Home De Vooruitgang: ‘Ze moeten het ijskoud hebben gehad’

De Vooruitgang: ‘Ze moeten het ijskoud hebben gehad’

  • Gepubliceerd op: 22 oktober 2001
  • Laatste update 07 apr 2020
  • Auteur:
    Geertje Dekkers

Proefschriften, lezingen of artikelen kunnen ons beeld van het verleden veranderen. Marieke Bloembergen sprak voor haar proefschrift Indonesiërs die nog op de wereldtentoonstelling in 1931 tentoongesteld zijn.


Op de wereldtentoonstelling van 1883 in Amsterdam konden bezoekers zich vergapen aan een groepje echte Javanen en Sumatranen die in een nagebouwd Indisch dorp aan het werk waren. Historica Marieke Bloembergen was geïntrigeerd toen ze dat las. ‘Ik vroeg me af of hoe iemand op het idee kon komen mensen tentoon te stellen. Wat zei dat over de Nederlanders die de tentoonstelling inrichtten? En hoe gebruikelijk was het in die tijd?’ Marieke Bloembergen promoveerde onlangs op Koloniale vertoningen. De verbeelding van Nederlands-Indië op de wereldtentoonstellingen 1880-1931.
        ‘Het tentoonstellen van mensen is lang doorgegaan. In 1931 was tijdens de wereldtentoonstelling in Parijs nog een groep Balinese danseressen en muzikanten te zien. Een paar mensen uit deze groep leven nog. Ik ben naar Bali gegaan om hen te vragen hoe zij terugkeken op deze episode. Eén ding viel meteen op: ze waren trots op hun optreden. Hun shows waren een succes. De Europeanen waren vol bewondering voor de exotische dans en muziek. Een Française was zelfs zo onder de indruk dat ze na de tentoonstelling meeging naar Bali, als vrouw van de leider van het gezelschap, een plaatselijk vorst.’
        ‘Ook vóór de tentoonstelling kregen de Balinezen veel aandacht. Ze werden gevraagd om op te treden voor koningin Wilhelmina, op Het Loo. Een danseres kon zich nog precies herinneren wat ze toen moest zingen: een lied op de melodie van het Wilhelmus. Ze begreep er geen woord van, maar ze kon het nog letterlijk voordragen. Het was een vertaling van het volkslied in het oud-Javaans; de koningin heeft het dus ook niet verstaan. Het illustreert de wederzijdse misverstanden in de koloniale verhoudingen.’
        
‘De paviljoens op de wereldtentoonstellingen waren typerend voor de manier waarop Nederlanders omgingen met hun koloniën. Aan de ene kant hadden ze bewondering voor de inheemse cultuur. Aan de andere kant wilden ze laten zien dat de inwoners zich in een eerder stadium van de menselijke beschaving bevonden. In 1883 was er in Amsterdam – naast het Indische dorp – ook een Surinaams dorp te zien. De organisatie had zijn best gedaan de omstandigheden daar zo primitief mogelijk te maken en de inwoners zo eenvoudig mogelijk te kleden. Ze moeten het ijskoud hebben gehad.’
        ‘Wat dat betreft hadden de Balinezen het in 1931 een stuk beter. De wijze waarop hun cultuur gepresenteerd wordt verandert in de loop van de tijd van primitief naar complex en beschaafd. De bewondering voor de Javaanse cultuur nam namelijk toe, en het was voor de Nederland belangrijk die te tonen. Dat paste in de opkomende ethische politiek die meer wilde samenwerken met inheemse vorsten.’
        ‘Tegelijkertijd wilden de tentoonstellingsmakers nog steeds laten zien dat Nederland de vooruitgang en moderne tijd naar Indië bracht. De samenstellers van de tentoonstellingen kwamen daardoor niet tot een duidelijk concept. Er waren bovendien veel mensen bij de organisatie betrokken: ondernemers die handelscontacten wilden leggen, ‘kenners van de koloniën’ die een compleet beeld van Nederlands-Indië wilden geven, en de overheid die duidelijk wilde maken dat het moederland en de koloniën samen één geheel vormden. Het resultaat was een zo volledig mogelijk overzicht van alles wat er in Nederlands-Indië te vinden was: eindeloze hoeveelheden schilderingen, beeldhouwwerken, manden en kookgerei, maar ook monsters van grondstoffen en modellen van nieuwe treinen. De tentoonstellingen waren een allegaartje, waarin bezoekers makkelijk de draad kwijtraakten.’
        ‘Ook in politiek opzicht was de inrichting van de Nederlandse koloniale vertoningen aarzelend. Op de wereldtentoonstelling van 1889, in Parijs, marcheerden inheemse soldaten rond het koloniale paviljoen van Frankrijk. Zij waren onderdeel van de show. Nederland liet dergelijk opzichtig militair vertoon achterwege. Dat paste binnen het neutraliteitsbeleid waaraan Nederland gebonden was: de andere imperialistische mogendheden mochten vooral niet worden geprovoceerd. De organisatoren wilden iedereen – in Nederland, in Indië en in het buitenland – te vriend houden.’

DE KOLONIALE VERTONING. NEDERLAND EN INDIE OP DE WERELDTENTOONSTELLINGEN (1880-1931) door Marieke Bloembergen. Ca 320 p. Wereldbibliotheek, ca ƒ 49,90. Verschijnt november.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Historischnieuwsblad.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste historische verhalen door toonaangevende historici. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand, de eerste maand €1,99. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.