Home ‘HEELEN EN HALVEN’. ORTHODOX-PROTESTANTSE VOORMANNEN EN HET ‘POLITIEK’ ANTIPAPISME IN DE PERIODE 1872-1925

‘HEELEN EN HALVEN’. ORTHODOX-PROTESTANTSE VOORMANNEN EN HET ‘POLITIEK’ ANTIPAPISME IN DE PERIODE 1872-1925

  • Gepubliceerd op: 6 juni 2001
  • Laatste update 07 apr 2020
  • Auteur:
    Jan Dirk Snel

Eigenlijk is het heel simpel. In de negentiende eeuw had je in Nederland twee soorten mensen. De overgrote meerderheid van de bevolking was protestants, hervormd meestal. Een aanzienlijke minderheid was katholiek. In de voorgaande eeuwen hadden die protestanten de roomsen aardig onder de duim weten te houden, maar sinds er nieuwe staatsrechtelijke principes in zwang waren gekomen, hadden de katholieken gelijke rechten gekregen. De katholieken gedroegen zich keurig, maar toch vertrouwden de protestanten hen niet. Hun wantrouwen ten opzichte van de bisschop van Rome was bijna net zo groot als de afkeer die de gemiddelde hedendaagse katholiek of ex-katholiek – dat is toch hetzelfde – heeft voor pauselijke denkbeelden. En zoals nu elke weldenkende intellectueel schrikt bij de aanblik van een hoofddoekje – om een vrouwenhoofd wel te verstaan – of bij het aanhoren van de opvattingen van een willekeurige imam, zo huiverden toen vele protestanten bij rare roomse praktijken als processies op de openbare weg.

        Er was niets aan de hand geweest, als die protestanten niet onderling mot hadden gekregen. Op religieus gebied kwamen vrijzinnigen tegenover rechtzinnigen te staan en op politiek terrein werden de liberalen weersproken door de antirevolutionairen. Die liberalen wisten vaak nog wel op eigen kracht het regeringskasteel te veroveren, maar de antirevolutionairen zaten met een probleem: ze waren te klein om ooit zelfstandig de macht te verwerven. Er zat maar één ding op: samenspannen met de oude roomse tegenstander tegen de liberale medeprotestanten. Maar makkelijk verliep die keuze niet.
        De dissertatie van Johan van Zuthem gaat over de vraag wat de leiders van de ARP en de CHU en haar voorlopers dachten over de katholieken, met wie ze tussen 1887 en 1925 samenwerkten in wat wel de Coalitie genoemd wordt. De twee grote hoofdrolspelers zijn Abraham Kuyper en Alexander Frederik de Savornin Lohman. In zekere zin zijn beide heren de vertegenwoordigers van de ‘helen’ en de ‘halven’ uit de titel. De indeling was van Kuyper. Hij en zijn medestanders, de ware calvinisten, dat waren de ‘helen’. Maar de vele hervormde leidslieden die wat aarzelend tussen de kerkelijke en politieke richtingen stonden, vond Kuyper maar slappelingen. ‘Halven’, in zijn ogen geen ware gelovigen.
        
Paganisten
Kuyper was een oppersektariër. Tegenwoordig wordt hij vaak geschetst als de man die voortdurend met nieuwe initiatieven kwam: eigen dagblad, partij, universiteit, kerk – men kent dat wel. Maar al die instellingen ontstonden, omdat hij rücksichtslos brak met bestaande instituten. En zo brak Kuyper ook met het idee van de ene protestantse natie. Hij had daar geen moeite mee, maar vele van zijn protestantse medestanders vervreemdde hij van zich. Veel moeilijker voor Kuyper was het om allianties aan te gaan. Van Zuthem laat zien, dat het heel lang duurde voor Kuyper met de katholieken samen wilde werken. Maar toen kwam hij dan ook met een schitterende retorische truc voor de dag: de Antithese. Door liberale medeprotestanten tot ‘paganisten’ te bestempelen, kon Kuyper zijn monsterverbond met de oude roomse vijand prachtig verdoezelen.
        De Savornin Lohman, lange tijd raadsheer in Den Bosch, was in zijn benadering van de katholieken vanaf het begin veel pragmatischer en realistischer, maar juist zijn christelijk-historische aanhang hechtte veel meer aan de eenheid van de vanzelfsprekend protestantse natie. Maar terwijl de plebejische Kuyper zijn eigen aanhang stevig in de greep had, kenmerkten deftige hervormde dominees van de grote kerk zich door zelfstandig optreden. En dus waren ze veel verdeelder en machtelozer.
        Vanuit hedendaags perspectief was er rond 1900 natuurlijk veel antipapisme in Nederland, maar het meest opvallend is hoe gemakkelijk de scherpe scheidslijn tussen Dordt en Rome overwonnen werd. Het antirevolutionaire sektarisme was tegelijk heel democratisch en liberaal vrijgevig. Juist omdat de eigen groep zo stevig in het isolement zat en onaantastbaar was, kon men anderen hun portie gunnen.
        Door de invoering van het algemeen mannenkiesrecht in 1918 stortte de machtspositie van de ARP (net als die van de liberalen) in. Voor die tijd hadden de katholieken zich bescheiden opgesteld en de orthodoxe protestanten een disproportioneel groot deel van de Kamerzetels bezorgd. Vanaf dat moment speelden de katholieken de eerste viool en dat zouden ze de hele ‘korte twintigste eeuw’ blijven doen.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Historischnieuwsblad.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste historische verhalen door toonaangevende historici. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand, de eerste maand €1,99. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.