Home De Vooruitgang: `Het politieapparaat was ronduit slecht’

De Vooruitgang: `Het politieapparaat was ronduit slecht’

  • Gepubliceerd op: 4 december 2002
  • Laatste update 07 apr 2020
  • Auteur:
    Loesanne Hakkens

Proefschriften, lezingen of artikelen kunnen ons beeld van het verleden ingrijpend veranderen. Ronald van der Wal stelt in zijn proefschrift dat de rust in het beheerste burgerlijke Nederland van de negentiende eeuw voornamelijk werd gehandhaafd door militairen.


`Het beeld van onze rustige samenleving kan de kast in,’ zei historicus Piet de Rooy tijdens de promotie van Ronald van der Wal. In de meeste geschiedenisboeken wordt negentiende-eeuws Nederland afgeschilderd als een rustige, burgerlijke natie, met een politiezorg waarbij de agenten in dienst waren van het rijk of de gemeente.
        Niets blijkt minder waar. Onlangs promoveerde Ronald van der Wal op Militaire bijstand bij de handhaving en het herstel van de openbare orde 1840-1920. Zijn conclusie? Bij rellen en volksopstanden – die regelmatig voorkwamen – werd veelvuldig de hulp van het leger ingeroepen. Dit remde de ontwikkeling van een politieapparaat. Pas in de tweede helft van de jaren zeventig werden de eerste tekenen van een demilitariseringsproces zichtbaar.
        `Aanvankelijk ging ook ik ervan uit dat het met de militaire bijstand tijdens rellen en volksopstanden wel meeviel. Maar toen ik ging tellen, kwam ik het ene na het andere militaire ingrijpen tegen. Het leger werd niet alleen ingezet als er daadwerkelijk iets aan de hand was, maar ook bij potentiële ordeverstoringen, zoals kermissen, optochten en wedstrijden.
        De gemeenten in Nederland moesten de politiezorg zelf betalen, en daar werd flink op beknibbeld. Het politieapparaat was ronduit slecht. Daar komt bij dat veel steden in Nederland een garnizoen huisvestten. De gemeenten hoefden alleen de onderhoudskosten hiervan te betalen en ze konden altijd een beroep doen op hun diensten. Dat betekende dat je de militairen openbare gebouwen kon laten bewaken, maar hen ook kon inzetten bij rellen en opstanden. In de Gemeentewet was geregeld dat de burgemeester het garnizoen kon vorderen; dat was verplicht hier gehoor aan te geven. De garnizoenen waren dus goedkope ordehandhavers, en dit remde de ontwikkeling van een politieapparaat.
        Het leger was niet zo blij met de militaire bijstand. Door het hoge aantal vorderingen zouden de militairen niet meer toekomen aan de eigen oefeningen en de vele detacheringen waren slecht voor de krijgstucht. Dit was slecht voor de orde en tucht. Maar door de Gemeentewet hadden ze geen poot om op te staan. Ook H. Provó Kluit, hoofdcommissaris van de politie in Amsterdam, had al in de jaren veertig kritiek op de inzet van het leger. Vanwege gebrek aan ervaring in de omgang met burgers was het leger geen geschikte ordehandhaver, vond hij, maar hij slaagde er niet in iets te veranderen. De ordehandhaving door het leger verliep meestal wel goed. Tijdens de voedselrellen halverwege de jaren veertig maakten de militairen slachtoffers, maar de dood van de oproerkraaiers leidde niet echt tot maatschappelijke discussies.
        Het Amsterdamse Kermisoproer van 1876 bracht een ommekeer in het denken over de inzet van militairen bij ordeverstoringen. In dat jaar verbood het stadsbestuur de najaarskermis. Hierdoor brak een oproer los. Het leger reageerde met harde hand: onschuldige burgers werden uitgescholden en afgetuigd. Zelfs conservatieve kranten als het Handelsblad veroordeelden het optreden van de militairen.
        Vanaf dat moment weerden de stadsbesturen van de grote steden het leger bij volksopstanden. Opeens was er wel geld en ruimte om het politieapparaat uit te breiden – een voorwaarde om de militaire bijstand terug te dringen. De inzet van het leger werd een noodmiddel. Geleidelijk kwam er een einde aan de militaire bijstand, en rond 1910 was deze helemaal verdwenen.
        Tijdens de Eerste Wereldoorlog deden zich regelmatig rellen voor, zoals het Amsterdamse Aardappeloproer in 1917, waarbij volksvrouwen met kool en aardappelen beladen schepen bestormden. De politie kon het niet aan, en opnieuw werd het leger ingezet bij de ordehandhaving.
        Na de oorlog werd het Korps Politietroepen opgericht, dat de de orde handhaven en de grenzen bewaken. Dat was ook een vorm van militair politietoezicht. Het werd in 1940 door de Duitse bezetter ontbonden. Na de oorlog kwam het niet meer terug. Je kunt zeggen dat militaire bijstand bij de ordehandhaving toen pas voorgoed voorbij was.’

OF GEWELD ZAL WORDEN GEBRUIKT. MILITAIRE BIJSTAND BIJ DE HANDHAVING EN HET HERSTEL VAN DE OPENBARE ORDE 1849-1920 door Ronald van der Wal. Verloren, ca euro 30. Verschijnt in april 2003

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Historischnieuwsblad.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste historische verhalen door toonaangevende historici. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand, de eerste maand €1,99. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.