Home De kaping van KLM-Boeing Mississippi

De kaping van KLM-Boeing Mississippi

  • Gepubliceerd op: 4 november 2003
  • Laatste update 06 nov 2023
  • Auteur:
    Martijn Bleekendaal
  • 7 minuten leestijd
De kaping van KLM-Boeing Mississippi

Op 25 november 1973 kaapten drie Arabische terroristen een KLM-vliegtuig met bijna 250 passagiers. Ze eisten dat Nederland zijn pro-Israëlische politiek zou beëindigen. Antiterrorisme-expert W.F.K.J.F. Frackers: ‘De terreurbestrijding uit die tijd is eigenlijk nooit veranderd.

Tot dat moment was het internationale terrorisme aan Nederland voorbijgegaan. Maar op 25 november 1973, ruim een maand na het uitbreken van de Yom Kippoer-oorlog tussen Israël en zijn Arabische buren Egypte en Syrië, kaapten drie Palestijnse terroristen een KLM-toestel. Voormalig Inspecteur-Generaal der Rijkspolitie W.F.K.J.F. Frackers zat op dat moment in Den Haag, bij het ministerie van Justitie: ‘De autoriteiten dachten: daar zit een politie-officier, een man van de praktijk. Die kunnen we mooi belasten met het opzetten van een terreurbestrijdingsapparaat. ‘

In Nederland denken we vaak dat we buitenspel kunnen blijven,’ vertelt de 73-jarige Frackers. ‘We dachten dat in de Tweede Wereldoorlog omdat we tijdens de Eerste Wereldoorlog neutraal waren. En we dachten het begin jaren zeventig ook. Ten onrechte natuurlijk.’ Op 25 november 1973 kaapten drie leden van de National Arab Youth Organisation een Boeing 747 van de KLM, met bestemming Tokyo. Aan boord van het toestel, genaamd Mississippi, waren bijna 250 passagiers, merendeels Japanners, en een volledig Nederlandse crew.

De keuze voor een Nederlands toestel met een Nederlandse bemanning was doelbewust. Den Haag steunde al jaren het beleid van Israël. Evenals de Verenigde Staten weigerde de regering het recht op zelfbeschikking van de Palestijnen te erkennen en tijdens de Yom Kippoer-oorlog koos zij openlijk partij voor de joodse staat. Naar later bleek leverde Nederland, ondanks een Europees wapenembargo, zelfs militair materieel aan Israël. Daar moest een eind aan komen, luidde een van de eisen die de kapers onderweg stelden. Bovendien moest Nederland stoppen met de hulp aan Russische joden die naar Israël wilden emigreren.

Van de Arabische landen verwachtten de drie kapers steun, instemming of op z’n minst medewerking. Maar tot hun grote frustratie weigerde de ene na de andere luchthaven het toestel toestemming om te landen. En alsof dat nog niet genoeg was, werd de actie ook nog eens door vrijwel alle Arabische leiders veroordeeld.

Vastberadenheid maakte plaats voor wanhoop, niet alleen in het vliegtuig, maar ook in het in haast ingerichte crisiscentrum in Amstelveen. Want de drie technisch goedvoorbereide terroristen – wapentuig bleek verstopt in speelgoed het vliegtuig binnengesmokkeld – ontaardden met al die tegenslagen gaandeweg in een stel ongeleide projectielen. Het ene moment eisten ze, zwaaiend met uzi’s en handgranaten, een verklaring van de Nederlandse regering. Het andere moment luidde de eis vrijlating van een Palestijnse kameraad. Na drie dagen koortsachtig onderhandelen eindigde de rondtocht door het Midden-Oosten in Dubai. De passagiers en de Nederlandse crew bleven ongedeerd.

Pistool

De kaping van het KLM-toestel Mississippi was de zoveelste in een lange reeks. Begin jaren zeventig draaide de kapingsindustrie op volle toeren. In 1973 werden wereldwijd maar liefst tweeëntwintig vliegtuigen gekaapt. Maar het was door de kaping van het KLM-toestel dat in Nederland de schrik er goed in zat. Verontrustend was met name het geweld waarmee de terreurdaden steeds vaker gepaard gingen. Zo kwam op 17 december, precies een week voor de kerst, een Nederlandse piloot van een Lufthansa-toestel terecht in een van de bloedigste kapingsdrama’s uit die tijd. Krantenfoto’s laten zien hoe gezagvoerder Jo Kroese met een pistool in de nek naar de cockpit van het toestel werd geleid. Hij overleefde het drama, maar tweeëndertig andere onschuldigen, onder wie zijn copiloot, vonden de dood.

‘Als je ziet,’ vertelt Frackers, ‘wat er op dat moment aan kapingen, aanslagen en gijzelingen in Europa plaatsvond, begrijp je dat er zo snel mogelijk een blauwdruk voor terreurbestrijding moest komen.’ Dat het Nederland aan zo’n blauwdruk ontbrak, was wel gebleken in 1970, tijdens de bezetting van de woning van de Indonesische ambassadeur in Den Haag. ‘Een incident,’ verklaart Frackers resoluut. Maar wel een incident dat de ogen opende. Er waren onvoldoende middelen en onvoldoende mensen; er was geen organisatie, en er heerste algehele onduidelijkheid over bevoegdheden en verantwoordelijkheden. Een plan van aanpak ontbrak volledig.

Dat deze bezetting uiteindelijk relatief gunstig afliep – de drieëndertig bezetters maakten ‘slechts’ één dodelijk slachtoffer, een agent, en gaven zich uiteindelijk over – was dan ook grotendeels toe te schrijven aan de onervarenheid van de bezetters. ‘Tijdens die bezetting kwamen zelfs minister-president Piet de Jong en minister van Buitenlandse Zaken Joseph Luns een bezoekje brengen aan de plaats van het delict. Dat was dus iets wat wij in de toekomst ab-so-luut niet wilden.

In de nasleep van dat incident,’ vervolgt Frackers, ‘ging men bespreken welke beleidsstappen we in zo’n situatie moesten nemen. Concrete maatregelen volgden echter pas in de nazomer van 1972, als reactie op de wereldschokkende gijzelingsactie tijdens de Olympische Spelen in München.’ Negen Israëlische sporters, een Duitse agent en vijf van de acht Palestijnse terroristen kwamen om het leven. Frackers: ‘München bracht het Nederlandse antiterreurbeleid pas echt in een stroomversnelling.’ Een ‘Gijzelingscirculaire’ in oktober van dat jaar en een zogeheten ‘Terreurbrief’ aan de Tweede Kamer vatten de intenties van het ministerie van Justitie samen: er zouden terreureenheden komen.

Frackers bleek bij uitstek geschikt om deze eenheden te organiseren. Na een carrière als politie-inspecteur bij de gemeentepolitie in Den Haag was hij via de rijkspolitie in 1972 bij het ministerie van Justitie terechtgekomen – tijdelijk overigens, want hij zou zijn loopbaan afsluiten als Inspecteur-Generaal der Rijkspolitie. Bij het ministerie adviseerde hij de minister over politieaangelegenheden. Juist door zijn praktijkervaring werd Frackers voorzitter van de Begeleidingscommissie Bijzondere Bijstands Eenheden, kortweg Belcom. Een van de taken van de commissie was de oprichting van de verschillende Bijzondere Bijstands Eenheden (BBE’s), waarin mariniers, scherpschutters en tankeenheden samenwerkten. Daarnaast werd de commissie ook belast met het opstellen van een draaiboek voor de aanpak tijdens een terroristische actie.

Franse ambassade

De voorbereidingen verliepen in hoog tempo. ‘En net op het moment dat wij toe waren aan een grote oefening, werden we geconfronteerd met een echte terroristische actie, de gijzeling op de Franse ambassade in september 1974,’ vertelt Frackers. ‘Drie leden van het Japanse Rode Leger eisten de vrijlating van een gevangen kameraad in Frankrijk.’ Onder diplomatieke druk van Frankrijk willigde de Nederlandse regering alle eisen in, inclusief losgeld en een vrije aftocht. Niettemin is Frackers nog altijd tevreden over de afloop: ‘Er vielen geen slachtoffers, en voor ons was het een grote geruststelling dat de opgezette organisatie van aanpak redelijk goed draaide.’

‘Voor de regering was het in die beginperiode moeilijk om beslissingen te nemen. Want als je een eind moet maken aan een geweldsituatie, weet je dat je als overheid in het uiterste geval het zwaard moet trekken, met het risico slachtoffers te maken. Dries van Agt, de verantwoordelijke minister van Jusitie, was daartoe eerder bereid dan minister-president Joop den Uyl.’ Uiteindelijk bleek de zogeheten Dutch Aproach, de tactiek van tijdrekken en praten onder dreiging van mogelijk militair ingrijpen, een goede middenweg en een succesvolle strategie.

‘De terreurbestrijding uit die tijd is eigenlijk nooit veranderd,’ zegt Frackers. ‘Maar na 1978, de gijzeling in het provinciehuis in Assen door Zuid-Molukkers, heeft zich geen grote actie meer voorgedaan.’ Wel op kleinere schaal, in criminele sfeer, maar niet met de terroristische achtergrond van de jaren zeventig. Tijdens de jaren tachtig zou Nederland vooral te maken krijgen met bomaanslagen, schietpartijen, brandstichtingen en ontvoeringen.

Frackers: ‘Ik denk dat Nederland in de jaren zeventig duidelijk heeft laten blijken dat gijzelen hier geen enkel nut heeft. Bijna alle acties zijn in het nadeel van de gijzelnemers uitgevallen. Bij de gijzeling op de Franse ambassade viel geen enkele dode. Net zomin als bij de gijzeling op het Indonesisch consulaat in Amsterdam (1975), en op de school in Bovensmilde (mei-juni 1977). Alleen de twee Zuid-Molukse treinkapingen, in Wijster (1975) en De Punt (1977), kenden dodelijke slachtoffers. Maar bij het provinciehuis in Assen, een jaar later, was het binnen vierentwintig uur bekeken. Naar mijn mening heeft dat een einde aan gijzelingen gemaakt. Terroristen zagen er geen heil meer in.’

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Historischnieuwsblad.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste historische verhalen door toonaangevende historici. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand, de eerste maand €1,99. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.