Home Films over de Franse Revolutie en angst voor het communisme

Films over de Franse Revolutie en angst voor het communisme

  • Gepubliceerd op: 3 december 2002
  • Laatste update 25 mei 2023
  • Auteur:
    Jos van den Burg
  • 9 minuten leestijd
Films over de Franse Revolutie en angst voor het communisme

`Frankrijk 1794. Het geluid der guillotine! Frankrijk bloedt leeg. Het volk is één bloeddorstige bende en het monster moet elke dag zijn portie hebben.’ Films over de Franse Revolutie verheerlijken de adel en veroordelen het opstandige volk. Revoluties lopen altijd uit de hand en leiden vanzelf tot terreur, is de boodschap. Ook de recent uitgebrachte film L’anglaise et le duc van Erik Rohmer staat in die traditie.

Als de Franse Revolutie uitbreekt, denkt de opportunistische hertog Philippe van Orléans ervan te kunnen profiteren om zijn positie te verbeteren. Zijn Schotse vriendin Grace Elliott waarschuwt hem, maar tevergeefs. Uiteindelijk eindigt Philippe van Orléans onder de guillotine. `Laten die filosofen van de Verlichting hun ogen eens openen!’ roept Grace Elliott wanhopig uit als de Revolutie steeds meer slachtoffers maakt.

Dat is het plot van de nieuwste film over de Franse Revolutie, L’anglaise et le duc van de Franse filmveteraan Eric Rohmer. De film is gebaseerd op het dagboek van de historische adellijke dame Grace Elliott. Inhoudelijk stelt de film teleur. Rohmer grijpt terug op de aloude tegenstelling tussen adel en `gepeupel’: de aristocratie is volgens hem het onschuldige slachtoffer van een losgeslagen bende revolutionairen. Daarmee staat hij in een uitgebreide traditie van sterk gekleurde, ahistorische films over de Revolutie. In vrijwel al die films speelt de guillotine een dramatische hoofdrol. Zoals in Ernst Lubitsch’ film Madame Dubarry uit 1919: `Zij wordt op het blok gebonden, onder ademloze stilte wordt de bijl opgetrokken… een slag… een bloedgolf… einde.’

Onschuldige adel

Dat de Revolutie ook de basis legde voor ons staatssysteem, heeft weinig filmmakers beziggehouden. Hun films wekken de indruk dat de revolutionairen uitsluitend bezig waren met het onthoofden van aristocraten. Meestal gaan de verhalen over het tragische lot van de adel, en dan vooral dat van koning Lodewijk XVI en Marie Antoinette. De kijker wordt geacht zich met hen te identificeren en mee te leven met hun arrestatie, gevangenschap en executie. Volgens de filmmakers was de `onschuldige adel’, die het goede met het volk voorhad, het slachtoffer van het door revolutionaire schurken opgehitste en misleide volk.

Een verhelderend voorbeeld is L’enfant roi uit de jaren twintig, die Lodewijk XVI voorstelt als volksvriend en pacifist. De koning weigert tijdens de opstootjes rond het paleis `met kanonschoten het Janhagel weg te vagen’. Hij kan het niet over zijn hart verkrijgen op het volk te schieten op grond van `de enkele verdwaasden die rondom het paleis brullen’. Resoluut klinkt het: `Ik wil het bloed mijner onderdanen niet vergieten.’ Had hij maar geluisterd naar zijn adviseur die de opstandelingen de volle laag wilde geven, want dan waren hij en Marie Antoinette niet op het schavot beland. Verblind door hun goedheid onderschatten ze de sluwheid van machtsbeluste revolutionairen. Hun naïeve vertrouwen in het volk kostte hun het leven, is de strekking van de film.

L’enfant roi en soortgelijke films vertellen meer over de tijd waarin ze gemaakt zijn dan over de Franse Revolutie. Het beroemdste voorbeeld van zo’n tijdgebonden film is La Marseillaise van Jean Renoir. Die film werd gemaakt aan het einde van de jaren dertig, toen de internationale spanningen in Europa hoog opliepen en Frankrijk intern werd verscheurd door scherpe politieke tegenstellingen. Renoir wilde de Fransen tot eenheid manen en daarom greep hij terug op de Franse Revolutie. Het Franse volk moest zich volgens hem weer bewust worden van zijn ontstaansgeschiedenis, en die lag in de Franse Revolutie – dacht Renoir. Hij hoopte dat het volk na het zien van zijn film zwaaiend met de tricouleur eensgezind uit volle borst het volkslied zou zingen.

Maar La Marseillaise is verder wel atypisch voor films over de Franse Revolutie: het verhaal geeft een positief beeld van de gebeurtenissen, terwijl de meeste films uitgesproken negatief zijn. Ze weerspiegelen in de eerste plaats de angst voor het communisme; de Russische Revolutie had een ogenschijnlijk onaantastbare monarchie omvergeworpen, en de filmmakers waren bang dat ook andere Europese regimes zouden sneuvelen. Daarom werden de edelen afgeschilderd als slachtoffers, met Lodewijk XVI en Marie Antoinette als de grootste martelaars.

De parallel met de Russische Revolutie is overduidelijk in de Duitse film Marie-Antoinette: Das Leben einer Konigin, die regisseur Rudolf Meinert maakte in 1922. De Nederlandse titel was Marie Antoinette: de lijdensweg ener koningin. Volgens Meinert was het aantal echte revolutionairen maar klein. In zijn film beseft Marie Antoinette dan ook dat de rest van het volk wel goed is. Als ze in haar paleis wordt belegerd, gelooft ze niet dat het volk zich tegen haar keert: `De vrouwen, moordenaars, landlopers en dergelijke individuen, die hier samen zijn om te honen en uit te schelden, zijn niet het Franse volk, zij vormen slechts een klein troepje schurken,’ bezweert ze de angstige hovelingen. Zelfs als ze later ter dood wordt veroordeeld, gelooft ze nog in haar volk: `Deze aanklacht is niet door het Franse volk tegen zijn koningin ingebracht, maar door de hyena’s van de Revolutie.’

Dat beeld van een kleine, schurkachtige groep revolutionairen wordt bevestigd in de Amerikaanse film The Marriage of Corbal van Karl Grune uit 1936. Deze film, die in Nederland de titel Een huwelijk onder het Schrikbewind kreeg, stelt de Revolutie voor als een Parijse gekte, waar men op het idyllische platteland niets mee te maken wil hebben. Een stel arme boeren in een afgelegen gehucht zegt dan ook dat zij hun adellijke heer tot grote tevredenheid dienen: `Als wij mogen kiezen, staan we als één man achter hem.’ In het opgehitste Parijs hangt tegelijkertijd een heel andere sfeer. Daar adviseert een handelaar in guillotines het apparaat na vijfhonderd onthoofdingen te slijpen.

Terreur

De grote fanaticus achter al die onthoofdingen is in alle films Robespierre. Anthony Mann schilderde deze `dweper met een gepoederde pruik’ in zijn film Reign of Terror (1949) af als een sadist en een machtswellusteling: `Frankrijk 1794. Het met bloed doordrenkte Schrikbewind is op z’n hoogtepunt. Anarchie, ellende, moord, brandstichting. De wapenen der terreur torenen boven alles uit. Het geluid der guillotine! Frankrijk bloedt leeg. Het volk is één bloeddorstige bende en het monster moet elke dag zijn portie hebben. Maximilien Robespierre, de kwade genius van de Terreur, heeft de absolute macht geëist.’ Zijn personage is geënt op Hitler en Stalin, en dat is geen toeval. Reign of Terror werd gemaakt op het hoogtepunt van de Koude Oorlog, en is bovenal een betoog tegen dictatoriale regimes.

Een dergelijke angst voor een communistische revolutie blijkt uit het verbod dat de Nederlandse filmkeuring in 1955 uitsprak over de Franse film Madame Dubarry van Christian Jacque. Dubarry, de maîtresse van Lodewijk had al eerder filmmakers geïnspireerd, maar Christian Jacque gebruikte haar voor het eerst om de morele verdorvenheid van het hof in Versailles aan de kaak te stellen. Daarmee was Madame Dubarry een van de weinige films die het uitbreken van de Franse Revolutie begrijpelijk maakten.

Maar de Nederlandse filmkeuring meende dat de film `te veel en sterk eenzijdig het accent legt op datgene wat laag, verdorven, decadent en corrupt is bij de hovelingen en de leidende personen in Versailles’. Uit een intern memo van de voorzitter van de filmkeuring blijkt de werkelijke reden voor het verbod: `Dergelijke films versterken the man in the street in een eenzijdig en minachtend oordeel over alles wat groot was of groot is.’ De filmkeuring was bang dat `de gewone man’ vraagtekens zou zetten bij de Nederlandse monarchie en Nederlandse gezagsdragers. Als waakhond van de bestaande orde moest de filmkeuring alle twijfel daaraan voorkomen.

Een meer fundamentele kritiek op de Franse Revolutie spreekt uit films die eind jaren zestig werden gemaakt. De makers waren teleurgesteld in het communisme en vonden de stalinistische terreur weerzinwekkend. Een klassieker in deze stroming is Peter Brooks film uit 1967 met de onmogelijke titel: The Persecution and Assassination of Jean Paul Marat as Performed by the Inmates of the Asylum of Charenton under the Direction of Marquis de Sade. De op een toneelstuk van Peter Weiss gebaseerde film speelt zich af in 1808 in een psychiatrische inrichting, waarin de meedogenloze revolutionair Marat, die streed voor een volksdictatuur, samen met de markies De Sade zit opgesloten. Met messcherpe dialogen bestrijden de verbaal briljante mannen elkaars opvattingen over de Revolutie. De film staat aan de kant van De Sade, die de Franse Revolutie ziet als een grote, zinloze slachtpartij: `Arme, oude Marat. Je woorden zijn tot een stroom bloed geworden, dat heel Frankrijk overstroomt.’

Lech Walesa

Voor de Poolse regisseur Andrzej Wajda was het thema van de bloedige, uit de hand gelopen Revolutie erg actueel. In 1982 maakte hij Danton, over de strijd tussen de gematigde Danton en Terreur-leider Robespierre. Wajda schaart zich aan de kant van Danton, maar maakt van Robespierre geen karikatuur. De leider van het revolutionaire tribunaal, dat over de veiligheid van de republiek moet waken, is geen bloeddorstige machtswellusteling, maar een revolutionair die uit angst dat de pasgevestigde republiek omver wordt geworpen de beulen op het schavot steeds meer werk bezorgt. De kromme parallel met Polen ontging niemand: Danton was Lech Walesa, die met de vakbond Solidariteit streed voor een democratische staat; Robespierre was Wojciech Jaruzelski, die het communistische regime met terreur verdedigde door op stakende arbeiders te laten schieten.

Hoewel de Koude Oorlog alweer twaalf jaar voorbij is, haalt Rohmer in L’anglaise et le duc de vertrouwde thema’s van terreur en onschuldige adel weer uit de kast. Daarom is het historisch een teleurstellende film; Rohmer doet geen enkele poging een verklaring te vinden voor de Revolutie. Om die reden is de film in Frankrijk gemengd ontvangen. De meeste critici prijzen de acteerprestaties en de bijzondere vormgeving – de film speelt zich af tegen een decor van digitaal bewerkte schilderingen van Parijs – maar betreuren Rohmers eenzijdige visie. Illustratief voor hen is de kritiek van André Larane van het online historisch magazine Jours d’histoire. Larane concludeert dat `men het kan betreuren dat de filmmaker niet heeft gewezen op de ernstige fouten van Lodewijk XVI en zijn entourage. Vanaf het begin van de gebeurtenissen hebben zij uit lafheid of lichtzinnigheid de passie aangedreven en de revolutionairen naar hun excessen gedreven.’

En dat is door bijna alle makers van een film over de Franse Revolutie genegeerd. Zij stellen de Revolutie voor als een irrationele, gewelddadige uitbarsting van volkse sentimenten. Hooivorken en guillotines bepalen het beeld. Dat de Franse Revolutie ook de bakermat is van onze rechtsstaat, lijken ze niet te beseffen, en de serieuze geschiedschrijving over het onderwerp is volledig langs hen heen gegaan. Wie inzicht wil in de Franse Revolutie moet niet naar de bioscoop, maar naar de bibliotheek. Voor een studie naar de Koude Oorlog zijn de films echter zeker interessant. 

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Historischnieuwsblad.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste historische verhalen door toonaangevende historici. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand, de eerste maand €1,99. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.