De morele kwaliteit van het Nederlandse volk in bezettingstijd is inzet geworden van een conflict tussen de generaties, schrijft Dick Verkijk (geboren 1929). Verkijk heeft als jongen in Haarlem de oorlog zelf meegemaakt en gaat daar prat op. In een goed geschreven maar pover gedocumenteerde tirade van ruim honderd bladzijden neemt Verkijk het op voor zijn eigen generatie en die van zijn ouders. Hij wil en zal het ongelijk bewijzen van populariserende jongere geschiedschrijvers als Chris van der Heijden en Nanda van der Zee. Deze ‘neo-historici’ zouden geheel ten onrechte de indruk hebben gewekt dat het oorlogsverleden overwegend ‘grijs’ van kleur is en de oorlogsgeneratie tijdens de jodenvervolging heeft gefaald.
Hun kritiek op De Jong is – zegt Verkijk – een gevecht tegen windmolens. Want De Jong heeft helemaal niet beweerd dat ons volk een heldenvolk is geweest. Dit lijkt mij waar. De stelling dat de meeste gewone Nederlanders toen gewoon doorleefden, is toch deels ontleend aan het door De Jong genoteerde feit dat van de miljoenen Nederlanders er niet meer dan tienduizenden vóór de Slag om Arnhem in de georganiseerde illegaliteit gingen.
De zelfbenoemde advocaat van de oorlogsgeneratie Verkijk hanteert een veel ruimere definitie van de term ‘verzet’. Elk handelen dat tegen de bezettingspolitiek was gericht en elke strafbare afwijzing van maatregelen van de bezetters is voor Verkijk ‘verzet’. Naar zijn zeggen hebben vele honderdduizenden Nederlanders de politiek van de bezetters innerlijk afgewezen, als het ging om de nazi-ideologie. Het is algemeen bekend en toch is het goed dat Verkijk er weer de nadruk op legt. Tallozen weigerden lid te blijven van verenigingen die onder NSB-leiding gelijkgeschakeld werden. En driehonderd duizend Nederlanders wilden hun radio, waarmee je naar de Engelse zender kon luisteren, niet inleveren.
Zo maakt Verkijk ook duidelijk dat de verschillende beoordelingen van ‘het Nederlandse volk in bezettingstijd’ vooral een kwestie zijn van definitie. De betekenis van de termen ‘goed’ en ‘fout’ is veranderd. De bevolking in bezet gebied beschouwde alle tegenstanders van de bezetter en diens helpers als ‘goed’ en alleen NSB-ers en andere potentiële verraders als ‘fout’. Bij deze definitie sluit Verkijk zich aan. In tegenstelling tot de huidige norm, die iemand pas ‘goed’ noemt als hij zelf een joodse onderduiker in huis heeft gehad.
Johannes Houwink ten Cate is medewerker van het Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie.
Dit artikel is exclusief voor abonnees