Home Dossiers Tweede Wereldoorlog Genuanceerd beeld van Joodse Raad

Genuanceerd beeld van Joodse Raad

  • Gepubliceerd op: 23 januari 2023
  • Laatste update 21 mrt 2023
  • Auteur:
    Johannes Houwink ten Cate
  • 5 minuten leestijd
Joodse Raad
Hitler in de Tweede Wereldoorlog
Dossier Tweede Wereldoorlog Bekijk dossier

Dit artikel krijgt u van ons cadeau

Wilt u onbeperkt toegang tot de artikelen op Historischnieuwsblad.nl? U bent al lid vanaf €1,99 per maand. Sluit hier een abonnement af en u heeft direct toegang.

De Joodse Raad staat al sinds de bevrijding ter discussie. Waren de leden een soort collaborateurs, konden ze niet anders of probeerden ze erger te voorkomen? Historicus Laurien Vastenhout schreef er een uitstekend proefschrift over. Het zou het nieuwe uitgangspunt kunnen worden van het Nederlandse debat over de Joodse Raad.

Een van de kenmerken van de Nederlandse bezettingsgeschiedenis is het decennialange emotionele debat over de Joodse Raad. Zo hebben twee gezaghebbende buitenlandse experts, Bob Moore en Saul Friedländer, al enige tijd geleden verbaasd opgemerkt. Ook in andere landen, en met name in Israel, stond dit thema in de eerste jaren na de oorlog centraal, maar in Nederland was het debat vooral heftig, omdat de twee covoorzitters de oorlog overleefden en naar hun Amsterdamse gemeente terugkeerden.

Meer recensies van historische boeken lezen? Schrijf u in voor onze gratis nieuwsbrief.

Ontvang historische artikelen, nieuws, boekrecensies en aanbiedingen wekelijks gratis in uw inbox.

De discussie begon in november 1947, toen op last van de Amsterdamse procureur-fiscaal Nico Sikkel – die als schoonzoon van oorlogspremier Piet Gerbrandy niet kon worden weggewerkt – de beide oud-voorzitters Abraham Asscher en David Cohen vier weken vastzaten en tegen hen een strafzaak wegens collaboratie werd voorbereid. Dat was kras, want collaboratie veronderstelt kennis van wat de dader beoogt en ook vrije wil bij de verleende hulp. Ook van dat laatste was geen sprake, want de leiders waren net zo kwetsbaar als alle andere Joden.

Asscher trok zich daarna volledig terug uit het Joodse leven. Hij wilde zelfs niet op de Joodse begraafplaats liggen, zo onheus voelde hij zich behandeld. Maar Cohen ging door. Hij kon niet inzien dat het gedecimeerde Jodendom hem meer dan ooit nodig had, maar dan wel als zondebok. Hij vocht onverdroten door voor een gelijk dat niemand hem gunde; de befaamde bezettingshistorici Jacques Presser en Loe de Jong al helemaal niet.

Sindsdien is dat debat wel geluwd, maar niet verdwenen. Kortgeleden publiceerde de Leidse historicus Bart van der Boom een gematigde apologie van de Raad, al mocht die van hem vooral niet zo heten. En dan is er nu het proefschrift van de jonge historicus Laurien Vastenhout, begeleid door Bob Moore. De voornaamste verdienste van haar compacte en goed geschreven boek is de nieuwe dimensie, want ze behandelt ook Joodse organisaties in België (AJB) en Frankrijk (UGIF), die toch min of meer met hetzelfde doel werden opgericht, en vergelijkt die met elkaar.

Een belangrijke bijdrage van haar is ook dat ze de leden van deze organisaties in hun lokale sociale context plaatst; dat is nog niet eerder op zo’n manier gedaan. Ook laat ze zien dat je niet zo’n scherp onderscheid moet maken tussen de opgelegde medewerking met de nazi’s en clandestiene en verzetsactiviteiten. In het voetspoor van een befaamd artikel van Hans Blom uit 1987 verklaart ze de relatief verregaande meegaandheid van onze Joodse Raad uit de sterke positie van de NSDAP en SS in ons bezettingsbestuur . Daardoor had de Joodse Raad vergeleken met de AJB en de UGIF weinig manoeuvreerruimte. Dit is een moeilijk toetsbare stelling, want in de bestuurlijke lappendeken oftewel de georganiseerde chaos die Derde Rijk heette waren niet twee bezettingspolitieke structuren volledig identiek. Zelfs de civiele bezettingsbesturen in Nederland en Noorwegen niet.

Er zijn dus alleen afzonderlijke casussen, en dat bemoeilijkt de vergelijking. De achterliggende oorzaak was het onnavolgbare politieke genie van de Führer, die voor elke veroverde staat en elk volk een specifieke oplossing bedacht. Militaire bezettingsbesturen als die in België en bezet Frankrijk traden niet per se gematigder – dat wil zeggen, minder antisemitisch – op. In Servië bijvoorbeeld moordde de Wehrmachtin eigen regie de Joden uit, tot ergernis van de autoriteiten in Berlijn.

Europabreed is de enige mogelijke conclusie dat het niet de landen met militaire besturen waren waar Joden beter af waren. Het waren de satellietstaten van het Derde Rijk – Denemarken, Italië, Vichy-Frankrijk, Hongarije – die effectief hun Joden konden beschermen door ze niet aan Duitsland uit te leveren. Tenminste, zolang Hitler hun soevereiniteit niet beëindigde door middel van een bezetting.

De mindere meegaandheid van de AJB en de UGIF en de relatief lage deportatiepercentages in België en Frankrijk zijn dan ook slechts deels verklaarbaar uit de zwakkere positie van de SS daar, maar vragen mogelijk ook om een meer specifieke verklaring op lokaal niveau. Want uit Antwerpen werden relatief meer Joden weggevoerd dan uit Brussel, en nergens in Europa konden zoveel Joden onderduiken als in Parijs.

Ook met dit boek is het laatste woord dus nog niet gesproken. De oproep van de schrijfster in NRC – ‘Kijk verder dan het morele oordeel’ – komt dan ook te vroeg. Schrijven over verantwoordelijkheid en schuld gaat trouwens niet zonder moreel oordeel. Vastenhouts visie dat civiele bezettingsbesturen meer anti-Joods waren dan militaire besturen is dus ook een moreel oordeel.

Dat gezegd zijnde is dit een zeer fraai proefschrift, omdat comparatieve bezettingsgeschiedenis altijd een tour de force is, Vastenhout meer context biedt en drastische oordelen soms nuanceert. Deze knappe prestatie heeft dan ook alles in zich om het nieuwe uitgangspunt te worden van het Nederlandse debat over de Joodse Raad.

Between Community and Collaboration. ‘Jewish Councils’ in Western Europe under Nazi Occupation
Laurien Vastenhout
291 p. Cambridge University Press, € 95,-
Bestel bij Libris

Boek over Joodse Raad.

Dit artikel is gepubliceerd in Historisch Nieuwsblad 2 - 2023