Home Duizend jaar weer in de Lage Landen

Duizend jaar weer in de Lage Landen

  • Gepubliceerd op: 22 september 2003
  • Laatste update 22 jul 2022
  • Auteur:
    Olivier Heimel
  • 11 minuten leestijd
Duizend jaar weer in de Lage Landen

Waarom verloren de Spanjaarden de Slag bij Nieuwpoort? En bombardeerden de Engelsen Keulen in plaats van Hamburg? Weerhistoricus Jan Buisman reconstrueert meer dan duizend jaar weer in de Lage Landen. Hij worstelt vooral met tolrekeningen en schaalindelingen, maar ontdekt ook de momenten dat wind en regen een beslissende wending aan de geschiedenis gaven.

Julius Caesar zag zijn invasie van de Britse eilanden in 55 v. Chr. mislukken door een ‘kanaalrat’, een actieve storing. En tijdens de Slag bij Nieuwpoort gingen de Spaanse troepen mede ten onder omdat ze gehinderd werden door de in zand en rook gedrenkte westenwind. Keulen werd op 30 mei 1942 platgebombardeerd omdat het oorspronkelijke voornemen, een bombardement op Hamburg, door het onweer boven die stad werd verhinderd. En terwijl in 1940 het gebombardeerde Rotterdam brandde, draaide de wind, waardoor het ene deel van de stad in de as werd gelegd en een ander werd gespaard.

En er is meer: het kleine toestel met de Duitse aanvalsplannen dat op 10 januari 1940 door het dichte sneeuwdek verdwaalde en uiteindelijk een noodlanding in het Belgische Maasmechelen moest maken, waardoor Hitler moest besluiten tot een ander aanvalsplan. En de wind op D-day die zo sterk was dat bij slechts één Beaufort meer de geallieerde invasie van Normandië zou zijn uitgesteld.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Historischnieuwsblad.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste historische verhalen door toonaangevende historici. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand, de eerste maand €1,99. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Het weer heeft zo nu en dan de loop van onze geschiedenis veranderd, maar wat weten we eigenlijk van de geschiedenis van het weer? Jan Buisman (78), weerhistoricus, beschrijft in zijn reeks Duizend jaar weer, wind en water in de Lage Landen het weer van jaar tot jaar, vanaf 764 n. Chr. – ‘een heel extreme winter, met ijsproblemen op de Bosporus. Over de tijd ervoor is eigenlijk weinig bekend.’ Buismans werk betreft niet alleen een uit de hand gelopen hobby, maar wordt ook sinds 1988 betaald en uitgegeven in opdracht van de Europese Unie in Brussel en het KNMI in De Bilt.

Tot grofweg het jaar 1700 haalt Buisman zijn gegevens vooral uit het doorspitten en vergelijken van tolboeken, krijgsjournaals, kronieken en annalen. In de zestiende en zeventiende eeuw komen er veel meer bronnen voorhanden, zoals het journaal van advocaat-fiscaal Anthonis Duyck, die als controleur meereisde met Maurits en in totaal zo’n 1800 weerdagen beschreef.

Trekvaart

Buisman moet vaak inventief te werk gaan om zijn informatie bij elkaar te sprokkelen. Zo bekeek hij de tolrekeningen en het kasboek van de trekvaart tussen Haarlem en Amsterdam. Als het water dichtvroor kon er niet gevaren worden en dus vormen de trekvaartgegevens tussen 1634 tot 1839 (toen de spoorlijn tussen Amsterdam en Haarlem werd geopend) een zeer belangrijke bron over het weer in die tijd. Omdat er in de achttiende eeuw ook al temperaturen werden gemeten, heeft het KNMI die gegevens kunnen vergelijken, en zo is er van elke winter vanaf 1634 ongeveer een temperatuur vastgesteld.

Soms blijkt een leemte in de gegevens door een charmante toevalligheid te kunnen worden opgelost. Buisman: ‘Over de winter van 1586 wist ik heel weinig. Tot ik in een Duitse bron iets ontdekte over een verzameling reisverhalen van ene meneer Kiechel, een rijke Duitser die op doorreis door Nederland een dagboekje bijhield en elke dag ook iets schreef over het weer. Ook voor de zomer van 1639 vond ik een prachtige bron: het scheepsjournaal van Maarten Tromp. Die verkeerde die zomer op de zuidelijke Noordzee en noteerde vooral westelijke winden. Daaruit kun je dan de conclusie trekken dat die zomer waarschijnlijk aan de koele kant is geweest. Opeens had ik de hele zomer op één dag na compleet.’

Persoonlijke documenten geven vaak een waardevolle aanvulling op het historische weerbeeld, ontdekte Buisman. ‘Het KNMI noteerde vroeger wel de neerslag, maar niet de dikte van het sneeuwdek. Schrijver Frederik van Eeden, die ook in het Gooi woonde, hield die toevallig wel bij. Zo is hij voor de jaren na de Eerste Wereldoorlog een van de belangrijkste bronnen over het aantal centimeters sneeuw dat er viel.

En wat ikzelf erg leuk vind is de processie van Sainte-Geneviève, het vijfde-eeuwse herderinnetje dat volgens de legende Parijs van de hongerdood heeft gered. Elke keer dat Parijs later in nood was, schreeuwde de bevolking om een tocht voor Sainte-Geneviève, de beschermheilige van de stad. En nood was altijd hongersnood. Die kon met een strenge winter te maken hebben, maar ook met overstromingen of droogte. In registers die ik aantrof staat dat er bijna altijd keurig bij, al lees je soms iets vaags als ”wegens algemene noden”. Voor de Middeleeuwen is zoiets een geweldige bron.’

Thermoscoop

Maar dergelijk bronnenonderzoek brengt ook een aantal lastige problemen met zich mee. Neem bijvoorbeeld de datering. Dezelfde storm kon op verschillende dagen plaatsvinden, want de kalenders liepen vroeger kriskras door elkaar. Dat begon al met de gregoriaanse correctie, doorgevoerd omdat elke eeuw volgens de oude kalender ruim driekwart dag te lang was. In de zestiende eeuw was de fout opgelopen tot tien dagen, en daarom besloot paus Gregorius XIII dat de dag na 4 oktober 1582 onmiddellijk 15 oktober zou volgen.

De ene streek (Holland en Zeeland) hanteerde vanaf 1582 de nieuwe gregoriaanse kalender, terwijl de rest van Nederland (en Engeland) nog meer dan een eeuw vasthield aan de oude juliaanse. Buisman: ‘In de Gouden Eeuw dateerden ze gelukkig vaak dubbel. Boven een brief stond ”10-20 augustus”: 10 augustus in Arnhem of Leeuwarden, en 20 augustus in Amsterdam.’ Ook lastig is de Middeleeuwse gewoonte om de datum aan te duiden met een heilige (St.-Elizabeth, St.-Thomas). Geen onoverkomelijk probleem, tot er bijvoorbeeld twee St.- Thomassen opduiken, een op 21 december en een op 29 december. ‘Dus als je dan leest dat de eerste nachtvorst zich aandient op St.-Thomas, welke datum kies je dan?’

En dan ontstaat er natuurlijk allerlei verwarring vanwege in het verleden gehanteerde maten en termen. Zo bestond er in de zeventiende eeuw een thermoscoop. Dat was ‘een soort thermometer zonder streepjes’, een bak met een buisje waarin het waterpeil reageerde op het uitzetten of inkrimpen van de warmer dan wel kouder wordende lucht. Maar de waterhoogten die de Amsterdamse arts Nicolaas van Wassenaar vanaf 1624 noteerde zijn minder bruikbaar dan verwacht. Buisman: ‘Hij noemt wel getallen, maar we kennen de schaalverdeling niet. ”Het is vandaag 18 graden boven temperament,” schrijft hij dan. Het temperament was de gemiddelde hoogte van het water. Maar wat is 18 graden? Zo zijn er honderden schalen, die we nog steeds niet ontcijferd hebben. Daar vang je niks mee aan.’

Stormvloeden

Waarom is het belangrijk zoveel te weten over het weer uit vervlogen tijden? Behalve interesse in weer en in geschiedenis is het vooral de afkeer van legendevorming die Buisman drijft. Zo waren er in de beruchte hongerwinter van 1944-’45 weliswaar drie koude januariweken met sneeuw, maar was die voor het overige erg zacht. En er zijn er wel meer van dergelijke misvattingen. ‘Het grote jaar van de rivieroverstromingen, 1595, komt in geen enkel geschiedenisboek voor,’ stelt Buisman verontwaardigd. ‘Maar er vielen toen drieduizend doden. Duizend meer dan in de St.-Elizabethsvloed van 1421. Of de overstromingen van 1342, die honderden watermolens, de stoommachines van de Middeleeuwen, vernielden – daar lees je in de economische geschiedschrijving geen letter over. En nog zoiets: Maurits trok bij Rouveen over het moeras, hoorde je op school. Maar dat kon hij alleen doen omdat het een heel droge zomer was. Dat moet je er dan wel bij vermelden.’

Erger nog dan de hiaten zijn de aperte leugens die vroeger over het weer werden verteld. ‘In de jaren zestig kreeg ik college van mevrouw Gottschalk in Amsterdam, de grote mevrouw van de stormvloeden. Wel tien grote stormvloeden teisterden ons land in de negende eeuw, leerden wij vroeger. Zij heeft dat op wetenschappelijke basis uitgezocht, en wat bleek? Ze hield maar één stormvloed over! En juist die ene, die van 838, kwam in de stormvloedliteratuur helemaal niet voor. Dat komt onder meer doordat ze met Romeinse cijfers werkten. Schrijf een ”V” een beetje haastig op en je ziet hem zo aan voor een ”X”. Het nieuws van die ene stormvloed was zo vaak verkeerd overgeschreven dat er wel tien stormen waren ontstaan.’

Duizend jaar weer, wind en water in de Lage Landen, deel 1, 2, 3 en 4 door Jan Buisman (Uitgeverij Van Wijnen)

kaders

Hoe uitzonderlijk was de hete zomer van 2003? 

Was de extreem hete en droge zomer van 2003 gevolg van het broeikaseffect of een toevallige gril van de natuur? Meteorologen kunnen binnenkort wellicht een antwoord geven op deze prangende vraag. Drie jaar geleden startten klimaatdeskundigen uit Engeland, Nederland en Spanje een internationaal samenwerkingsproject: de Climatological Database for the World’s Oceans (CLIWOC). Günther Können, hoofd Klimaatanalyse van het KNMI, was een van de initiatiefnemers: ‘De huidige klimatologische databases gaan slechts terug tot 1850. Wij wilden een database samenstellen waarmee het klimaat in de pre-industriële wereld kon worden gereconstrueerd. Als we beschikken over langere reeksen met weerdata is het wellicht mogelijk cycli te ontwaren in extreme weersomstandigheden.

Scheepsjournalen uit de achttiende en negentiende eeuw bevatten veel informatie,’ aldus Können. ‘Op schepen van koloniale mogendheden als Nederland, Frankrijk, Spanje en Engeland werden systematisch gegevens bijgehouden over de windrichting en -snelheid. Deze logboeken zijn echter nooit serieus onderzocht.’

In 2001 startte in de deelnemende landen het onderzoek naar en de bestudering van scheepsjournalen uit de periode 1750-1850. Het Nederlands Instituut voor Wetenschappelijke Informatiediensten (NIWI) hielp bij de digitalisering van de weerwaarnemingen uit de logboeken. Daarbij werd nauw contact onderhouden met het Nationaal Archief, waar de meeste gebruikte logboeken vandaan kwamen.

Inmiddels hebben de CLIWOC-medewerkers in Nederland honderdduizend records aangemaakt. Deze bestaan elk uit de weerswaarneming op een bepaald tijdstip en een vertaling hiervan naar de hedendaagse meteorologische terminologie. ‘In logboeken kom je bijvoorbeeld de termen ”bramzeilskoelte” en ”marszeilskoelte” tegen. Die komen ongeveer overeen met windkracht 3 respectievelijk 4 op de schaal van Beaufort,’ licht Können toe. Aangevuld met de resultaten uit Spanje, Frankrijk en Engeland omvat de database bijna 300.000 waarnemingen.

De Europese Unie financiert het CLIWOC-project tot en met december, en daarom loopt de verwerking van de gegevens uit logboeken einde. De analyse van de weerswaarnemingen kan beginnen. Können heeft hoge verwachtingen. ‘De database maakt het mogelijk het wereldklimaat te reconstrueren tijdens een periode waarin van grootschalige uitstoot van broeikasgassen geen sprake was. We kunnen onderzoeken of de extreme hitte en droogte van de afgelopen maanden zich ook in een ongestoorde atmosfeer voordeden of dat dergelijke weersomstandigheden passen in het bestaande beeld van klimaatverandering. Met behulp van de database is bovendien te meten wat de invloed is van het broeikaseffect op het karakter en de frequentie van natuurverschijnselen als El Niño.’

150 jaar KNMI 

Op 31 januari 2004 is het honderdvijftig jaar geleden dat het Koninklijk Nederlands Meteorologisch Instituut (KNMI) werd opgericht. Het ontstaan van dit instituut in 1854, waaraan koning Willem III het voorvoegsel ‘Koninklijk’ verleende, was de verdienste van Christophorus Hendricus Didericus Buys Ballot (1817-1890). Deze hoogleraar wiskunde en fysica aan de universiteit van Utrecht verwierf in 1857 grote bekendheid met zijn naar hem genoemde Wet van Buys Ballot, over de relatie tussen luchtdruk en wind.

Naast de exacte wetenschappen had hij een grote passie voor de meteorologie. Hij deed in de jaren dertig van de negentiende eeuw weerkundige waarnemingen en begon in 1850 met het tekenen van weerkaarten. Begin jaren vijftig wendde Buys Ballot zich tot minister Thorbecke, bij wie hij pleitte voor de oprichting van een meteorologisch instituut. Hij benadrukte de betekenis hiervan voor onder meer de scheepvaart. Buys Ballot was de eerste directeur van het KNMI en bleef dat tot zijn dood.

Op 31 januari 1854 namen de medewerkers van het KNMI officieel hun intrek in huis Sonnenborgh te Utrecht. Een kleine houten toren die naast de villa werd gebouwd, deed dienst als waarnemingscentrum. De observatie van het weer was geen nieuwe bezigheid. De eerste weersverwachtingen werden ontwikkeld aan het eind van de achttiende eeuw, nadat Franse meteorologen op het idee waren gekomen om gelijktijdig op meerdere plaatsen systematisch waarnemingen te doen. Maar met de oprichting van stations als het KNMI kreeg de meteorologie een wetenschappelijke basis. Door de uitvinding van de telegrafie konden weerstations over de hele wereld hun gegevens uitwisselen.

Tot het eind van de jaren negentig van de twintigste eeuw heeft het KNMI zich beziggehouden met de presentatie van weersverwachtingen. Nadat vanaf 1890 weerkaarten waren gepubliceerd, volgde in 1924 de eerste weersvoorspelling op de radio via de zender Fort Vossegat. Vanaf 1947 verzorgde het instituut weerberichten op de nationale radiozenders en op 7 oktober 1951 was voor het eerst een weersvoorspelling te zien op de Nederlandse televisie. In 1999 stopte het KNMI echter met de presentatie van weerberichten in de media. Die taak werd overgenomen door particuliere weerstations, waaraan ‘De Bilt’ de benodigde informatie verstrekt.

door Remco Visschers