Home De Vooruitgang: In roomboter gebakken spreeuwen

De Vooruitgang: In roomboter gebakken spreeuwen

  • Gepubliceerd op: 3 februari 2003
  • Laatste update 07 apr 2020
  • Auteur:
    Ingrid van der Vlis

Proefschriften, lezingen of artikelen kunnen ons beeld van het verleden ingrijpend veranderen. Met zijn studie naar de vangst van klein gevogelte in de provincies Zuid- en Noord-Holland ontdekte Ignaz Matthey dat Nederland een belangrijk vogelarijland is geweest.


‘De aanleiding voor mijn onderzoek was eigenlijk vrij triviaal. Ik kocht op een veiling een partij bladmuziek. Daar zat een negentiende-eeuws lied bij getiteld Het vinckenet. De tekst van het lied – een gedicht van Jacob Cats – en het bijbehorende plaatje intrigeerden mij, aangezien ik niet bekend was met het afgebeelde voorwerp. Ik was benieuwd wat erachter zat en dacht er een artikeltje over te schrijven.’ Dus ging historicus Ignaz Matthey, van beroep freelance tekstschrijver, in zijn vrije uren op zoek naar informatie over de verdwenen wereld van de zangvogelvangst.
        Het werd Matthey al snel duidelijk dat deze activiteit in het vroegmoderne Holland van grote betekenis was geweest. ‘In de trektijd werden jaarlijks honderdduizenden vogels gevangen, die grotendeels bestemd waren voor consumptie. Met name de vanaf de zestiende eeuw opkomende burgerlijke elite at veel zangvogels. Deze nieuwe rijken hadden in tegenstelling tot de oude adel geen jachtrecht, maar ze mochten wel zangvogels vangen; het stond iedereen vrij om op klein gevogelte te jagen. Voor deze elite waren de vogels een nieuwe en luxe delicatesse.
        Het gewone volk gaf niet veel om het eten van zangvogels; het gepriegel woog niet op tegen de geringe hoeveelheid vlees. Het vangen van vogels was voor hen meer een plezierig vermaak dan een aanvulling op het avondeten. En naast culinaire doeleinden bestond er een keur aan andere mogelijkheden om de gevangen vogels te gebruiken: vogelveren kwamen terecht in dameshoeden, kraaienveren werden gebruikt als klavecimbelpennen, in veel huisgezinnen hingen één of meer vogelkooitjes en kinderen speelden met een vogel aan een touwtje.’

Vinkenbanen
De vogelarij bereikte in de Hollandse gewesten een zodanig hoog niveau dat verschillende vogelvangsttechnieken naar andere Europese landen werden geëxporteerd, bijvoorbeeld de vogelpot. Matthey: ‘De smalle hals van deze aardewerken pot trok met name mussen en spreeuwen aan die erin wilden nestelen. Een aparte “roofopening” in de bodem of aan de zijkant van de pot maakte het vervolgens mogelijk om de eieren en de jongen te verwijderen. Het vlees van jonge spreeuwen was smakelijker dan dat van oude spreeuwen.’ De vogelpotten verspreidden zich vanuit de Nederlanden naar andere delen van Europa. Via een medicus raakte de pot in Italië bekend, en Hollands-Zeeuwse inpolderaars introduceerden het vangmiddel in Engeland.
        Matthey: ‘Een andere belangwekkende ontdekking was de relatie van de vogelarij met de Hollandse buitenplaatsen, waar speciale vinkenbanen aangelegd werden. Dan merk je dat de geschiedenis van een specialistisch onderwerp als de vogelvangst toch te maken heeft met bredere sociale verschijnselen. De banen fungeerden als trefpunt van de nieuwe elite, zeg maar de golfbaan van de vroegmoderne tijd. In het vinkenseizoen – zes weken in de herfst – kwamen notabelen op de banen bijeen.
        Het personeel hield zich bezig met de daadwerkelijke vangst van vinken, terwijl de buitenplaatseigenaar en zijn gasten vanuit het vinkenhuisje toekeken. Op gezette tijden mochten de baanbezoekers het net dichttrekken. Men rekende natuurlijk op een indrukwekkend schouwspel, met de vangst van tientallen vogels per keer. Maar het kon onnoemelijk saai zijn als er nauwelijks vogels op de lokmiddelen afkwamen. Tegen het einde van de negentiende eeuw koos de elite dan ook steeds vaker voor sporten als tennis en golf; die waren minder passief en kon ze ook in andere seizoenen beoefenen.’
        De Vogelwet van 1912 zorgde voor het definitieve einde van de vinkerij. Zangvogels mochten voortaan slechts onder strikte voorwaarden gevangen worden, en dan louter voor het gebruik als kooivogels. Consumptie was uit den boze. Desondanks speelde de vogelvangst in het westen van Nederland nog lange tijd een rol van betekenis. Ignaz Matthey kwam in contact met een tuinder die tot in de jaren zeventig illegaal aan vinkerij deed. ‘Zijn verhalen bleken een geweldige toevoeging aan mijn onderzoek. Hij kon mij bijvoorbeeld uit eigen herinnering vertellen hoe spreeuwen met roomboter bereid werden, en hoe ze smaakten.’

Hoewel Nederland in de vroegmoderne tijd uitgroeide tot een belangrijk vogelarijland, bleef wetenschappelijke belangstelling voor het verschijnsel uit. Matthey verklaart dit ten dele uit een zekere gêne tegenover het vangen van vogels. ‘Wellicht voelden historici een lichte weerstand om deze activiteit op te rakelen. De vinkenbanen die ooit talrijk aanwezig waren in de duinen van westelijk Nederland, zijn bijna allemaal verdwenen. In de jaren vijftig werd nog een poging gedaan om een baan van de ondergang te redden. De gemeente Amsterdam stak hier echter een stokje voor; de jeugd kon maar beter niet met een dergelijk ongepast vermaak in aanraking komen. Ik heb het idee dat die afkeer nog steeds bestaat, want ook nu reageren veel mensen nog op mijn onderzoeksthema met uitroepen als “gruwelijk” en “barbaars”.’


VINCKEN MOETEN VINCKEN LOCKEN. VIJF EEUWEN VANGST VAN ZANGVOGELS EN KWARTELS IN HOLLAND door Ignaz Matthey. 464 p. Hollandse Studiën deel 39. Verloren/Historische Vereniging Holland, euro 39,00         

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Historischnieuwsblad.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste historische verhalen door toonaangevende historici. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand, de eerste maand €1,99. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.