar buiten de kleine kring van natuurkundigen drong dit alles nauwelijks door. Weliswaar werd in 1902 de Nobelprijs voor de natuurkunde aan Lorentz toegekend (hij kreeg hem samen met Pieter Zeeman), maar die was toen nog niet zo beroemd als hij later zou worden. 
           
Lorentz was er verder bepaald de man niet naar om zijn natuurkundige inzichten ook een populaire vertaling te geven of te gebruiken als bouwstenen voor een bepaalde wereldbeschouwing. Het is sowieso heel lastig om erachter te komen hoe hij over levensbeschouwelijke aangelegenheden dacht. Zelden of nooit liet hij iets van zijn emoties blijken – hij was immer minzaam, evenwichtig en superieur – en nog minder vaak liet hij zich verleiden tot uitspraken over zaken die buiten zijn vakgebied lagen. 
           
Hij was lid van de Vrijzinnig Democratische Bond, maar niet actief in die partij. Ook was hij aanhanger van het psychisch monisme, de theorie die stelt dat de stoffelijke wereld een afgeleide is van de geestelijke, of, in de woorden van Lorentz zelf, ‘dat de materiële wereld een verschijningsvorm is van de wereldgeest’. Maar als Lorentz daarover iets zei, deed hij dat in brieven aan andere geleerden, niet in het openbaar.

Grote bekendheid kreeg Lorentz pas rond de Eerste Wereldoorlog, en wel door twee activiteiten die met de nieuwste inzichten in de fysica niet veel te maken hadden. Om te beginnen werd hij in 1918 voorzitter van een staatscommissie die de afsluiting van de Zuiderzee moest voorbereiden. In januari 1916 waren er grote overstromingen geweest en een oud plan om de Zuiderzee af te sluiten en gedeeltelijk in te polderen werd uit de kast gehaald om voor eens altijd aan dit gevaar een eind te maken. 
           
De vraag was echter wat het effect van de aanleg van de Afsluitdijk zou zijn op de getijdenbeweging in de Waddenzee en hoe hoog de dijken zouden moeten zijn om de effecten daarvan op te vangen. Lorentz heeft zich nadrukkelijk met het opstellen van modellen en het uitvoeren van berekeningen bemoeid; eerst die van de getijdenbeweging in de open Zuiderzee, vervolgens de effecten van de afsluiting ervan en ten slotte de hoogte van de dijken langs de Waddenzee. Ook berekende hij wat het meest gunstige schema was voor de aanleg van de Afsluitdijk. 
           
Na acht jaar uitputtend rekenwerk kon Lorentz in 1926 het eindrapport van de commissie presenteren. Toen de Afsluitdijk in 1932 gesloten werd, bleken zijn berekeningen verrassend nauwkeurig. Wie van Friesland naar Noord-Holland rijdt, passeert dan ook naast de Stevin-sluizen en het standbeeld van Lely ook de Lorentz-sluizen. Door zijn naam te verbinden aan de strijd tegen het water, zo belangrijk voor de Nederlandse identiteit, werd Lorentz misschien wel bekender dan met zijn hele wetenschappelijke werk.
 

Bloeitijd

Een tweede activiteit die Lorentz in de openbaarheid bracht, was zijn niet-aflatende poging om de naties die tijdens de Eerste Wereldoorlog tegenover elkaar hadden gestaan althans op wetenschappelijk en cultureel vlak weer bij elkaar te brengen. Al tijdens de oorlog correspondeerde Lorentz met collega’s in beide kampen om een definitieve breuk te voorkomen, zoals Einstein dat ook van Duitse zijde probeerde – met even weinig succes. 
           
Na de oorlog, toen vooral de Fransen en de Belgen zich zeer onverzoenlijk toonden tegenover de Duitsers en Oostenrijkers, deed Lorentz zijn uiterste best om vertegenwoordigers van de zegevierende naties ertoe over te halen hen weer toe te laten tot de internationale wetenschappelijke organisaties. Als voorzitter van de Koninklijke Akademie van Wetenschappen was hij daarvoor de aangewezen figuur. Maar hij moest ook menige tegenslag incasseren. Toen bijvoorbeeld in 1921 het eerste naoorlogse Solvay-congres plaatsvond, kreeg hij niet gedaan dat er ook Duitse natuurkundigen werden uitgenodigd. 
           
Lorentz gaf echter niet op en probeerde nadien ook via de Volkenbond en haar Commission Internationale de Cooperation Intellectuelle de internationale wetenschappelijke verzoening weer dichterbij te brengen. Uiteindelijk met succes, want tegen het eind van de jaren twintig hadden de Fransen en de Belgen hun verzet opgegeven en konden Duitse en Oostenrijkse geleerden weer op voet van gelijkheid confereren met hun collega’s uit het kamp van de geallieerden. 

         

Door zich zo nadrukkelijk in te zetten voor internationale verzoening, plaatste Lorentz zich in een traditie die in Nederland graag als typisch Nederlands werd gezien. Nederland als het land van het midden, bemiddelaar tussen de grote mogendheden, het land ook van het recht tegenover de landen waarin macht altijd de doorslag gaf.

Nederlanders voelden zich gerechtigd om die bijzondere positie in te nemen omdat ons land juist in die tijd in wetenschappelijk opzicht weer tot de grote mogendheden was gaan behoren. Nadat de Nederlandse wetenschap in de achttiende en vroege negentiende eeuw een tijd van neergang en malaise had doorgemaakt, wisten Nederlandse onderzoekers in de tweede helft van de negentiende eeuw weer aansluiting bij de internationale wetenschap te vinden. 
           
De nieuwe status van de vaderlandse wetenschap werd uitgedrukt in het relatief grote aantal Nobelprijzen dat voor de Eerste Wereldoorlog aan Nederlandse onderzoekers toeviel. In 1901 was de scheikundige Van ’t Hoff de eerste die in de prijzen viel, spoedig gevolgd door Lorentz en Zeeman (1902), Van der Waals (1910) en Kamerlingh Onnes (1913). De vergelijking met de bloeitijd die de Republiek in de zeventiende eeuw had doorgemaakt drong zich op, en aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog sprak men dan ook onbeschroomd over ‘de Tweede Gouden Eeuw’. 
           
Van alle genoemde onderzoekers was Lorentz wel degene met de meeste internationale status en meer dan iemand anders fungeerde hij dan ook als het boegbeeld van die Tweede Gouden Eeuw. De bewondering die hem ten deel viel, was dus de bewondering die men in Nederland voelde voor een hele generatie natuuronderzoekers. En met de natuuronderzoekers vereerde men ook het land dat hen had voortgebracht. Nationale trots samengebald in de verering van een theoretisch fysicus – het lijkt vreemd, maar het valt bij nader inzien heel goed te begrijpen.     

Meer informatie
Wie snel meer wil weten over Lorentz kan nog altijd het beste terecht bij de biografische schets die Anne J. Kox schreef in de door hemzelf geredigeerde bundel Van Stevin tot Lorentz. Portretten van achttien Nederlandse natuurwetenschappers (1990). Kox bereidt in opdracht van het Prins Bernhard Fonds een wetenschappelijke biografie van Lorentz voor, maar wanneer deze zal verschijnen in nog niet bekend. 
         
Een veelgebruikte bron over het leven van de natuurkundige is een bundel die door zijn dochter is samengesteld: G.L. de Haas-Lorentz, H.A. Lorentz. Impressions of his life and work (1957). Haar persoonlijk getinte levensverhaal van Lorentz is gelardeerd  met herinneringen van onder anderen Albert Einstein, Paul Ehrenfest en Hendrik Casimir. 
           
Wie zich in Lorentz’ werk wil verdiepen kan natuurlijk meteen in de negendelige Collected papers (1935-1939) duiken, maar handiger is het te beginnen met de bibliografie van primaire en secundaire bronnen in K. van Berkel e.a., A history of science in The Netherlands. Survey, themes and reference (1999). Sindsdien verscheen nog Bert Theunissen, ‘Kennis als cultuur. Lorentz’ visie op wetenschap’, in: Bert Theunissen, ‘Nut en nog eens nut’. Wetenschapsbeelden van Nederlandse natuuronderzoekers 1800-1900 (2000). Van het omvangrijke archief van Lorentz in het Rijksarchief in Noord-Holland te Haarlem is een uitstekende beschrijving verschenen: J.M. Muller, Inventaris van het archief van Prof.dr. H.A. Lorentz 1853-1928 (1982). 
           
Over de Tweede Gouden Eeuw en de directe collega’s van Lorentz kan men terecht in: K. van Berkel, In het voetspoor van Stevin. Geschiedenis van de natuurwetenschap in Nederland 1580-1940 (1985), en recenter: Bastiaan Willink, De Tweede Gouden Eeuw. Nederland en de Nobelprijzen voor de natuurwetenschappen 1870-1940 (1998). Instructief is ook het hoofdstuk ‘Hoger onderwijs en natuurwetenschappen’ in: Jan Bank en Maarten van Buuren, 1900. Hoogtij van de burgerlijke cultuur (2000).

Actueel
2005: Jaar van de natuurkunde

Juni 2005: In Nemo te Amsterdam vindt ‘Science Unlimited’ plaats, een feest om scholieren warm te maken voor bètawetenschappen. Dat is nodig, vinden de fysici. Vliegtuigen, computers, mobieltjes, dvd’s: het moderne leven zit vol natuurkunde, maar steeds minder mensen lijken zich daarvan bewust. De toeloop van studenten laat al jaren te wensen over, en wil de Nederlandse kenniseconomie serieus vaart maken, zo gaat de redenering, dan moeten jongeren massaal voor bèta kiezen.

Juli 2005: Het Centraal Planbureau (CPB) heeft forse kritiek op het beleid van het kabinet – gelanceerd in december 2003 in het Deltaplan bèta/techniek – om meer mensen te laten afstuderen in bètastudies en technische opleidingen. Volgens een recent CPB-rapport is het stimuleren van bètastudies ‘niet effectief’.

Oktober 2005: De Nobelprijs voor de natuurkunde gaat dit jaar naar drie fysici (Roy Glauber, John Hall en Theodor Haensch) die zich hebben beziggehouden met optica: de studie van licht.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Historischnieuwsblad.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste historische verhalen door toonaangevende historici. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand, de eerste maand €1,99. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.