Home Desiderius Erasmus (ca. 1467-1536)

Desiderius Erasmus (ca. 1467-1536)

  • Gepubliceerd op: 27 januari 2016
  • Laatste update 31 mrt 2023
  • Auteur:
    Herman Pleij
  • 7 minuten leestijd
Erasmus en More

Dit artikel krijgt u van ons cadeau

Wilt u onbeperkt toegang tot de artikelen op Historischnieuwsblad.nl? U bent al lid vanaf €1,99 per maand. Sluit hier een abonnement af en u heeft direct toegang.

De humanist Desiderius Erasmus onderhield contacten met geestverwanten door heel Europa. Hij koesterde hun verbond in brieven en tijdens eindeloze tafelgesprekken. Sommige vrienden kregen ook een cadeau: een portret van hemzelf.

Dit artikel krijgt u cadeau van Historisch Nieuwsblad. Kijk hier voor de online mogelijkheden.

Erasmus had geen hoge pet op van de schilderkunst. Hij vond die in alle opzichten oppervlakkig. Het wezen van een mens viel in een geschilderd portret niet te vatten. Daarom liet hij bij een gravure van zijn gezicht de tekst aanbrengen: ‘Een beter beeld zullen u zijn geschriften tonen.’ Bovendien vond hij dat te koop lopen met je eigen beeltenis niet paste. Daarbij kwam ook nog dat hij weinig tevreden was met zijn eigen voorkomen: hij was klein, kwetsbaar en had een ijle stem. Gelukkig had hij veel zelfspot. Zijn brieven luisterde hij soms op met karikaturen van zijn hoofd als een knoestige kop. Misschien had hij er als jonge monnik beter uitgezien. Toen de schilder Hans Holbein jr. hem in de marge van een exemplaar van zijn eigen Lof der zotheid vleide met een pentekening, riep Erasmus uit: ‘O, als ik er nog zo uitzag, nam ik meteen een vrouw!’

Meer lezen over historische personen als Erasmus? Schrijf u in voor onze gratis nieuwsbrief.

Ontvang historische artikelen, nieuws, boekrecensies en aanbiedingen wekelijks gratis in uw inbox.

Portretten van Erasmus

Niettemin zou hij de meest geportretteerde leek van zijn tijd worden. Dat kwam vooral voort uit een welbewust streven zijn Europese vriendennetwerk hechter aan zich te binden. Daarvoor zocht hij de beroemdste kunstenaars op. Hun ontwerpen gebruikte hij dan voor de vervaardiging van penningen, die hij vrijelijk kon rondsturen. Voortdurend hengelde hij naar Albrecht Dürer, die hij als de grootste onder de portretschilders beschouwde. In 1520 hadden ze elkaar vluchtig ontmoet in Antwerpen en Brussel. Dürer maakte toen wat houtskoolschetsen van hem, maar dat was kennelijk niet genoeg voor Erasmus. Nog in 1525 schreef hij aan een vriend dat hij zo graag door Dürer geschilderd wilde worden, maar niet wist hoe hij dat moest aanpakken.
Zijn eerste portret werd in 1517 geschilderd door de Antwerpse kunstenaar Quinten Matsijs. Het was een gebaar van vriendschap voor Thomas More, de Engelse humanist die zijn boezemvriend was geworden. Heel subtiel liet Matsijs hem even opkijken van zijn werk, alsof hij aan zijn vriend More moest denken. Thomas More toonde zich bij ontvangst in elk geval opgetogen.

De contacten van Erasmus 

In humanistenkringen stond het onderhouden van vriendschappen hoog aangeschreven, en daarin spande Erasmus onbetwist de kroon. Veel humanisten bewonderden hem bijzonder, maar velen waren ook jaloers op hem. Daardoor had hij minstens evenveel vrienden als vijanden. Die laatsten werden niet alleen door afgunst, maar ook door partijschap gedreven. Erasmus weigerde zijn leven lang een onvoorwaardelijke keus te maken voor de paus of voor Luther, en evenmin voor de grote heersers van zijn tijd.

Zelfs van de Italiaanse humanisten nam hij afstand, omdat hij vond dat ze doordraafden bij de restauratie van het antieke erfgoed en het christendom verzaakten. Zijn afkeer van ideologische gebondenheid ging zover dat hij ook liet weten geen lid te willen zijn van bewegingen die zijn naam voerden: ‘erasmist’ was in zijn tijd zowel een eretitel als een scheldwoord.

De enige organisatie die hij wenste aan te voeren was een virtuele Republiek der Letteren, gedragen door gelijkgestemden die het klassieke erfgoed zouden doen herleven. Daarbij werd de essentie gevormd door de zinvolle verbinding met het christendom. Hoe dan ook dienden de Europese humanisten zich te verenigen tegen de barbarij. Ongeletterden zagen de eeuwige wijsheid van de antieke en vroegchristelijke geschriften niet of dreigden die te dwarsbomen.

Hoe Erasmus zijn vriendschappen onderhield

Er groeide een enorm netwerk van geestverwanten die een permanente briefwisseling met elkaar onderhielden. Zo schreef Erasmus duizenden brieven aan honderden correspondenten over heel Europa. In dat verband liet hij meermalen weten een wereldburger te willen zijn: als landgenoten beschouwde hij alleen de medeminnaars van de schone letteren.

De bekroning van al die vriendschappen bestond echter uit het persoonlijke bezoek. De hoogtepunten van die ontmoetingen werden gevormd door de geleerdengesprekken aan tafel. Daarbij voerde men vurige debatten vol snedigheden, oneliners, anekdoten en uitdagende humor. Niets of niemand werd gespaard, wat in het bijzonder voor de aanzittenden zelf gold. In zulke vriendenkringen rond de tafel was Erasmus op zijn best: ‘Vaak ga ik met geleerde vrienden, vooral wanneer er geen zwakke broeders bij zijn, vrijelijk in debat over alle mogelijke onderwerpen, soms om iets te onderzoeken, soms om een nieuw idee te beproeven en soms ook omdat ik het leuk vind.’

Van alle kanten kreeg hij lof toegezwaaid. Een hoogleraar uit Freiburg wist bijna niet van ophouden: ‘Je kalme gebaren, vloeiend taalgebruik, vol gevatheid stromend als een beekje uit een opwellende bron, verbazingwekkende vriendelijkheid, waardigheid gekruid met exquise vrolijkheid […].’

Zelfspot: ‘Als ik er nog zo uitzag, nam ik meteen een vrouw!’

Opvatting van vriendschap

Vriendschap vertegenwoordigde volgens Erasmus het hoogste waartoe de mens in staat was. Zelfs het huwelijk moest het daartegen afleggen: vriendschap betekende evenwaardigheid, terwijl de vrouw uiteindelijk ondergeschikt was aan haar man. Anders dan de dieren met hun klauwen, hoorns en slagtanden was de mens weerloos, maar gelukkig wel uitgerust met vriendelijke ogen, armen om te omhelzen, een zoenmond, spraak, rede en goede wil. Die kenmerken wezen op het vermogen om vriendschappen te sluiten, nauw verwant aan de liefde.

Die zo sterk gevoelde vervlechting tussen vriendschap en liefde maakt het nu soms moeilijk om niet aan fysiek verlangen te denken bij de vaak emotionele uitingen op schrift. Vooral Erasmus’ brieven aan Servaas Rogier, die hij als medebroeder in het klooster Steyn bij Gouda had leren kennen, leken er niet omheen te draaien: ‘Ik zou willen […] dat jij gekweld wordt door liefde voor mij, zoals ik voortdurend gefolterd word door verlangen naar jou.’

Hij smachtte naar hem, kon zijn afwezigheid niet verdragen, toonde zich zwaar gekwetst over het uitblijven van reacties en deinsde er niet voor terug om (over)gevoelige observaties te doen: ‘Want ik zag dat jouw gelaatstrekken veranderd waren, je ogen neergeslagen, je kleur vast: je hele lichaamshouding voorspelde mij ik weet niet wat voor smart.’ Die ‘vaste’ kleur zou weleens de sleutel kunnen zijn: Rogier bloosde niet, terwijl blozen een teken van verliefdheid was.

Retoriek

Toch blijft elke conclusie voorbarig. Er huisde veel verplichte retoriek in zulke brieftaal. Met vergelijkbaar geweld werd retorisch taalgebruik ook ingezet bij onderlinge onenigheden. Christiaan Northoff, voormalig leerling en later vriend, schold hij in 1498 de huid vol: ‘schurk, beul, galgenbrok, misdadiger, heiligschenner, monster, fantoom, drek, viezerik’, en zo nog een tijd door.

Het wezen van vriendschap bestond verder uit onbaatzuchtigheid en het onbekommerd uiten van kritiek. Echte vrienden hadden daar recht op. Lof richtte bijna altijd schade aan; kritiek maakte je wijzer.

De innige band met Thomas More

Ten slotte diende je veel van je vrienden door de vingers te zien. Je kon pas echt van een vriend houden als je zijn gebreken aanvaardde. ‘Je moet de onhebbelijkheden van je vrienden kennen, niet haten,’ noteerde hij als slagzin in de door hem aangelegde spreekwoordenverzameling. Aan al die eisen voldeed uiteindelijk maar één vriend: Thomas More. Over hun innige band raakte hij niet uitgeschreven, en dat was wederzijds: ze zagen zichzelf als een eeneiige tweeling.

More was de snedigheid zelve, grossierde in pakkende uitspraken, stroomde over van humor en kon ook goed incasseren. Met zulke giganten zou de beschaafde wereld nooit ten onder gaan. Niet lang voor zijn dood in 1536 moest Erasmus echter vernemen dat More onthoofd was op last van Hendrik VIII: hij volhardde in zijn katholieke geloof en weigerde de vorst als hoofd van de kerk te erkennen. Erasmus’ wereld stortte ineen. Maar het streven naar universele beschaving boven nationale kleinzieligheid bleef ook na zijn dood voortleven in dat ooit door hem zo vurig bezielde netwerk van bevlogen humanisten.