Is hij een vooringenomen witte man? Of een vertegenwoordiger van de ‘weg met ons’-mentaliteit? Hoogleraar Gert Oostindie is mikpunt van kritiek als mede-initiator van een groot onderzoek naar het Nederlandse militaire optreden in Indonesië tussen 1945 en 1950. Hij laat zich er niet door van de wijs brengen. ‘Je als activist profileren werkt averechts.’
Waarom is er nieuw onderzoek nodig naar het Nederlandse militaire optreden? Eerdere studies hebben toch al aangetoond dat Nederland in Indonesië een smerige oorlog voerde?
‘Dat wil niet zeggen dat deze kennis is doorgedrongen tot het algemene historische bewustzijn in Nederland. Iedereen zegt altijd dat het keerpunt in het denken over de oorlog de onthullingen van oud-militair Joop Hueting in 1969 waren. Hij vertelde in een uitzending van tv-programma Achter het Nieuws over zijn eigen misdragingen en die van zijn medesoldaten. Die man is heel moedig geweest en heeft zeker de aanzet gegeven om Nederlandse oorlogsmisdaden onder ogen te zien. Maar Hueting stuitte destijds op enorme weerstand. De Telegraaf stond vol brieven van lezers die hem een nestbevuiler en een leugenaar noemden.
Dat is heel lang de mentaliteit geweest. De regering heeft in 1969 gezegd: “We aanvaarden dat op een aantal plekken excessen hebben plaatsgevonden, maar als geheel genomen heeft onze krijgsmacht zich prima gedragen.” Dat is nog steeds het officiële beeld; er is nog nooit een kabinet geweest dat iets anders zei.
Toen de weduwen van Rawagede [een Javaans dorp waar Nederlandse militairen in 1947 honderden mannelijke inwoners executeerden, red.] in 2011 een rechtszaak wonnen tegen de Nederlandse staat, kon je nog steeds uit de media vernemen dat extreem geweld uitzonderlijk was. Dit is empirisch niet vol te houden. De Nederlandse krijgsmacht heeft vele oorlogsmisdaden gepleegd en dat is onvoldoende erkend – en er is overigens ook nooit iemand voor berecht. Nu kan het niet meer, want de verantwoordelijken zijn vrijwel allemaal dood, maar eigenlijk is dat onverteerbaar. En het past zó slecht bij het beeld dat wij van onszelf hebben als kampioen van de mensenrechten.
De tekst loopt door onder de afbeelding.
Brandende kampongs.
Als je een echte herwaardering van de geschiedenis wilt bereiken, moet je alles grondig uitzoeken. Als directeur van het KITLV [Koninklijk Instituut voor Taal-, Land- en Volkenkunde,red.] heb ik, samen met mijn collega’s van het NIOD [Instituut voor Oorlogs-, Holocaust- en Genocidestudies, red.] en het NIMH [Nederlands Instituut voor Militaire Historie, red.] in 2012 via een open brief in de Volkskrant de regering gevraagd een nieuw, grootschalig onderzoek mogelijk te maken. Twee jaar geleden sprak Den Haag het verlossende woord.’
Wat maakt dit onderzoek anders dan alle oudere studies?
‘We gebruiken niet alleen archiefmateriaal, maar ook egodocumenten en oral history. Er is op dit gebied al veel verzameld, maar nooit integraal onderzocht. Wij proberen ook in Indonesië interviews af nemen, want daar zit de grootste lacune. Voorheen is er altijd gewerkt met Nederlandse bronnen. Als je er Indonesische documenten naast legt, zie je dat eenzelfde gebeurtenis vaak totaal anders wordt beschreven. Dan staat er bijvoorbeeld in de Nederlandse verslagen dat drie mannen op de vlucht zijn neergeschoten, en in de Indonesische dat er dertig mensen zijn gefusilleerd. Het is moeilijk te bepalen wat er werkelijk is gebeurd.
Echt nieuw is dat we verbinding zoeken met Indonesische onderzoekers. Daar was het zo langzamerhand tijd voor. Zij hanteren andere perspectieven, en daardoor zijn we bijvoorbeeld nog eens goed gaan nadenken over onze terminologie. Het eufemistische begrip “politionele acties” gebruiken we al geruime tijd niet meer; in mijn boek Soldaat in Indonesië uit 2015 heb ik het over de “dekolonisatieoorlog”. Maar nu hebben Indonesische onderzoekers gezegd dat zij ook dit een misleidende term vinden. Volgens hen voerde Nederland een re-kolonisatieoorlog, want de Indonesische republiek had zich al op 17 augustus 1945 onafhankelijk verklaard. Men spreekt daar van de Indonesische Revolutie. Ik ben er nog niet uit. Andere perspectieven aan boord nemen betekent niet automatisch dat je alles overneemt.’
‘Gloria Wekkers uitspraak dat de conclusies van tevoren vaststaan, heeft me verbijsterd’
Antropoloog Gloria Wekker heeft uw onderzoek bekritiseerd. Volgens haar staat van tevoren vast dat de conclusies gunstig uitvallen voor de Nederlanders.
‘Ik was echt verbijsterd over haar uitspraak. Hoe kan ze dat nou zeggen? Heeft ze dan goed gekeken naar het voorstel, de achtergronden en publicaties van de onderzoekers? Mensen kunnen eindeloos bezig zijn met jouw vooronderstellingen en perspectieven, en daar moet je zelf goed over nadenken, maar uiteindelijk is het onderzoek aan de drie instituten gegund vanwege de daar aanwezige deskundigheid.’
Het NIMH valt onder de minister van Defensie. Kunt u zich voorstellen dat de betrokkenheid van dit instituut argwaan wekt?
‘Jazeker. Maar onze collega’s van het NIMH zijn bepaald niet aangeschoven om de andere onderzoekers in de gaten te houden. Zijzelf hebben twee jaar geleden het proefschrift De brandende kampongs van generaal Spoor van NIMH-onderzoeker Rémy Limpach uitgegeven, waarin het structurele karakter van het Nederlandse geweld wordt aangetoond. Dat was voor hen toen een hele stap, maar instituten veranderen. Er zijn ook critici die zeggen dat mijn eigen KITLV zich sinds de oprichting, midden negentiende eeuw, altijd ondergeschikt heeft gemaakt aan de koloniale belangen. Dat ontken ik absoluut niet, maar dat wil niet zeggen dat de mensen die er na de oorlog en zeker nú werken nog dezelfde insteek hebben. Ook wij hebben ons als wetenschappelijk instituut verder ontwikkeld.’
Heeft de regering, zoals critici beweren, als voorwaarde gesteld dat u de Bersiap – de periode na de oorlog waarin Indonesische revolutionairen Europeanen en Chinezen aanvielen – in het onderzoek meeneemt?
‘Nee, dat stond al in het oorspronkelijke voorstel. Het is namelijk een onderdeel van de oorlog. Dat de Bersiap in Indonesië vrijwel onbekend is, is begrijpelijk, want het past niet in het narratief daar. Maar wij als onderzoekers denken dat die eerste gewelddadige fase van invloed was op de manier waarop de Nederlanders later oorlog voerden. Soldaten schreven in dagboeken dat ze er verhalen over hadden gehoord. Dat gebruikten zij soms als excuus om zelf grof geweld toe te passen. Als je de gebeurtenissen wilt begrijpen, kun je niet om de Bersiap heen als een van de factoren.’
Wat u nu zegt kan opgevat worden als vergoelijking van het Nederlandse geweld.
‘Verklaren is iets anders dan vergoelijken. Het idee dat ik kolonialisme goedpraat is absurd. Ik heb herhaaldelijk gesteld dat het systeem was gebaseerd op hebzucht, geopolitiek en racisme. Niet als morele stellingname, maar gewoon als empirische vaststelling. Maar daarmee ben je er nog niet. Want hoe komt het dat de meeste Nederlanders het systeem destijds niet moreel verwerpelijk vonden? En hoe functioneerden mensen, ook slachtoffers, binnen de koloniale context? Niet alle Indonesiërs zaten in het nationalistische kamp; de meesten waren gewoon bang en moesten zien te overleven. Al die dienstplichtige Nederlanders waren niet in Indonesië omdat ze dat zo graag wilden, maar ze moesten zich wel op de een of andere manier gaan gedragen. Wanneer zij in brieven en dagboeken over hun eigen geweldsdaden schrijven, is het altijd in de sfeer van angst en wraak. Als ik me verplaats in zo’n jongen van achttien, negentien jaar, dan ben ik er niet zo zeker van dat ik het beter zou hebben gedaan. Dat is wel wat je suggereert als je een duidelijk moreel oordeel velt.’
‘Beschamende verhalen uit het nationale verleden vinden niet gemakkelijk ingang’
Is een moreel oordeel niet nodig om de schadelijke doorwerking van het koloniale verleden in de huidige maatschappij te stoppen?
‘Wij moeten de geschiedenis onder ogen zien om onszelf te begrijpen en zo, met een groot woord, de samenleving beter te maken. Maar dat doe je niet door je primair als activist te profileren, want dat werkt averechts. Beschamende verhalen uit het nationale verleden vinden niet gemakkelijk ingang bij een breder publiek. Daar kan ikzelf over meepraten. Toen de gemeenteraad van Rotterdam onlangs het KITLV vroeg onderzoek te doen naar het koloniale en slavernijverleden van de stad, kwamen er meteen negatieve reacties van VVD en Leefbaar Rotterdam. Ze zijn bang voor een “weg met ons”-verhaal en verwoorden daarmee het gevoel van veel burgers. Dat moet je serieus nemen, je moet ook daar verbinding zoeken. Een genuanceerd verhaal is levensechter en overtuigender dan een moralistische zwart-witversie. Ik wil ook maatschappelijk iets tot stand brengen, en dat doel bereik ik niet door in een ivoren toren politiek correct te zijn.’
U was eind jaren tachtig een van de eerste historici die het Nederlandse slavernijverleden in de Cariben op de kaart zetten. Hoe voelt het om nu te worden beschuldigd van een vergoelijkende, witte blik?
‘Best pijnlijk, soms. Ik heb echt mijn best gedaan om de maatschappelijke discussie over de slavernij aan te zwengelen. Ik heb gepleit voor erkenning, voor monumenten. Wat mensen als Gloria Wekker problematisch vinden, is mijn kritiek op postcolonial studies [zie kader]. Ik vind dat vanuit die hoek belangrijke inzichten komen over het kritisch bevragen van bronnen en perspectieven. Maar daar staan nadelen tegenover zoals een oeverloos jargon en het ontbreken van empirisch onderzoek.
Neem bijvoorbeeld Wekkers eigen concept van een “cultureel archief” dat alle Nederlanders zouden delen en dat in wezen racistisch is. Wekker schrijft daar heel knap over en ik kan me er intuïtief van alles bij voorstellen, maar het is vreselijk moeilijk empirisch te onderbouwen. Ik lees soms scripties van studenten die zulke theorieën heel mooi vinden. Ze maken er een min of meer geslaagde samenvatting van. Dan zeg ik: “Je hebt proberen te begrijpen wat andere mensen in abstracto ergens van vinden, maar wat heb je nou uitgezocht?” Historici moeten bronnen onderzoeken. Alleen maar met concepten strooien vind ik armoedig.’
Een aanhanger van postcolonial studies zou nu antwoorden: ‘Dat is typisch het standpunt van een witte man, die zogenaamde objectiviteit gebruikt om zijn eigen perspectief te verhullen.’
‘Natuurlijk zijn er geen onbeschreven onderzoekers die vanuit een volkomen neutrale positie naar de historische werkelijkheid kijken. Het is ontzettend belangrijk dat je je bewust bent van je eigen positie – qua etniciteit, klasse, gender, noem maar op – én van de positie van de mensen die de bronnen hebben nagelaten waarmee je werkt. Maar het is niet constructief om hierin te blijven hangen en elke historische interpretatie terug te brengen tot de positie van de onderzoeker. Dat is een weinig productieve vorm van identiteitspolitiek en brengt de wetenschap niet verder. We weten allemaal dat waarheid een vluchtig begrip is, maar als je een boek schrijft wil je tóch een stevig beeld neerzetten van hoe het is geweest.’
Bas Kromhout is redacteur van Historisch Nieuwsblad
Kenner van het kolonialisme
Gert Oostindie (1955) is directeur van het Koninklijk Instituut voor Taal-, Land- en Volkenkunde (KITLV) en hoogleraar koloniale en postkoloniale geschiedenis aan de Universiteit Leiden. In 1989 schreef hij een proefschrift over de Surinaamse plantage-economie. Zijn bekendste Nederlandstalige boeken zijn Paradijs overzee (1987), De parels en de kroon (2006), Postkoloniaal Nederland (2010) en Soldaat in Indonesië (2015).
Groot onderzoek
Het onderzoeksprogramma Dekolonisatie, oorlog en geweld in Indonesië, 1945-1950 is een gezamenlijk project van het Koninklijk Instituut voor Taal-, Land- en Volkenkunde (KITLV), het Instituut voor Oorlogs-, Holocaust- en Genocidestudies (NIOD) en het Nederlands Instituut voor Militaire Historie (NIMH). Het wordt betaald door de rijksoverheid. Negen onderzoeksteams bestrijken specifieke deelterreinen en presenteren hun bevindingen in aparte publicaties. Daarna schrijft Gert Oostindie een samenvatting. De resultaten worden verwacht in 2021.
Gloria Wekker
Onder de noemer ‘postcolonial studies’ houden sociaal wetenschappers zich bezig met de culturele en mentale doorwerking van het koloniale verleden in de huidige samenleving. Zij analyseren niet alleen sporen van kolonialisme en racisme in culturele uitingen, taal en gedrag, maar bekritiseren deze ook. Sommigen mengen zich in het publieke debat, om verandering te bewerkstelligen. De bekendste vertegenwoordiger in Nederland is de antropoloog Gloria Wekker, emeritus hoogleraar gender en etniciteit, die met haar boek Witte onschuld in 2017 zowel bijval als kritiek oogstte.
Bannerfoto: KNAW
Dit artikel is exclusief voor abonnees