Home Dossiers Slavernij De wreedheid van de trans-Atlantische slavenhandel

De wreedheid van de trans-Atlantische slavenhandel

  • Gepubliceerd op: 7 juni 2002
  • Laatste update 26 jul 2023
  • Auteur:
    Hasan Evrengun
  • 23 minuten leestijd
De wreedheid van de trans-Atlantische slavenhandel
Tula monument op Curaçao.
Dossier Slavernij Bekijk dossier

Een welgestelde Romein kon beschikken over een klein leger slaven. In Afrika ging men vrijwillig in slavernij als schulden te hoog werden of de honger toesloeg. Slavernij is van alle tijden en alle windstreken. Waarom roept juist de trans-Atlantische slavenhandel zoveel emoties op?

Niemand in Ghana was erover begonnen, maar toch voelde prins Willem-Alexander zich tijdens zijn recente staatsbezoek verplicht te spreken van de Nederlandse `wroeging’ over de trans-Atlantische slavenhandel. `We kijken nu met spijt terug op dat donkere tijdperk van menselijke betrekkingen, en we gedenken de slachtoffers van die onmenselijke handel,’ zei de prins op de binnenplaats van het slavenfort El Mina.

Meer lezen over de slavernij? Schrijf u in voor onze gratis nieuwsbrief.

Ontvang historische artikelen, nieuws, boekrecensies en aanbiedingen wekelijks gratis in uw inbox.

Ook minister Van Boxtel betuigde vorig jaar in Zuid-Afrika tijdens de conferentie tegen racisme van de Verenigde Naties `diepe wroeging over de slavernij en de slavenhandel uit het verleden’. Hij pleitte ervoor de Nederlandse betrokkenheid bij de slavernij een plaats te geven in de schoolboeken.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Begrijp het heden, begin bij het verleden: met HN Actueel leest u historische achtergronden bij het nieuws van vandaag. Nu de eerste maand voor maar 1,99.

Nederland wordt zich steeds bewuster van zijn slavernijverleden. Pioniers op het terrein van de Nederlandse slavernijgeschiedenis als Gert Oostindie en Piet Emmer verheugen zich in een brede belangstelling voor hun werk. En op 1 juli aanstaande wordt in het Oosterpark in Amsterdam een Nationaal Monument voor de Slavernij onthuld. Ook komt er een centrum om de geschiedenis van de slavernij te bestuderen en kennis erover te verspreiden. Daarmee is gehoor gegeven aan de roep uit vooral Antilliaanse en Surinaamse kring het leed van de nabestaanden van slaven te erkennen.

Nederland toont zich een schuldbewuste natie. Maar hoe terecht is dit schuldgevoel? Door de hele geschiedenis heen en in alle werelddelen heeft men slaven gehouden en verhandeld.

Een soort huisdier

Vrijheid is in de geschiedenis altijd een schaars goed geweest. De onderwerping van de ene mens aan de andere was in bijna alle culturen en samenlevingen een onderdeel van de sociale en economische organisatie. Slavernij was bekend bij de vroegste beschavingen en is op het Arabisch schiereiland pas in 1962 officieel verboden. En zelfs nu nog worden mensen in Mauritanië en Soedan gebruikt en verhandeld als slaaf. Het feit dat we anno 2002 als vrije mensen leven is eigenlijk uitzonderlijk.

De eerste verwijzingen naar slavernij zijn al te vinden in de wetten van Hammurabi, rond 3000 v.Chr. Slaven werden in deze tijd verkregen door krijgsgevangenen te maken of mensen in grensgebieden te kapen. Maar ook iemand die schulden had kon die afkopen door slaaf te worden. Bij de Grieken en Romeinen was slavernij een onmisbaar onderdeel van de samenleving.

Welgestelden in de oudheid hadden de beschikking over een ruim assortiment slaven die zich in van alles en nog wat hadden bekwaamd. Er waren huishoudelijke slaven en werkslaven op het land, maar ook virtuoze musici en medici. En dan had je nog ongewone slaven als de voorleesslaaf (een soort menselijke bril) en het `wandelend adresboek’, een slaaf die alle namen van hooggeplaatsten en bekenden in de stad kende, zodat de meester deze kon groeten als hij ze op straat tegenkwam.

Aristoteles schreef dat het voor sommige mensen beter was in slavernij te leven, omdat zij niet met vrijheid konden omgaan

Slaven waren een statussymbool voor de meester; hoe meer men er had, hoe beter. Maar zijn talenten bezorgden de slaaf zelf niet meer status; een slaaf werd toch gezien als een soort huisdier. De positie van de slaaf in de maatschappij stond niet ter discussie. Aristoteles schreef dat het voor sommige mensen – dit waren dan vooral de niet-Grieken – beter was in slavernij te leven, omdat zij niet met vrijheid om konden gaan.

Bij de Romeinen waren slaven (servi) onvrije mensen, veelal niet-Romeinen, die geen rechtsbevoegdheid hadden en aan hun meester (dominus) toebehoorden. De regels met betrekking tot slavernij lagen vast in het Romeinse recht. Slavernij was erfelijk: kinderen van slaven waren ook onvrij. De scheiding tussen vrij en onvrij was strikt; een Romeins burger kon geen slaaf worden, behalve als straf voor een misdaad. Het was voor een slaaf niet mogelijk zich vrij te kopen; hij kon hoogstens worden vrijgelaten als gunst van de meester.

Het was voor een slaaf niet mogelik zich vrij te kopen; hij kon hoogstens worden vrijgelaten als gunst van de meester

In Nederland en de rest van West-Europa verdween de slavernij na de Middeleeuwen via horigheid en lijfeigenschap. Burgers waren vrije mensen, die konden gaan en staan waar ze wilden. Het lijfeigenschap werd niet afgeschaft vanwege morele principes, maar uit economische noodzaak. In de late Middeleeuwen had West-Europa te lijden onder langdurige oorlogen, honger en ziektes als de pest. Landeigenaren raakten hun horige arbeiders kwijt en vrije mannen konden niet tot lijfeigene worden gemaakt.

Bovendien bleek de vrijlating van lijfeigenen voordelen te hebben. Het betalen van – lage – lonen werd gecompenseerd doordat er geen kosten voor onderdak en voedsel meer gemaakt hoefden te worden. Ook moest de arbeider nu wel huur of pacht betalen aan zijn meester, wat contant geld opleverde. De nieuwe arbeidsverhouding deed overigens niets af aan de ellendige omstandigheden waarin de `loonslaven’ leefden en werkten.

Plantages

In tegenstelling tot Europa bleef slavernij in de Arabische wereld, Afrika en Azië bestaan. Waar het Romeinse recht een duidelijk onderscheid maakte tussen vrij en onvrij, burgers en slaven, waren de Afrikaanse en Aziatische culturen veel minder strikt. In Afrika en Azië werd iemand niet alleen slaaf door oorlog, krijgsgevangenschap of straf, maar hij kon ook door zijn familie aan handelaars verkocht worden. Mensen boden zich zelfs zelf aan als slaaf, om schulden af te kopen of om in slechte tijden verzekerd te zijn van eten en werk. Meestal was het de bedoeling de vrijheid weer op te zoeken als het economisch beter ging of de schulden waren voldaan.

Uit negentiende-eeuws onderzoek bleek dat van de slaven op een Engels schip ongeveer 35 procent vroeger krijgsgevangene was geweest, 30 procent gekidnapt, 5 tot 10 procent door de familie als slaaf was verkocht en 10 procent door de rechtbank tot slaaf was veroordeeld.

Slavernij was in Afrika en Azië voornamelijk op lokaal niveau georganiseerd; er bestond nauwelijks handel over lange afstanden. Veel slaven werkten voor één meester, en als ze op het land werkten, was de opbrengst net genoeg voor meester en slaaf samen. Van grootschalige inzet van slaven was geen sprake, hoewel ook hier heersers aan hun hof een grote schare slaven hielden als statussymbool.

De koning van Mali nam op pelgrimstocht naar Mekka 500 slaven mee om onderweg te verkopen

Via de Arabische wereld en Afrika raakten de Europeanen opnieuw bij slavernij en trans-Atlantische slavenhandel betrokken. Het waren de Portugezen die in de zestiende eeuw de aanzet gaven tot de trans-Atlantische slavenhandel. In de periode voor de Reconquista maakte het land samen met Spanje deel uit van de Arabische wereld, en daar was het houden en verhandelen van slaven heel gewoon. De koning van Mali, bijvoorbeeld, nam op pelgrimstocht naar Mekka vijfhonderd slaven mee om onderweg te verkopen.

De Arabische slaven waren vooral afkomstig uit West-Afrika, waar slavernij ook zeer gangbaar was. Nadat de Arabieren in de vijftiende eeuw van het Iberisch schiereiland waren verdreven, zetten de Portugezen de handel in slaven – deels Afrikanen en deels Arabische krijgsgevangenen – voort. Ze gebruikten de slaven voor hun rietsuikerplantages op de Atlantische eilanden voor de Afrikaanse kust.

West-Indische Compagnie (WIC)

Met de ontdekking en exploitatie van de Nieuwe Wereld werd de vraag naar slaven steeds groter. Vooral de stichting van plantages in Brazilië leidde tot een grote behoefte aan werkkrachten. De indianen bleken niet geschikt voor het zware werk op de plantages en waren niet bestand tegen de ziektes die de Europeanen meebrachten. Met het Verdrag van Tordesillas in 1494 verdeelden Spanje en Portugal de wereld in invloedssferen; Portugal kreeg Afrika en Brazilië. Daarmee werd Afrika de bron voor de trans-Atlantische slavenhandel op Amerika en kwam deze in Portugese handen.

De ontdekkingsreizen leidden een periode in van ongekende Europese expansie. Alle scheepvarende naties wilden een graantje meepikken van de economische bedrijvigheid. En daar hoorde de trans-Atlantische slavenhandel bij. Aanvankelijk namen slechts enkele Nederlanders deel aan de trans-Atlantische slavenhandel. In 1596 vervoerde een Amsterdamse schipper 58 Afrikaanse slaven van Sao Tome naar Lissabon. En in 1606 bracht een Nederlands schip 470 slaven naar Trinidad. De Nederlandse deelname aan de slavenhandel was beperkt – niet zozeer omdat die moreel werd verworpen als wel vanwege het gebrek aan een afzetgebied. Dat zou met de oprichting van de West- Indische Compagnie in 1621 snel veranderen.

Rond 1630 kreeg de WIC een deel van Brazilië in handen

De West-Indische Compagnie (WIC) kreeg van de Staten-Generaal het monopolie op de handel en kolonisatie van Amerika. Niet lang na de oprichting werd een ambitieus plan opgezet om de Portugese bezittingen in zowel Brazilië als op de Afrikaanse kust te veroveren. Brazilië was een van de belangrijkste suikerproducerende gebieden ter wereld met een miljoenenexport naar Europa. Rond 1630 slaagde de WIC erin een deel van Noordoost-Brazilië in handen te krijgen, en daarmee veranderde haar positie ten opzichte van slavernij en slavenhandel: men had daarin nu een direct belang vanwege de suikerproductie.

Met de verovering van het Portugese fort Elmina aan de Ghanese kust (1637) verzekerde de WIC zich van een plek om slaven te halen. De Compagnie verwierf nog enkele steunpunten aan de Afrikaanse kust, waarvan ook Luanda in Angola belangrijk werd voor de trans-Atlantische slavenhandel. Na de bezetting van Curaçao in 1634 had de WIC tevens een handelsdepot voor de trans-Atlantische slavenhandel in het Caribisch gebied. De gunstige ligging dicht onder de kust van Spaans-Amerika verzekerde het eiland van een groot afzetgebied. Tot 1730 verscheepte de WIC ongeveer 100.000 slaven naar Spaans-Amerika.

De VOC en slavernij in Azië

De grote broer van de WIC, de Verenigde Oost-Indische Compagnie (VOC) was in dezelfde tijd betrokken bij handel en kolonisatie in Zuidoost-Azie. Anders dan in Amerika bestond slavernij al in Azië. De VOC had dringend behoefte aan slaven voor de bouw van forten en de stad Batavia en voor de plantages die werden opgezet. Op aandringen van Jan Pietersz. Coen kwamen de eerste slaventransporten uit India. Coen vond die slaven belangrijker dan de textiel die er werd gekocht: `Er kunnen er niet te veel zijn, al worden er enkele honderdduizenden aangeboden, we zullen er geen enkele weigeren.’

In 1622 waren het er enkele honderden, maar algauw kwamen ze met soms duizenden per jaar. Het grote aanbod van slaven was het gevolg van de hongersnoden die India in de jaren twintig van de zeventiende eeuw teisterden. De landbouw had zwaar te lijden onder de droogte, en slaven waren voor landeigenaren in deze tijden meer een last dan een lust.

Omdat de kosten voor het onderhoud niet opwogen tegen de baten, werden de slaven van de hand gedaan. Zodra er weer goede tijden kwamen, droogde deze bron van slaven weer op. Naast India was ook Birma voor de VOC een belangrijke plek om slaven te halen.

De VOC-handel werd zo massaal dat vorsten in andere delen van de archipel klaagden dat zij geen slaven meer konden krijgen

De structurele oplossing voor de behoefte van de VOC aan slaven kwam met de verovering van het Makassaarse rijk van Goa op Zuid-Celebes, een belangrijk centrum voor de slavenhandel in de Indonesische archipel. Door haar militaire overwicht kon de VOC dit netwerk van slavenhandel en -transport naar haar hand zetten. De VOC-handel werd zo massaal dat vorsten in andere delen van de archipel begonnen te klagen dat zij geen slaven meer konden krijgen voor hun eigen plantages.

De VOC maakte zelf veel gebruik van slaven: duizenden werkten in de havens, bij het laden en lossen van de schepen, op de Compagnie-werven. Ze bouwden aan forten en werkten voor de VOC-notabelen. Huishoudens werden gedomineerd door slaven: kindermeisjes, tuinjongens, huismuzikanten, schoonmakers, parasoldragers, kooksters, spinsters. Niemand ging de deur uit zonder een slaaf.

Nederland werd een slavendrijvende natie

Zo behoorde Nederland in de zeventiende eeuw binnen de kortste tijd tot de slavendrijvende naties van Europa. Daarbij was de WIC niet te beroerd om er zelf voor te zorgen dat de afzetmarkt voor haar slaven gegarandeerd bleef. De Nederlanders leverden onder andere een belangrijke bijdrage aan de rietplantagecultuur in de Cariben, met als enig oogmerk de Nederlandse trans-Atlantische slavenhandel, die na het verlies van Brazilië in het slop was geraakt, nieuw leven in te blazen.

De Nederlanders leken wel bijzonder gemakkelijk te zijn overgegaan tot het houden en verhandelen van slaven. Hoe kon het dat een land dat zelf al eeuwenlang geen onvrijheid van burgers meer kende en zich nog maar net van het juk van een vreemde overheerser – Spanje – had bevrijd, nu anderen de vrijheid onthield?

In 1615 nog viel toneelschrijver Bredero de trans-Atlantische slavenhandel en slavernij van Spanjaarden en Portugezen aan in zijn stuk Moortje: `Onmenselijck gebruyck! Godloose schelmerij! Dat men de menschen vent tot paertsche slavernij. Maar ’t sal Godt niet verhoolen blijven.’ En bij de oprichting van de WIC noemde de directie slavenhandel immoreel en meende men na theologisch advies zich hiermee niet te moeten inlaten.

Zodra Nederland betrokken raakte bij de koloniale expansie, verdwenen morele bezwaren tegen slavernij

De achtergrond van deze protesten lag in het feit dat de vijanden van de jonge protestantse Republiek, Spanje en Portugal, gebruikmaakten van trans-Atlantische slavenhandel en slavernij bij hun koloniale expansie. Maar zodra de jonge Republiek zelf bij deze expansie betrokken raakte, verdwenen de morele bezwaren als sneeuw voor de zon. Vanaf dat moment werd de term `Afrikaan’ of `neger’ vrijwel synoniem met `slaaf’.

Met de bijbel in de hand verkondigden predikanten dat Afrikanen waren voorbestemd tot slavernij. Zij waren de afstammelingen van Cham, die na zijn vader Noach te hebben bespot, werd vervloekt en met zijn nageslacht tot eeuwige dienstbaarheid werd veroordeeld. Zo werd de slavernij van Afrikanen gelegitimeerd. Maar eigenlijk had de koopman het gewonnen van de dominee.

Slavernij was overal even erg

Tussen de vijftiende en de negentiende eeuw zijn ongeveer 12 miljoen Afrikanen naar Amerika getransporteerd. Nederland was verantwoordelijk voor ongeveer 6 procent van deze handel; dat betekent dat het zo’n 600.000 slaven heeft verkocht.

Tegelijkertijd hebben de VOC en particuliere Nederlandse handelaren ongeveer 600.000 slaven naar en in de Indonesische archipel verhandeld. Maar in het publieke debat in Nederland is er anno 2002 vooral aandacht voor ons aandeel in de trans-Atlantische slavenhandel. Was die dan zoveel erger dan wat er in Azië gebeurde, of zoveel gruwelijker dan de slavernij die al in Afrika bestond?

Slavernij was in Afrika een geaccepteerd verschijnsel

De behandeling van slaven was in elk geval overal even slecht: de Nederlanders waren niet wreder dan Afrikanen of Aziaten. De Afrikanen die naar Amerika werden getransporteerd waren door andere Afrikanen krijgsgevangen en tot slaaf gemaakt. Slavernij was in Afrika een geaccepteerd verschijnsel. De Afrikaanse slavenhandelaren beschouwden hun landgenoten als koopwaar. Leverde een slaaf meer op bij verkoop aan een Europeaan dan in Afrika zelf, dan wilde men geen dief zijn van de eigen portemonnee.

Bij de transporten in Afrika moesten slaven kilometers lopend afleggen, met nauwelijks voedsel of drinkwater. Onderweg stonden ze bloot aan aanvallen en moordpartijen door rivaliserende volkeren. Daarmee vergeleken waren de scheepstransporten redelijk `veilig’. Het probleem van de Europese slavenhandelaren was dat zij niet in staat waren grote groepen mensen te transporteren. Duizenden stierven er onderweg, hoewel men er alles aan deed om de handelswaar zo goed mogelijk over te brengen. Officieren en artsen kregen opdracht de slaven zo goed mogelijk te behandelen – de slaven moesten immers geld opbrengen.

Onder historici woedt de discussie hoe vreselijk het lot van de slaven eigenlijk was. Waar de een berichten aanhaalt van tijdgenoten die gruwelijke bestraffingen van slaven beschrijven, wijst de ander op het feit de slaveneigenaar voorzichtig moest zijn met zijn productiemiddelen.

Time on the cross

In de jaren zeventig brak er in de Verenigde Staten een fel debat uit naar aanleiding van het boek Time on the Cross van de economisch historici William Fogel en Stanley Engerman. Zij deden vooral kwantitatief onderzoek naar de Amerikaanse slavernij en concludeerden dat veel bestaande ideeën over de slavernij niet klopten. Zo toonden zij aan dat het slavernijsysteem gebaseerd was op economisch rationalisme en niet op pure uitbuiting van de zwarten.

Ze laten zien dat slavenarbeid niet minder efficiënt was dan vrije loonarbeid, en dat de materiele omstandigheden waaronder slaven leefden niet slechter waren dan die van industriële arbeiders. En ze ontdekten dat, anders dan algemeen werd gedacht, familiebanden van de slaven door de eigenaren juist in stand werden gehouden om nageslacht en de stabiliteit van de slavengemeenschap te garanderen.

Fogel en Engerman laten zien dat slavenarbeid niet minder efficiënt was dan vrije loonarbeid

Vaak wordt beweerd dat de slavernij in Amerika veel harder was dan in de Oost. En op het eerste gezicht lijkt dat ook zo: in Azië weinig grote plantages, veel huisslavernij en geen grote deportaties over de wereldzeeën. Maar die schijn bedriegt, want op de vele landerijen op de Banda-eilanden, bij Batavia en op Ceylon werden slaven gebruikt om het land te bewerken.

En misschien waren de VOC-slaven er nog wel het ergst aan toe, omdat zij geen band konden opbouwen met hun eigenaar. Zij deden het handwerk waardoor de VOC in stand werd gehouden. Als ze stierven, werden ze in de boekhouding afgeschreven, net als de paarden en de vermiste kopspijkers.

Maar het slavernijverleden leeft in Azië nauwelijks voort, omdat de afstammelingen van slaven er zijn geïntegreerd in de samenleving en niet te traceren zijn. Ze onderscheiden zich nauwelijks van hun voormalige meesters, omdat ze uit de regio afkomstig waren en zich met hen hebben vermengd.

Om dezelfde reden is er ook onder de Afrikanen onderling nooit een debat over het slavernijverleden uitgebroken, en dat terwijl de omvang van de Afrikaanse slavenhandel door de Sahara (over een langere tijdsspanne weliswaar) volgens de Amerikaanse historicus David Eltis van vergelijkbare grootte is geweest als die over de Atlantische Oceaan.

De trans-Atlantische slavenhandel krijgt zoveel aandacht, omdat het publieke beeld van de slavernij sterk is beïnvloed door de discussie in de Verenigde Staten. Daar hebben de voormalige slaven zich nauwelijks gemengd met hun oorspronkelijke meesters. Hun sociale en economische achterstand in de maatschappij bleef groot.

Malcolm X en Martin Luther King

Mensen als Malcolm X en Martin Luther King wezen op de sociaal ellendige positie van zwarten in Amerika en koppelden die aan het slavernijverleden. Dat gegeven kreeg met de opkomst van de zwarte emancipatiebeweging steeds meer belangstelling. Daarbij werden zware termen als `Black Holocaust’ niet geschuwd. Zodoende ontstond er een stroming die het slavernijverleden vooral bekeek vanuit een slachtofferrol.

Ook in ons land laaien de emoties nu hoog op. Ze kwamen de afgelopen jaren vooral tot uiting in het debat over de noodzaak van een slavernijmonument in Nederland. Daarbij werd steevast gesproken over het leed dat de slachtoffers van slavernij en kolonialisme hebben ondergaan en de effecten daarvan op de nabestaanden. Surinamers en Antillianen zeggen de druk van de `zwarte holocaust’ voortdurend te voelen.

Herstelbetalingen

Er gaan zelfs stemmen op om Europa en de Verenigde Staten tot herstelbetalingen te dwingen. Het gerenommeerde Amerikaanse advocatenkantoor Hausfeld, dat succesvol opereerde in de zaak van de joodse tegoeden, bereidt een zaak voor tegen Nederlandse bedrijven die in het verleden zouden hebben geprofiteerd van slavernij. Op een bijeenkomst van Afrikaanse staten vorig jaar werd besproken of Europa en de Verenigde Staten hun excuses moeten aanbieden en of er een fonds voor herstelbetalingen moet komen. Een organisatie in Ghana becijferde dat een compenserend bedrag van 777 miljard dollar billijk zou zijn.

Gaan de nabestaanden van de slaven niet te ver met dit soort acties? Waarom verdwijnt de trans-Atlantische slavenhandel niet als de slavernij in de rest van de wereld en de geschiedenis geruisloos op de vuilnisbelt van de tijd? De trans-Atlantische handel in slaven was niet per definitie wreder dan andere vormen van slavernij.

De intrede van de ‘langeafstandsslavernij’ betekende een breuk met het oude, lokale slavernijsysteem

Toch waren er verschillen. De Nederlanders en andere Europeanen hanteerden de definitie van slavernij volgens het Romeinse recht, met zijn rigide tegenstelling tussen vrij en onvrij. Dat was geheel vreemd aan de Afrikaanse en Aziatische perceptie, waar deze scheidslijn veel vloeiender was. Opeens was het de Afrikaanse slaven niet mogelijk zich vrij te kopen, en bleek dat ook hun kinderen en kindskinderen hun leven als andermans eigendom zouden doorbrengen.

Bovendien werden de slaven in zo grote aantallen en zo ver van huis weggevoerd dat ze er nooit meer konden terugkeren. De intrede van de `langeafstandsslavernij’ betekende een breuk met het oude, lokale slavernijsysteem. De slaven werden geconfronteerd met een ander land, een andere taal en een volstrekt vreemde cultuur: de westelijke christelijk-humanistische cultuur en het Verlichtingsdenken, die de slavernij niet alleen baseerden op economische maar ook op racistische beginselen. Deze maakten dat de slaven lang na de afschaffing van de slavernij herkenbaar bleven. Daarom was de impact van de Europese trans-Atlantische slavenhandel uiteindelijk vele malen groter dan die van de lokale Afrikaanse of Aziatische.

Dit artikel is gebaseerd op gesprekken met Gert Oostindie, directeur van het Koninklijk Instituut voor Taal-, Land- en Volkenkunde; Remco Raben, onderzoeker Aziatische geschiedenis aan het Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie; Anton van Hooff, universitair hoofddocent klassieke geschiedenis, en Piet Emmer, bijzonder hoogleraar in de geschiedenis van de Europese expansie in het Atlantisch gebied aan de Rijksuniversiteit Leiden. Onderzoek: Lisa van der Veen.


Slavenvrienden

Na een serie lezingen van Engelse abolitionisten in 1840 in ons land ontstonden er in verschillende steden groepjes `slavenvrienden’, die bij elkaar kwamen om te bespreken wat zij als burgers konden bijdragen aan de afschaffing van slavernij. In sommige groepjes overheerste het verlicht-liberale idee dat individuele vrijheid het hoogste goed was en dat de ene mens niet het eigendom kon zijn van de andere.

Andere groepen, die van het orthodox-protestante Réveil bijvoorbeeld, waren minder principieel in hun afwijzing. De bijbel had zich niet tegen het instituut van slavernij uitgesproken, meenden zij. Maar voor hen woog de ervaring dat zending onder slaven erg moeilijk was zwaar. Ze waren daarnaast geschokt door berichten over de mishandeling van slaven, en geloofden dat de uitwassen slechts te bestrijden waren door het afschaffen van de slavernij.

Pogingen om deze groepen samen te brengen in een landelijke anti-slavernijbeweging liepen stuk op de verschillen in wereldbeschouwing. Uiteindelijk werden in 1842 twee afzonderlijke petities aangeboden aan koning Willem II, waaronder in totaal bijna tweehonderd vooraanstaande burgers hun handtekening hadden gezet. Ook 130 Rotterdamse vrouwen dienden een petitie in waarin ze `als vrouwen inzonderheid ten gunste der slavinnen’ pleitten.

Rotterdamse vrouwen dienden een petitie in waarin ze ‘als vrouwen inzonderheid ten gunste der slavinnen’ pleitten

De regering was niet blij met deze acties, vooral niet nadat plantage-eigenaren hadden gewezen op het risico van een slavenopstand. Minister van Koloniën Baud stak dan ook een stokje voor het oprichten van verschillende abolitionistische verenigingen. Pas na het verschijnen van Uncle Toms Cabin van Harriet Beecher-Stowe in 1853 werd de Nederlandse Maatschappij ter Bevordering van de afschaffing der Slavernij (her)opgericht, die een paar jaar later zo’n zeshonderd leden telde.

Deze gaf een tijdschrift uit en brochures als De slavernij in Suriname, of dezelfde gruwelen der slavernij, die in de `Negerhut’ geschetst zijn, bestaan ook in onze West-Indische Koloniën!. Ook werden er petities georganiseerd en openbare bidstonden gehouden. Het Amsterdams Dames-Comité tot bevordering van de Evangelie-verkondiging en de Afschaffing der Slavernij in Suriname speelde een belangrijke rol in de fundraising. Door handwerken te verloten brachten de dames duizenden guldens bijeen, waarmee een aantal slaven werd vrijgekocht.

Toen de regering in 1855 verklaarde dat het niet meer de vraag was of, maar wanneer de slavernij zou worden afgeschaft, verdween de strijdlust binnen de vereniging. Wegens de eindeloze discussies in de Tweede Kamer over de financiële compensatie voor de plantagehouders duurde het nog tot 1863 voordat de vereniging zichzelf kon opheffen omdat het doel bereikt was.

Maartje Janse werkt aan de Rijksuniversiteit Groningen aan een promotieonderzoek naar negentiende-eeuwse politieke hervormingsbewegingen.


Van zielige Sambo tot trotse zwarte

De geschiedschrijving over de slavernij in de Verenigde Staten onderging de afgelopen halve eeuw enkele drastische wendingen. Tot ver in de jaren vijftig werd door historici vooral aandacht besteed aan kwesties als het economische nut van het slavensysteem. Zo verscheen in 1918 de studie American Negro Slavery van U.B. Phillips, die stelde dat slavernij niet winstgevend was zijn en de economische groei blokkeerde. Vrije arbeid was efficiënter.

De enigen die tijdens het interbellum over slavernijgeschiedenis schreven waren enkele zwarte historici, zoals W.E.B. Du Bois. In 1909 was hij betrokken geweest bij de oprichting van de National Association for the Advancement of Colored People, die streed voor sociale en politieke vrijheid van zwarten in Amerika. Studies van deze historici werden echter niet serieus genomen en bestempeld als zwarte folklore.

Er veranderde weinig tot Stanley Elkins in 1959 zijn boek Slavery: A problem in American institutional and intellectual life publiceerde. Daarin ontwikkelde hij de ‘Sambo-these’. Door de slavernij hadden de Afrikanen hun geestelijke en culturele identiteit verloren. Ze waren totaal afhankelijk van hun meester, als kinderen. Hierdoor ontstond het beeld van de zielige slaaf. De discussie over het slavernijverleden kreeg nu een morele dimensie. De aandacht richtte zich op de ontwikkeling van slavenfamilies, de levensomstandigheden, en vooral hoe dit slavenverleden te vertalen naar de huidige sociale ongelijkheid.

De burgerrechtenbeweging van de jaren zestig versterkte de historische interesse in het slavernijverleden

De burgerrechtenbeweging van de jaren zestig versterkte de historische interesse in het slavernijverleden. Zwarten in Amerika vochten voor hun rechten en beklemtoonden een eigen, zwarte identiteit. In zijn beroemde speech I have a dream uit 1963 legde Martin Luther King het verband tussen de problemen van de zwarte bevolking en het slavernijverleden. Hij liet voor het eerst de term de ‘Black Holocaust’ vallen.

Het zielige ‘Sambo-beeld’ paste niet in deze tijd. Eugene D. Genovese publiceerde in 1974 Roll Jordan Roll. The World the slaves made, een reactie op de studie van Elkins. Genovese beschreef de slavernij vanuit het perspectief van de slaven en concludeerde dat zij er juist wel in waren geslaagd om een heel eigen cultuur te ontwikkelen.

Een keerpunt in de historiografie van de slavernij was Time on the Cross, dat uitkwam in 1974. Schrijvers R.W. Fogel en S.L. Engerman wilden, met de slavernij slechts als voorbeeld, een aanzet geven tot een heel nieuw soort geschiedschrijving. Het boek zorgde desondanks voor grote opschudding, omdat de – blanke! – schrijvers geheel voorbij gingen aan de gruwelijkheden van de slavernij. Hun economische benadering leek de slavernij te relativeren. Bovendien concludeerden zij dat de slavernij geen verklaring kon zijn voor de slechte sociaal-economische positie van Noord-Amerikaanse zwarten.

De laatste decennia is het beeld van slaven in de geschiedschrijving steeds gevarieerder geworden. Er is meer ruimte voor verschillen tussen regio’s of tussen de ervaringen van mannen en vrouwen. De nuances die historici aanbrengen, worden echter nog niet in de maatschappij erkend. Veel zwarten stellen nog steeds de slavernij verantwoordelijk voor de kloof tussen blank en zwart. De slavernij was een misdaad tegen de menselijkheid, die gecompenseerd moet worden met herstelbetalingen aan de nazaten van de slachtoffers.
Lisa van der Veen