Het juiste rijtje? Is dat: Marx, Engels, Lenin, Stalin en Mao, of is dat: Hegel, Marx, Feuerbach, Heine en Grachus Babeuf? Anders gezegd: is dat Marx te midden van zijn zaakwaarnemers, of is dat Marx tussen meer historische verwanten: tussen twee negentiende-eeuwse filosofen, een dichter en een laat-achttiende-eeuwse utopische revolutionair, die bekend zou worden als de organisator van de ‘samenzwering der gelijken’?
De vraag stellen alleen al was een zonde voor de kameraden uit de oude SP, waartoe ik jaren behoorde. Marx hoorde in het rijtje dat vanzelfsprekend met hem begon: het rijtje dat in de socialistisch-realistische romantische iconografie met vijf strenge hoofden op postzegelformaat het partijblad sierde, en vooruitwees naar de noodzakelijke historische ontwikkelingsgang der mensheid. Wie het andere, burgerlijke rijtje serieus nam, had, wat hem verder ook mankeerde, in elk geval de verkeerde boeken gelezen.
Boeken als Marx contra de marxistische ideologen van de renegaat en voormalig CPN-scholingsleider Ger Harmsen, die Marx ‘partijman’-af wilde maken en humaniseren. Of, erger nog: de kameraad in kwestie had zich bezoedeld aan het portret van de conservatieve Isaiah Berlin. Deze Oxford-professor gaf weliswaar toe dat Marx het negentiende-eeuwse voluntarisme had overwonnen (het geloof dat alles afhing van de goede vrije wil), maar kneedde hem verder tot een evenbeeld van zichzelf, tot een kamergeleerde dus.
Marx, wisten wij, had Hegel achter zich gelaten door te bewijzen dat niet de idee – ‘de wereldgeest’ –, maar de historische omstandigheden doorslaggevend waren voor het verloop van de geschiedenis. Hij had de leer van filosoof Ludwig Feuerbach dat de materie allesbepalend was vervolmaakt door de actieve mens – de klassenbewust opgevoede proletariër – toe te voegen. En hij had het wenselijkheidssocialisme van Babeuf en soortgenoten vervangen door het wetenschappelijk socialisme.
Marx, kortom, was de nummer één die alle anderen tot waterdragers van hun eeuw maakte, hij was samenvatting en toekomst van de geschiedenis tegelijk – de belichaming van Hegels wereldgeest, zouden wij gezegd hebben, ware het niet dat een dergelijke terminologie getuigde van idealistische kolder in je kop.
En toen las ik, omdat ik ook eens meer wilde dan de door de Socialistiese Uitgeverij Nijmegen (SUN) uitgegeven reprint van de Marx-biografie van marxist Frans Mehring in de vertaling van marxist Jan Romein, de biografie door de Duitse literator Fritz J. Raddatz. En toen was het feitelijk over.
Mohr, zoals Marx’ bijnaam luidde voor intimi, bleek namelijk al te menselijk te zijn, wat bijvoorbeeld duidelijk werd uit zijn eindeloze scheldbrieven over de ‘Joodse nikker’, de concurrerende socialistische Duitse voorman Ferdinand Lasalle. Bovendien was de mens voor Marx niet meer, zoals Raddatz pijnlijk helder analyseerde, dan een mier die de balk van de geschiedenis moest voortslepen.
En of het demasqué nog niet erg genoeg was, bleek Marx ook nog eens door en door negentiende-eeuws: in zijn verwende levensstijl en voorname smaak, in zijn omgang met zijn vrouw en huishoudster van wie hij niet af kon blijven, en in zijn denken, dat veel dichter tegen zijn leermeester Hegel aan schuurde dan de mythe wilde over de man die Hegel ‘op zijn kop had gezet’, oftewel diens hooggestemde idealisme op aarde had gebracht.
Er is nu een nieuwe biografie, door de Nederlandse uitgever voorzien van het urgentie suggererende etiket ‘eigentijds’, geschreven door de Duitse schrijver en filmer Rolf Hosfeld. Zijn boek, dat voor een levensbeschrijving ergerlijk weinig kleinmenselijk drama bevat, is in zekere zin een essayistische voetnoot bij Raddatz en eerdere biografen. Het bouwt voort op de even simpele als logische gedachte dat Marx een product is van zijn tijd, en van de ideeënwereld van de negentiende eeuw waar hij in zijn eentje alle verwarring uit weggeschreven meende te hebben.
Het doordenken van zijn eeuw, en dan met name van de betekenis van de onafgemaakte Franse Revolutie en de Industriële Revolutie met zijn noodzakelijke proletariserende bijwerkingen, was de bovenmenselijke taak die Marx zichzelf oplegde. En het moet erkend dat geen tweede negentiende-eeuwer zich zo suf gepiekerd heeft over zijn tijd, of met vergelijkbare eigenzinnige en invloedrijke antwoorden is gekomen op het raadsel van de moderniteit in economie, samenleving en politiek.
Hosfeld laat alle klassieke werken nog eens de revue passeren: de vroege economische studie over de politieke economie, pamfletten als Het Manifest en historische schotschriften als die over de mislukte keizer Napoleon III, die in Frankrijk geheel volgens de van Hegel afgekeken regels der dialectiek de vooruitgang hielp door haar met een staatsgreep tegen te houden.
Nu ik Marx herlees in de weergave van Hosfeld en tegelijkertijd stukken doorkijk van de bewerkte en ‘hertaalde’ heruitgave van Het Kapitaal, moet ik bekennen dat ik opnieuw dreig te bezwijken voor de reus uit Trier. Niet omdat ik zoals voorheen zijn gelijk bevestigd wil zien, maar omdat ik haast onmerkbaar vervoerd raak door zijn grootse en meeslepende ongelijk.
‘Het laatste uur van de kapitalistische privé-eigendom heeft geslagen. De onteigenaars worden onteigend.’ Van deze zinnen uit Het Kapitaal die in de geschiedenis allesbehalve bewaarheid zijn gebleken kun je alleen maar genieten, ongeveer zoals je geniet van de begoochelende taal in Mulisch’ Ontdekking van de hemel. De werkelijkheid speelde bij Marx net zo’n ondergeschikte rol als bij Hegel, concludeert Hosfeld. Marx verving diens idealistische geschiedfilosofie door een ‘soort nieuw, materialistisch pantheïsme van de geschiedenis’.
Heel aardig is ook dat Hosfeld de momenten van zwakte van Marx laat zien. Zijn ergernis over de arbeiders uit het hooggeïndustrialiseerde Lancashire, die niet doen wat de geschiedenis hun opdraagt als ze in 1868 niet op de progressieve Whigs maar op de conservatieve Tory’s stemmen omdat die tenminste iets doen aan die verdomde onderkruipsels van Ieren; zijn euforie bij de revoluties van 1848 en bij de eerste wereldcrisis in 1857, die omslaat in teleurstelling als de werkelijkheid zijn draaiboek niet volgt. Het komt allemaal aan de orde.
En telkens weer weet Marx een schijnbaar plausibele verklaring te vinden voor de onderbreking van de noodzakelijke ontwikkelingsgang. Zijn hooggespannen verwachting van het proletariaat als instrument van de wereldhistorische zuiverheid – die zelfs gezien kan worden als een afkeer van de mensverslindende machinale moderniteit – wist hij te verpakken in een ogenschijnlijk ijzeren logica, die het vol zou houden tot ver in de twintigste eeuw. In zijn persoon verenigden zich rationalisme en romantiek als nooit tevoren, en nadien zouden die ook nooit meer zo overtuigend samengaan.
De Darwin van de mensenmaatschappij, zoals Engels Marx benoemde op diens begrafenis, hoort allereerst thuis in het rijtje negentiende-eeuwers; zijn wetenschappelijke visioen verlengde zijn carrière tot het veel naargeestiger twintigste-eeuwse rijtje.
Rolf Hosfeld
Karl Marx. Een eigentijdse biografie
256 p. Atlas, € 22,50
Karl Marx
Het Kapitaal
750 p. Boom, € 34,90