Home Dossiers De Verlichting Filosofen in de Lage Landen

Filosofen in de Lage Landen

  • Gepubliceerd op: 5 juli 2022
  • Laatste update 03 nov 2022
  • Auteur:
    Rob Hartmans
  • 5 minuten leestijd
Filosofen in de Lage Landen
Cover van
Dossier De Verlichting Bekijk dossier

Dit artikel krijgt u van ons cadeau

Wilt u onbeperkt toegang tot HN Actueel? U bent al lid vanaf €1,99 per maand. Sluit hier een abonnement af en u heeft direct toegang.

De Lage Landen hebben vele filosofen voortgebracht. Erno Eskens laat ze zien in al hun verscheidenheid. Van vroege denkers als Geert Groote en Thomas a Kempis tot een internationale beroemdheid als Erasmus en een tijdgenoot als René Gude. Hij behandelt ook interessante dwalers. Zijn motto is niet voor niets: ‘Niemand dwaalt vrijwillig.’

De Lage Landen zijn vaak afgeschilderd als filosofisch braakland, waar de wolkenluchten zo zwaar en de bodem zo zompig waren dat oorspronkelijke gedachten er nooit tot bloei konden komen. En inderdaad, Socrates, Plato, Augustinus, William van Ockham, Descartes, Hobbes, Locke, Diderot, Kant, Hegel en Wittgenstein waren niet van hier. Maar wil dat ook zeggen dat de Lage Landen helemaal geen denkers hebben voortgebracht, dat het hier wijsgerig gezien altijd de dood in de pot was? W.F. Hermans was in elk geval niet erg positief en omschreef Nederlandse filosofen als ‘grappenmakers waar niemand ooit om zal lachen, gepensioneerde sergeants, opgeblazen soutanes, mummelende napraters in vergelijking met de meestal Duitse denkkolossen, waar ze tegenaan leunden’. In zijn enthousiast en vlot geschreven boek Denkers en dwalers laat filosoof Erno Eskens echter zien dat dit, zoals wel vaker bij Hermans, veel te kort door de bocht was.

In deze filosofiegeschiedenis trekt Eskens de grenzen heel ruim. Hij doet dat bijvoorbeeld in geografisch opzicht, door niet alleen aandacht te besteden aan denkers uit het huidige Nederland en Vlaanderen, maar ook aan de voormalige koloniën. Zo komen de Indonesische communistische filosoof Tan Malakka en de Surinaamse denkers James ‘Bhai’ Ramlall en Jnan Hansdev Adhin aan bod. Dat geldt eveneens voor buitenlandse filosofen die een tijdlang in Nederland hebben gewerkt, zoals René Descartes, John Locke, Pierre Bayle en Helmuth Plessner. Als het gaat om de vraag wie er wel of niet thuishoren in een geschiedenis van de filosofie van de Lage Landen betoont Eskens zich zeer ruimhartig. Het zijn niet alleen de bouwers van hermetische denksystemen of aan universiteiten verbonden beroepsfilosofen die een plekje krijgen, maar ook allerlei andere zelfstandige denkers die zich bezighielden met wijsgerige vraagstukken.

Volgens fundamentalistische atheïsten van het type Richard Dawkins of Paul Cliteur gaat geloof in een bovennatuurlijke macht nooit samen met gebruik van je hersens, maar omdat Eskens zijn verhaal begint in de vroege Middeleeuwen moet hij uiteraard wel ingaan op allerlei religieus denkers. Het christendom bepaalde toen immers de parameters van het denken en de scheidslijn tussen filosofie en theologie was vaag. Dat wilde natuurlijk geenszins zeggen dat er niet zelfstandig werd nagedacht. Zo besteedt Eskens aandacht aan vrouwelijke mystici als Beatrijs van Nazareth en Hadewych, die ingingen tegen de officiële leer van de kerk, en aan vertegenwoordigers van de Moderne Devotie als Geert Groote en Thomas a Kempis. Op bondige en heldere wijze schetst hij de filosofische debatten uit die tijd en de steeds scherper wordende strijd tussen filosofen en theologen.

Uiteraard komt ook Erasmus aan bod. Hij was weliswaar geen heel oorspronkelijk denker, maar wel een uiterst kritische geest, die bovendien in Lof der Zotheid elementen uit de hoge en lagere cultuur vermengde. Hiermee nam hij afstand van het zwaarmoedige en formalistische denken uit de Middeleeuwen en injecteerde hij het debat met volkse wijsheden en vooral een nieuw elan. Naast een dergelijke internationale beroemdheid laat Eskens ook zijn licht schijnen op alchemisten als vader en zoon Van Helmond, omdat veel denken uit die eeuwen in onze ogen weliswaar occult of vreemd is, maar toen grote invloed uitoefende. Eskens laat zien dat de dwaalwegen vaak net zo interessant zijn als de – achteraf als zodanig herkende – hoofdroutes. Een van de motto’s van zijn boek is van Dirck Volkertszoon Coornhert: ‘Niemand dwaalt vrijwillig.’

In de zeventiende eeuw vormde de Republiek enige tijd het epicentrum van het westerse denken. Eskens gaat niet alleen in op het baanbrekende werk van Descartes en Spinoza – de belangrijkste filosoof die Nederland heeft voortgebracht –, maar ook op originele geesten als de gebroeders De la Court en Adriaen Koerbagh, die zijn ideeën met de dood moest bekopen. Ook schrijft hij over Franciscus van den Enden en Balthasar Bekker, die de strijd aanbond met allerlei bijgeloof, zoals de voorspellende kracht van kometen en het bestaan van heksen.

Eskens behandelt tevens een flink aantal vrouwelijke denkers, zoals de reeds genoemde mystici, Anna-Maria van Schurman, Christina Leonora de Nefville, Carry van Bruggen en Clara Wichmann. Hij laat zijn boek doorlopen tot de huidige tijd. Omdat hij zich wilde beperken tot dode denkers schenkt hij geen aandacht aan de eerste ‘Denker des Vaderlands’, Hans Achterhuis, maar wel aan diens opvolger René Gude, evenals hijzelf een van de oprichters van Filosofie Magazine. Gudes strijd tegen het alles platslaande en ondermijnende cynisme is onmiskenbaar ook Eskens’ strijd, dat maakt dit onderhoudende en heldere boek zonder meer duidelijk. Over veel van de figuren die hij behandelt, en dan vooral degenen die uitbundig buiten de lijntjes kleurden, zou je nog meer willen weten, maar er is natuurlijk niemand die je tegenhoudt. Een boek dat ertoe aanzet andere boeken te lezen – wat wil een mens eigenlijk nog meer?

Rob Hartmans is historicus, journalist en vertaler.

Denkers en dwalers. Een geschiedenis van de filosofie in de Lage Landen

Erno Eskens

311 p. ISVW Uitgevers, € 29,95

Dit artikel is gepubliceerd in Historisch Nieuwsblad 7/8 - 2022