Sinds een eeuw krijgen jonge ouders op het consultatiebureau adviezen over de verzorging van hun baby. Daarvoor werden kinderen opgevoed volgens bakerpraatjes en ander bijgeloof. Maar ook de tips van het consultatiebureau zijn zeer betrekkelijk en aan mode onderhevig.
Een eeuw geleden werden ingebakerde borelingen in een lade onder de bedstee geschoven. ‘s Avonds nam de baker ze soms mee naar huis om de jonge moeder haar nachtrust te gunnen, en gegoede burgers lieten de zuigeling zelfs helemaal over aan een min. Tegenwoordig vinden we juist dat een baby bij zijn moeder hoort, dus slaapt hij veelal in het ouderlijk bed. En huilt hij van de honger, dan wordt hij onmiddellijk gevoed. Die veranderingen lijken de uitkomst van medisch en opvoedkundig onderzoek, maar de mode speelt een minstens even grote rol.
Een eeuw geleden begon de overheid zich te bemoeien met de zorg voor baby’s. Tot die tijd werden kinderen opgevoed op basis van traditie, bakerpraatjes en ander bijgeloof. Om de kindersterfte tegen te gaan moest aan die irrationele praktijken een einde komen, besloten vooruitstrevende medici. In 1899 ontstond zo de eerste ‘moedercursus’ in Broek op Langedijk. In 1901 begon dokter B.P.B. Plantenga in Den Haag het eerste consultatiebureau.
Zijn praktijk was bedoeld voor ‘on- en minvermogenden’, en dan met name voor moeders die geen borstvoeding konden geven. Ze kwamen dagelijks om hun kind te laten wegen en de dosis melk voor de volgende vierentwintig uur op te halen. De vuile luiers dienden als bewijs dat de zuigeling daadwerkelijk de voorgeschreven hoeveelheid had gedronken.
Plantenga betrok de babymelk van speciaal geselecteerde koeien ‘welke des zomers op apart uitgezochte weiden grazen en des winters uitsluitend met hooi, lijnkoeken en zemelen worden gevoed’. Hij steriliseerde de melk volgens een uren durend proces met behulp van ‘apparaten van Soxhlet’, zo schreef hij in een verslag van zijn pionierswerk. De moeders, van wie hij er in twee uur tijd vijftig zag, namen zijn voedingsadvies graag ter harte.
Honderd jaar later krijgt elke in Nederland geboren baby al in zijn eerste levensdagen te maken met het consultatiebureau. De verstrekte adviezen moeten jonge ouders een houvast bieden, maar in de volksmond wordt ook wel gesproken van het ‘consternatiebureau’. De ideeën over wat goed en wat slecht is voor de pasgeborene veranderen zo vaak dat ook de medewerkers van de dienst het zelf niet altijd kunnen bijhouden. ‘O, vinden we tegenwoordig dat een baby in draagdoek weer over moeders jas hoort in plaats van eronder?’ Maar ook: slapen op de rug of de buik, wassen met zeep of juist zonder, inbakeren of vrij laten spartelen, de fles of de borst – elk advies is al eens het `juiste’ geweest.
De tijdgeest beïnvloedt ook consultatiebureau-artsen en onderzoekers. Vooral opvoedtips zijn een spiegel van de maatschappij: willen we dociele kinderen of liever mondige; zijn het minivolwassenen of juist heel andere wezentjes? Mart van Lieburg, hoogleraar medische geschiedenis aan de Erasmus-universiteit, is stellig: niet zozeer de stand van de wetenschap als wel de mode is de motor achter veel van de schuivende opvattingen. Volgens Van Lieburg, samensteller van het boek Een eeuw consultatiebureau in Nederland, illustreren de veranderingen hoe onbelangrijk de geneeskunde is voor de vooruitgang van de mensheid. ‘Tegenwoordig moeten baby’s in speciale emmertjes worden gewassen – tummy tub heten die. Vroeger waren moeders bang dat hun kind kou vatte en was het al heel wat als het bovenlijfje werd natgemaakt,’ zegt hij. ‘Het is allemaal heel betrekkelijk.’
Borstvoeding
De eerste helft van de afgelopen eeuw bepaalde de mode dat zuigelingen werden verzorgd volgens de klassieke regels voor de goede huisvrouw, de Drie R’en: Rust, Regelmaat en Reinheid. Artsen gaven korte en bondige instructies die iedereen kon begrijpen. Alle Nederlandse baby’s moesten stipt om zeven uur ‘s ochtends worden gevoed, en vervolgens om tien, een, vier, zeven en tien uur. Van vaker drinken zou een baby verwend raken.
Ook na de Tweede Wereldoorlog bleef dit basisprincipe aanvankelijk ongewijzigd. Ans Wouters, een jonge, katholieke huisvrouw uit Amsterdam, kreeg in 1949 haar eerste baby. In 1950 en 1951 kwamen de volgende. Voor Wouters was het wekelijkse bezoek aan het consultatiebureau een ondersteuning bij het ouderschap. De zuigelingenzorg was inmiddels bij de gemeente ondergebracht en opengesteld voor alle moeders.
Borstvoeding was in die tijd de norm. Het was niet alleen goed voor de baby; ook zou de moeder door het voeden minder snel weer in verwachting raken. Helaas, dat fabeltje bleek voor Wouters niet op te gaan. En telkens als ze opnieuw zwanger was, moest ze onmiddellijk de borstvoeding aan haar paar maanden oude baby staken. ‘Dat vond ik logisch. Het was slecht voor de vrucht, dat wist iedereen.’
Meer moeite had ze met de strenge instructie haar hongerige zuigelingen ‘s nachts te laten huilen. Nachtvoedingen golden als verwennerij voor baby’s die op gewicht waren. ‘Op het consultatiebureau zeiden ze dat ik overdag mijn handen al vol had aan de kinderen, dus moest ik mijn nachtrust niet laten verstoren. Maar ik lag natuurlijk toch naar dat gesnik te luisteren.’ Het kwam niet in haar hoofd op om het medisch gezag in twijfel te trekken. `Dat deed je niet,’ zegt ze nu. ‘Het was ook slecht voor de karaktervorming van kleintjes als je te snel troost bood.’ Bovendien: flink huilen was goed voor de longetjes.
Ook het eerste kleinkind van Ans Wouters werd in 1973 nog onder het gesternte van de Drie R’en geboren. Dochter Marijke, kleuterleidster en hippie, kreeg te horen dat ze haar pasgeborene ‘s nachts in de keuken moet laten slapen: dan zou ze het gehuil niet horen en zelf goed kunnen uitrusten.
Hoewel Marijke vast van plan was om borstvoeding te geven, werd het haar al na een paar dagen afgeraden omdat de (overigens forse) baby niet snel genoeg groeide. De flesvoeding was inmiddels sterk verbeterd en heette ‘gehumaniseerd’. De populariteit ervan nam een hoge vlucht: in 1975 dronk nog maar 10 procent van de borelingen drie maanden aan de moederborst. Kunstmelk gold als veilig, makkelijk en eigentijds. Van Lieburg: `Het paste binnen het idee van gereguleerde voeding op vaste tijden. Zo wist je precies wat je kind binnenkreeg.’
Marijke voelde zich heel modern omdat ze haar dochter op haar buik te slapen legde: juist was bekend geworden dat het risico op wiegendood zo lager werd. Het kind kon op die manier niet in zijn eigen braaksel stikken, zoals bij rugligging.
Zeven jaar later, bij de geboorte van haar tweede, was alles radicaal anders: de strikte regelmaat van de decennia ervoor heette nu ineens `onmenselijk’; alles draaide om de wil van het kind. De kiemen voor die aardverschuiving waren in de jaren na de oorlog gelegd. De `opvoedbijbel’ van de Amerikaanse kinderarts Dokter Spock, die in de jaren zestig steeds meer opgeld deed, bevatte revolutionaire ideeën. Tot die tijd golden er min of meer vaste gedragsregels voor de omgang met kinderen. Van Lieburg: ‘Dokter Spock doorbrak dat. Hij wees erop dat niet alle alle kinderen hetzelfde zijn.’ In zijn Baby- en Kinderverzorging schreef Spock dat ouders ook best op hun intuïtie mogen vertrouwen.
Die opvattingen vielen in vruchtbare aarde, omdat er grote maatschappelijke veranderingen op til waren. De toegenomen welvaart sinds de jaren vijftig, de anticonceptiepil en de vrouwenemancipatie maakten van kinderen krijgen een keuze. Gezinnen met vijf of acht koters werden schaars; moderne ouders hadden er liever twee, maar die twee waren dan wel heel bijzonder.
Voor de opvoeding van zulk kostbaar bezit hoefden moeders zich niet alleen op het consultatiebureau te verlaten. De Libelle gaf in de jaren zestig opvoedtips en het blad Ouders van Nu – vaders begonnen ook mee te tellen, zij het bescheiden – zag in 1967 het licht. Tegelijkertijd begon de visie op gezondheidsvoorlichting te schuiven. Oneliners als de Drie R’en en wetten van de dokter waaraan je je domweg diende te houden raakten uit de tijd. In de jaren zeventig kregen de consultatiebureau-artsen cursussen gesprekstechniek, waar ze vooral leerden luisteren. Ze hebben de waarheid niet meer in pacht. Voortaan moesten ze samen met de ouders op zoek naar oplossingen. Per consult waren nu 8 minuten beschikbaar, in plaats van de 2,4 van B.P.B. Plantenga aan het begin van de eeuw, al werd de bezoekfrequentie van dagelijks of wekelijks steeds verder teruggebracht.
Nu de onaantastbare waarheden van de voorgaande decennia ter discussie stonden, werd alles opnieuw tegen het licht gehouden. Borstvoeding, bijvoorbeeld – was die niet toch natuurlijker dan de fles? En vaste voedingstijden – waren die wel natuurlijk? Een zeug kijkt toch ook niet op haar horloge? Voeden moest on demand, bij elke kik werd het kind aangelegd.
Marijke Wouters merkte het in 1979, toen haar tweede kind werd geboren. ‘Je zag overal baby’s aan de tiet,’ zegt ze. `Waarom zou je een aparte wereld creëren voor kinderen? Doe ze in een draagzak en neem ze mee naar de kroeg of het park. Overdag of ‘s avonds, het maakt niet uit.’ Alles moest kunnen – vrijheid, blijheid. Weg met de dictatuur van de Drie R’en! Opvoeden werd `gezellig’ en moest ‘anti-autoritair’. Edwin Rutten, van De Film van Ome Willem, heeft het in een interview voor het blad Wij over ‘die knusse momenten van inkonsekwentie’.
Babyzingen
Wij was een gratis tijdschrift bij babyproductenpakket De Blije Doos. Want ook de commercie sprong in op de informatiebehoefte van de moderne ouder: De Blije Doos en het vergelijkbare babypakket van Felicitas wezen op de nieuwste wegwerpluiers – de Wonderluier met jeansmotief – en de laatste inzichten aangaande babyvoeding – ‘Sinaasappelsap mag nu al bij twee maanden.’ De productinformatie werd ingebed in eigentijdse opvoedtips, en die benadrukten steeds meer dat het kind centraal stond. Een hongerig kind laten huilen kon blijvende schade aanrichten, schreef Wij in 1980. ‘Als de behoeften van een baby niet tijdig bevredigd worden, groeit een fundamenteel wantrouwen of het onvermogen tot vertrouwen.’ Het consultatiebureau formuleerde het in hetzelfde jaar zo: ‘Het belangrijkste voor elke baby blijft twintig minuten voeding en tien minuten vitamine L, van liefde.’
Sindsdien is het begrip `werkende moeder’ langzaam ingeburgerd, en de opvoeding is gedeeltelijk overgenomen door de crèche. In de jaren negentig geven ouders in plaats van tijd kwalitijd. Er komt een reeks cursussen om die bijzondere uren mee te vullen: babyzwemmen, babyzingen, babymassage. Het lijkt wel of kinderen steeds meer bij een lifestyle horen: de babyactiviteiten, het aantal wielen onder de kinderwagen, het type opvoeding dat je kiest – als ouder laat je ermee zien wie je bent.
De combinatie van moederschap en werk vereist regelmaat in het kinderleven. En de kinderen die zelf ‘anti-autoritair’ zijn opgevoed willen hun eigen kroost meer houvast bieden dan ze zelf hebben gehad. Het idee dat ‘alles moet kunnen’ heeft terrein verloren: de Drie R’en mogen weer worden genoemd. Zelfs het inbakeren is na krap een eeuw terug van weg geweest, uiteraard compleet met cursus.
En intussen blijven de praktische adviezen schuiven. Anno 2003 is dagelijks badderen veel te veel, want bij te veel hygiëne bouwt een baby geen weerstand op. Op de buik slapen blijkt levensgevaarlijk; daarom liggen baby’s weer op de rug. Het lekkerst dutten ze op het balkon in de frisse buitenlucht, ongeacht het jaargetijde, in plaats van in een flink opgestookte kamer. En de ‘tien minuten vitamine L’ zijn vervangen door het credo dat baby’s nooit verwend kunnen raken door aandacht.
Voor Ans Wouters, die met vijf kinderen en tien kleinkinderen kan terugkijken op een halve eeuw opvoeding, is er maar één ding fundamenteel veranderd: ‘Het ondergeschoven’’ kindje van vroeger is tegenwoordig koning,’ zegt ze. ‘Soms is dat overdreven.’
Dit artikel is exclusief voor abonnees