Home EUROPA’S KOLONIALE EEUW

EUROPA’S KOLONIALE EEUW

  • Gepubliceerd op: 18 april 2003
  • Laatste update 07 apr 2020
  • Auteur:
    Maarten Kuitenbrouwer

Om maar meteen met een positieve opmerking te beginnen: Wesselings nieuwste boek Europa’s koloniale eeuw laat zich in één adem, binnen één etmaal, achter elkaar uitlezen, hoewel het toch 392 pagina’s bevat. De leesbaarheid van zijn eerdere boek over de deling van Afrika, Verdeel en heers (1991), werd indertijd ook al geprezen. Maar dat boek kon ook de nodige irritaties oproepen door het eenzijdig Europacentrische perspectief, de uitvoerigheid van de beschrijving, de beknoptheid van de analyse en de overdaad aan ironische anekdotes. In dit boek zijn beschrijving en analyse meer in evenwicht en de anekdotes beter gedoseerd, terwijl het toch een ‘warm mensenboek’ is gebleven door de vele boeiende biografische schetsen die erin zijn opgenomen.


Wesselings omschrijving van zijn onderwerp is opnieuw Europacentrisch, maar in dit geval is dat goed verdedigbaar. ‘Dit boek gaat over de verovering, inbezitneming, organisatie en exploitatie van de Europese koloniën en over de samenlevingen die daar ontstonden. Het is gebaseerd op een simpel uitgangspunt: een boek over Europa’s koloniale rijken moet gaan over Europa’s koloniale rijken.’ De nadruk ligt dus op het ‘externe’ Europese aspect, maar zo lagen de machtsverhoudingen overzee nu eenmaal tijdens de lange negentiende eeuw. Voor meer informatie over de ‘interne’ aspecten, vervolgt Wesseling, kan men bij de omvangrijke literatuur over de geschiedenis van Afrika en Azië terecht.
        Toch laat Wesseling, veel meer dan in Verdeel en heers, de gekoloniseerde volkeren zelf aan bod komen. Bovendien verhult hij geenszins de negatieve gevolgen die het Europese kolonialisme soms heeft gehad. Zo vermeldt hij nadrukkelijk het historische feit dat de koloniale veroveringsoorlogen tussen 1750 en 1913 aan Europese zijde zo’n 300.000 slachtoffers gekost hebben, maar aan inheemse zijde naar schatting wel 25 miljoen, mede door de honger en ziekte waarmee de guerrilla en contraguerrilla gepaard gingen. Nee, als uit politiek correcte hoek opnieuw de banvloek van Europacentrisme over dit nieuwe boek van Wesseling zal worden uitgesproken, zou dat in inhoudelijk opzicht ten onrechte zijn.

Onderontwikkeling
Na een korte inleiding van de voorgeschiedenis (1492-1815) behandelt Wesseling eerst een aantal belangrijke algemene langetermijnontwikkelingen gedurende de hele periode 1815-1919, in termen van ‘mensen’, ‘goederen’, ‘machten’ en ‘ideeën’. Daarna beschrijft hij de verschillende koloniale bezittingen gedurende de periode 1815-1870. Omdat de koloniale expansie in de meeste gevallen tussen 1870 en 1914 sterk toenam, geeft Wesseling eerst een theoretische analyse van het moderne imperialisme en beschrijft hij vervolgens de koloniale rijken die eruit voortkwamen. Daarbij behandelt hij niet alleen de oude en nieuwe koloniën van Europese mogendheden als Engeland, Frankrijk, Nederland en Duitsland in Afrika, Azië en de Pacific, maar ook de Amerikaanse en Japanse veroveringen. De verdeling van de Duitse koloniën en het Ottomaanse rijk na de Eerste Wereldoorlog vormt het sluitstuk van deze historische analyse.
        In de conclusie gaat Wesseling beknopt in op de gevolgen van het Europese kolonialisme, in termen van ‘ontwikkeling en onderontwikkeling’ aan buiten-Europese zijde, ‘winst en verlies’ aan Europese zijde en ‘continuïteit en verandering’ vanuit wereldhistorisch perspectief. Een schematisch overzicht van de belangrijkste historische gebeurtenissen per regio completeert het boek. Alles bij elkaar een mooi en nuttig overzichtswerk, maar wel met een paar belangrijke omissies.
        Om met de minst belangrijke omissie te beginnen: dit boek van 392 pagina’s telt maar 144 voetnoten. Dat is slechts één noot per, pakweg, drie pagina’s. Toegegeven, sommige geleerde historici willen de annotatie wel eens overdrijven, maar Wesseling heeft zich er in dit boek met de Franse slag van afgemaakt. Voetnoten dienen niet alleen de controleerbaarheid, maar kunnen ook de lezer verder op weg helpen. Zo ben ik persoonlijk heel nieuwsgierig naar de vraag waar Wesseling de vergelijkende alfabetiseringspercentages in verschillende Aziatische koloniën vandaan heeft. In de Nederlandse literatuur ken ik die cijfers alleen maar uit een eigen artikel over het imperialismedebat in de Nederlandse geschiedschrijving.
        Dat brengt me op een tweede omissie in Wesselings boek. Hij herhaalt hier weer zijn oude standpunt dat er geen Nederlandse variant van het moderne imperialisme heeft bestaan. Het jaar 1870 vormde volgens hem in het Nederlandse geval geen cesuur, waarbij hij het begin van de bloedige oorlog tegen Atjeh in 1873, volkenrechtelijk een onafhankelijke staat, onvermeld laat. Nu heeft Wesseling natuurlijk het volste recht op zijn eigen standpunt, maar hij had wel kunnen vermelden dat de meeste Nederlandse historici daar inmiddels anders over denken. Eigenlijk deelt alleen Wim van den Doel, Wesselings Leidse meelezer en beoogde opvolger, nog de mening dat er geen Nederlands imperialisme heeft bestaan. Dat de meeste historici dat menen van wel, wil Wesseling van de Utrechtse historicus Kuitenbrouwer niet aannemen. Maar hij had ook kunnen verwijzen naar zijn Leidse collega Jan Bank, die in 1900: Hoogtij van burgerlijke cultuur constateert: ‘De eeuwwisseling geldt als hoogtij van wat na een debat onder historici de Nederlandse variant van een Europees imperialisme mag worden genoemd.’

Kapitalisme
De laatste omissie heeft meer het karakter van een gemiste kans. Het zou mooi zijn geweest als Wesseling zijn slotconclusie had aangegrepen voor een uitgebreide, systematische vergelijking van oorzaken, kenmerken en gevolgen van de verschillende koloniale stelsels. Vooral op het punt van de verklaring vraagt zijn analyse nu om meer verduidelijking. In Verdeel en heers noemde hij de Industriële Revolutie in Europa nog duidelijk als prima causa van het Europese imperialisme in Afrika. Nu lijkt hij in de conclusie bij het theoretische hoofdstuk over het modern imperialisme eerst te suggereren dat de oorzaken meer in de periferie overzee lagen, om vervolgens te constateren: ‘Deze oorzaken van nieuwe activiteiten waren op hun beurt weer gevolgen van de dynamiek van het Europese kapitalisme. Zij kunnen dus niet als de prima causa van het imperialisme worden beschouwd, maar zij verklaren wel waarom in het tijdvak 1870-1914 imperialistische activiteiten op gang kwamen die daarvóór hadden ontbroken.’
        Vormde ‘de dynamiek van het Europese kapitalisme’ dan toch de prima causa? Op veel plaatsen suggereert Wesseling echter dat het feit dat de Europese handel en investeringen niet primair op de nieuwe koloniën gericht waren, maar op Noord- en Zuid-Amerika en Rusland, tégen een economische verklaring van het modern imperialisme pleit. Een comparatief slothoofdstuk had meer duidelijkheid kunnen bieden. Misschien vraagt een systematisch vergelijkende analyse van het modern imperialisme om een geheel nieuw, zelfstandig werk. Voor zo’n studie levert Europa’s koloniale eeuw in elk geval vele waardevolle bouwstenen.

Maarten Kuitenbrouwer is verbonden aan de afdeling Geschiedenis van de Internationale Betrekkingen aan de Universiteit Utrecht.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Historischnieuwsblad.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste historische verhalen door toonaangevende historici. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand, de eerste maand €1,99. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.