In rustiger tijden had Landbouw en Maatschappij zich misschien tot een evenwichtige boerenpartij ontwikkeld. Maar in 1935 adviseerde deze bond haar leden om op de NSB te stemmen. Dat was het begin van het einde.
Voor de Tweede Wereldoorlog was Nederland grotendeels een land van keuterboeren op klompen en boerinnen in klederdracht. Rond 1930 werkte nog steeds bijna een kwart van de beroepsbevolking in de agrarische sector. Daartoe behoorden behalve bloeiende, vaak op export gerichte landbouwbedrijven ook tal van zieltogende familiebedrijfjes. Ze beschikten over weinig meer dan een klein stukje grond, waarop wat rogge werd verbouwd en enkele varkens of kippen rondscharrelden.
Door prijsdalingen van veel landbouwproducten in de jaren twintig was het water veel kleine boeren tot de lippen gestegen. Begin jaren dertig waren de prijzen voor zowel akkerbouw als veeteeltproducten gedaald tot 60 à 70 procent van het peil van vóór 1914, terwijl de productiekosten alleen maar waren gestegen. Veel boeren eisten hulp van de regering en overal op het platteland schoten crisiscomités als paddenstoelen uit de grond. De liberale landbouwpoliticus Herman Louwes vreesde voor een radicalisering van boeren, zoals in buurland Duitsland, waar de NSDAP van Adolf Hitler haar electorale doorbraak in 1930 voor een niet onbelangrijk deel aan boze boeren dankte. ‘Kreeg onze boerenstand op politiek gebied een leider van grote maat, dan zou deze een aanhang verzamelen die veel politieke verhoudingen totaal zou doorkruisen,’ zo waarschuwde Louwes.
Dit artikel is exclusief voor abonnees
Maar zo’n leider had de boerenstand in Nederland vooralsnog niet. De meeste boeren waren rond 1930 aangesloten bij een van de verzuilde landbouworganisaties en stemden trouw op de partij die paste bij hun religieuze overtuiging. Katholieke boeren stemden op de Roomsch-Katholieke Staatspartij, hervormde boeren op de Christelijk-Historische Unie en gereformeerde boeren op de Anti-Revolutionaire Partij of Staatkundig Gereformeerde Partij.
Wel was er vanaf 1918 een kleine boerenpartij vertegenwoordigd in de Tweede Kamer, maar deze Plattelandersbond werd nauwelijks serieus genomen. Leider was Arend Braat, een boer uit Hekelingen, die naam maakte met zijn tamelijk onsamenhangende tirades tegen de stadse elites en zijn strijd tegen de zomertijd. Die was volgens hem alleen ingevoerd voor het gerief van luie stedelingen, terwijl boeren er last van ondervonden omdat ze de koeien nu in het donker moesten melken. De onbehouwen demagogische Braat probeerde met allerlei protestmanifestaties munt te slaan uit de landbouwcrisis, maar vanaf 1933 werd hij al snel overvleugeld door een nieuwe organisatie, Landbouw en Maatschappij geheten.
Boerenapostel
De Nationale Bond Landbouw en Maatschappij, zoals de officiële naam luidde, kwam voort uit enkele provinciale boerenbonden en crisiscomités die in de voorgaande jaren waren ontstaan. De voornaamste inspirator van de beweging was ingenieur Jan Smid, een gepensioneerde landbouwambtenaar die met zijn toespraken en ideeën veel boeren wist te raken. Smid had in 1922 een boek gepubliceerd, Landbouw en democratie, waarin hij de kleine boer verheerlijkte als de modelburger van de toekomst. Met zijn spaarzaamheid, arbeidsethos, nuchterheid en individuele verantwoordelijkheid vormde de kleine boer de hoeksteen van de samenleving. In plaats van bezit op te heffen, zoals socialisten wilden, pleitte Smid er dan ook voor om eigen bezit te stimuleren, zodat iedereen op den duur een kleine zelfstandige werd met alle daarbij behorende gunstige eigenschappen. Concreet betekende het dat de regering protectionistische maatregelen moest nemen en een zo groot mogelijke zelfvoorzienendheid moest nastreven.
Zelf had Smid weinig op met het fascisme
Met deze combinatie van concrete eisen en utopische visies kreeg Landbouw en Maatschappij vooral in Noord- en Oost-Nederland behoorlijk wat aanhang. Begin 1934 telde de beweging al meer dan 16.000 leden, had zij afdelingen in het hele land en zelfs een eigen jeugdbeweging. Duizenden boeren gingen naar de jaarlijkse landdag op de Zandverstuiving in het Drentse Rolde om te luisteren naar toespraken van Smid en te kijken naar een door de jeugdbeweging opgevoerd openluchtspel, waarin de ideeën van Smid aanschouwelijk werden gemaakt. Het portret van de boerenapostel hing in menige boerenkeuken aan de muur.
‘Germaansche volksaard’
De vraag was wel welke strategie Landbouw en Maatschappij moest volgen om haar voorstellen gerealiseerd te krijgen. Moest ze deelnemen aan verkiezingen of alleen een pressiegroep blijven die stemadviezen gaf? Smid koos voor het laatste, omdat hij niet dezelfde weg op wilde als Braat met zijn Plattelandersbond. Bij de Provinciale Statenverkiezingen van 1935 adviseerde Landbouw en Maatschappij haar leden om op de Nationaal-Socialistische Beweging van Anton Mussert te stemmen.
Zelf had Smid weinig op met de fascistische ideologie, maar de landbouwparagraaf van de NSB met allerlei protectionistische maatregelen was volgens hem voor boeren het gunstigst. Bovendien hadden verschillende prominente leden van Landbouw en Maatschappij de overstap naar de NSB al gemaakt, zoals de landbouwer Gerhardus Dieters uit Anloo en de veearts Wim Bos uit Winterswijk. De gevolgen van het stemadvies van Landbouw en Maatschappij laten zich raden. De NSB haalde landelijk 7,94 procent van de stemmen, waarvan een niet onaanzienlijk deel te danken was aan boeren in Noord- en Oost-Nederland. De hoogste scores boekte de NSB in het Winterswijk van dokter Bos (20,5 procent) en in het Anloo van boer Dieters (zelfs 38,7 procent).
De NSB verheerlijkte de boer als bron van welvaart en cultuur
Behalve door haar pleidooien voor protectionistische maatregelen was de NSB voor sommige boeren ook aantrekkelijk vanwege de nationaal-socialistische verheerlijking van de boer als bron van welvaart en cultuur. Grondlegger van de racistische bloed-en-bodemmystiek was Walther Darré, die in 1933 door Adolf Hitler was aangesteld als Reichsbauernführer (zie kader op p. XX). Zijn tamelijk irrationele ideeën over een raszuivere boerenadel als fundament van een nieuwe samenleving vonden in de NSB weerklank bij de jurist Herman Reydon en de gereformeerde boerenzoon Evert Roskam. In een brochure getitel Boerenland in boerenhand stelde Reydon de standvastige, authentieke boer tegenover de rusteloze, neurotische en oppervlakkige stadsbewoner. De vooral op het platteland populaire spreker Roskam verheerlijkte de raszuivere Nederlandse boer in een brochure met de veelzeggende titel De Nationaal Socialistische Beweging in Nederland in verband met ons christelijk volkskarakter en onze germaansche volksaard.
Miljoenen overheidssteun
In de kringen van Landbouw en Maatschappij was lang niet iedereen gecharmeerd van zulke ideeën. Hoewel hij ook hij veel tekortkomingen zag, bleef Smid geloven in de democratie vanwege de ‘eerbied voor de menselijke persoonlijkheid en de vrijheid van denken en spreken’. De associatie met de NSB stootte bovendien ook veel boeren af. Als niet expliciet christelijke organisatie kostte het Landbouw en Maatschappij altijd al veel moeite om de in hun zuilorganisaties georganiseerde katholieke en gereformeerde boeren te bereiken. En dat werd nog ingewikkelder toen zowel de katholieke bisschoppen als de gereformeerde synode de NSB in 1936 openlijk in de ban deden.
Bovendien werden de boeren vanaf 1933 op allerlei manieren door de confessionele regering gesteund. Door een gezamenlijke inspanning van de verzuilde landbouworganisaties en de RKSP, CHU en ARP was in de voorgaande jaren een heel pakket aan steunmaatregelen genomen om de boeren te helpen. Tussen 1933 en 1936 werd de landbouw jaarlijks met meer dan 200 miljoen gulden gesteund, wat neerkwam op bijna een kwart van de rijksbegroting. Daardoor werden veel nauwelijks levensvatbare kleine landbouwbedrijven vooralsnog gered en werd een potentieel onrustig electoraat geapaiseerd. Pas na de Tweede Wereldoorlog zou de Nederlandse regering het aandurven om de omvangrijke agrarische sector te saneren.
Door het landbouwbeleid van de regering en de banvloek van de kerken zakte Landbouw en Maatschappij aan het eind van de jaren dertig langzamerhand in. Alleen in Drenthe bleef de boerenbeweging redelijk populair, ook omdat ze daar sterk verbonden was met de NSB. Pas na de Duitse inval in mei 1940 leken de kansen te keren voor Landbouw en Maatschappij. De nationaal-socialistisch gezinde leden stuurden al snel aan op een nauwe samenwerking met het door de NSB opgerichte Nederlandsche Boerenfront, dat onder leiding stond van Roskam.
De inmiddels 75 jaar oude Smid was niet gelukkig met alle ontwikkelingen, maar had niet meer de kracht om zich ertegen te verzetten. De drijvende kracht achter de fusie tussen de boerenorganisaties werd Folkert Posthuma, die als oud-minister van Landbouw groot gezag genoot onder de boeren (zie kader op p. XX). Op 20 november 1940 werd het Nederlandsch Agrarisch Front formeel opgericht, maar ging een jaar later alweer op in de Nederlandsche Landstand, de enige toegestane belangenorganisatie voor boeren, tuinders en vissers.
De liberale landbouwpoliticus Herman Louwes concludeerde achteraf dat Landbouw en Maatschappij in de verkeerde tijd was opgericht. In rustiger tijden had de beweging zich in zijn ogen kunnen consolideren tot een fatsoenlijke boerenpartij en was zij niet op het verkeerde spoor terechtgekomen. De geschiedenis van Landbouw en Maatschappij is inderdaad sterk gekleurd door het stemadvies in 1935 aan de NSB en de collaboratie tijdens de Tweede Wereldoorlog. De utopische visie van Smid van een democratische samenleving van kleine bezitters is daardoor in vergetelheid geraakt. Het zou tot eind jaren vijftig duren alvorens zich in de persoon van Hendrik Koekoek een nieuwe, populaire boerenleider op het politieke toneel meldde.
Koen Vossen is historicus, publicist en docent politicologie aan de Radboud Universiteit Nijmegen.
Liever bruin dan katholiek
In 1935 stemde 11,7 procent van de Limburgse kiezers op de NSB, landelijk gezien het hoogste percentage stemmen voor de partij. Vooral boeren en kleine middenstanders voelden voor de beweging. Vanaf het begin van de jaren dertig hadden veel boeren in Limburg de grote Roomsch-Katholieke Staatspartij de rug toegekeerd. Veel van hen stemden in 1933 op de lijst van de populaire landbouwer Driek Meertens uit Margraten. Door de sterke economische en culturele banden met Duitsland raakten veel Limburgse boeren begeesterd door het ogenschijnlijk succesvolle landbouwbeleid in het Derde Rijk. Als de vermeende Nederlandse pendant van de NSDAP profiteerde de NSB van het aanzien dat Adolf Hitler genoot. Met de graaf De Marchant et d’Ansembourg had de NSB bovendien een prominente Limburger in de gelederen. Maar toen de bisschoppen in 1936 gelovigen feitelijk verboden de NSB te steunen, keerden velen terug naar de RKSP.
Een superieur Noords ras
Blut und Boden was een van de populaire slogans van de NSDAP, waarmee de partij vooral op het platteland campagne voerde. De term was gepopulariseerd door de Duitse agronoom Walther Darré in zijn boek Neuadel aus Blut und Boden (1930). De Germaanse boeren vormden zijns inziens het fundament van een superieur Noords ras, dat door de opkomst van het christendom en de stedelijke cultuur in de verdrukking was gebracht. Hij pleitte voor een herstel van de oude verhoudingen, waarin raszuivere Germaanse boeren als een nieuwe adel zouden heersen over een agrarische samenleving.
Hitler benoemde Darré in 1933 tot rijksminister voor Voedselvoorziening en Landbouw. Maar Darré kwam al snel in conflict met meer pragmatische nazi’s, zoals de econoom Hjalmar Schacht, die niets moest hebben van Darrés anti-modernistische droombeelden. Ook Hitler zag in dat het Derde Rijk met het oog op een nieuwe oorlog meer had aan industrialisatie en nieuwe technologie dan aan agrarische romantiek. In 1942 trad Darré terug als minister.
Leider in oorlogstijd
Tijdens de Eerste Wereldoorlog was Folkert Evert Posthuma minister van Landbouw, Handel en Nijverheid. Hij was verantwoordelijk voor de distributie van voedsel, kleding, kolen en huisvesting. Om iedereen voldoende voedsel te geven stelde hij voor witbrood uit te delen en introduceerde hij de zogeheten eenheidsworst. Het kwam hem op woedende reacties te staan. Maar vooral onder boeren genoot Posthuma gezag vanwege zijn vasthoudendheid.
Na de oorlog bekleedde hij allerlei functies en commissariaten. Hij voelde zich miskend omdat hij nooit meer werd gevraagd voor een ministerschap. Hij vatte steeds meer sympathie op voor fascistische denkbeelden, hoewel hij nooit officieel lid werd van de NSB. Na de Duitse inval zag Posthuma zichzelf als de aangewezen persoon om in samenwerking met de bezetter leiding te geven aan de voedselvoorziening en landbouw. De fusie van Landbouw en Maatschappij en het Boerenfront van de NSB beschouwde hij als een eerste stap van zijn ambitieuze plannen. Hij dacht Hitler daarvan te overtuigen tijdens ‘een praatje’. Dat praatje is er nooit van gekomen. Kort nadat Anton Mussert hem had benoemd in zijn schaduwkabinet werd Posthuma doodgeschoten door een verzetsgroep.
Meer weten:
Landbouw en Maatschappij (1979) door J.H. de Ru is een analyse van deze boerenweging in de crisisjaren.
De NSB (2009) door Robin te Slaa en Edwin Klijn beschrijft het ontstaan en de opkomst van de Nationaal-Socialistische Beweging.
Vrij vissen in het Vondelpark (2003) door Koen Vossen gaat over kleine politieke partijen in Nederland.