Proefschriften, lezingen of artikelen kunnen ons beeld van het verleden ingrijpend veranderen. Janny Venema laat in haar studie naar de zeventiende-eeuwse kolonie Beverwijck zien dat de Nederlanders in dit dorp niet naar de Nieuwe Wereld waren gekomen om snel rijk te worden, maar om er een volwaardige samenleving te verwezenlijken.
‘Voor de meeste Amerikanen begint hun geschiedenis bij de Engelse verovering van Nieuw-Nederland in 1664. Over de tijd dat de Nederlanders er het bewind voerden is relatief weinig bekend. En dat terwijl de huidige hoofdstad van de staat New York, Albany, ooit onder de naam Beverwijck gesticht is door Nederlandse kooplieden,’ vertelt Janny Venema. Dit gebrek aan kennis over de Nederlandse koloniale periode is mede te wijten aan het feit dat primair, Nederlandstalig bronmateriaal grotendeels onvertaald is gebleven. Het in Albany gevestigde New Netherland Project, waar Venema werkt, probeert al ruim twintig jaar in deze lacune te voorzien. De organisatie transcribeert en vertaalt documenten uit de archieven van de kolonie Nieuw-Nederland, in totaal twaalfduizend pagina’s. ‘Wij willen de Amerikanen bewust maken van hun verleden en de Nederlandse bijdrage daaraan,’ aldus Venema.
Venema’s proefschrift is een uitvloeisel van haar werk voor het New Netherland Project. Tijdens het transcriberen van de vele documenten raakte ze nieuwsgierig naar de omstandigheden waaronder deze waren geschreven. ‘Ik wilde de mensen over wie ik las in hun context plaatsen en kijken waar hun gedrag vandaan kwam.’ Dit leidde tot een studie naar de identiteit van een koloniale gemeenschap die in hecht contact stond met het vaderland, maar tegelijkertijd werd beïnvloed door de inheemse cultuur.
Beverhuiden
Beverwijck was tussen 1652 en 1664 een Nederlandse kolonie aan de bovenloop van de rivier de Hudson. Het dorp behoorde oorspronkelijk tot het patroonschap Rensselaerswijck, eigendom van de Nederlandse koopman Kiliaen van Rensselaer. Om het land te bevolken konden Nederlanders van de West-Indische Compagnie land kopen om het dan als ‘patroon’ te verpachten. Rensselaerswijck lag vlak bij Fort Oranje, dat in 1624 was gebouwd door de WIC. Toen Van Rensselaers nazaten het centrum van hun kolonie naar de directe omgeving van het fort verplaatsten, greep de WIC in. Een dorp zo dicht bij de vesting was onveilig; het belemmerde bijvoorbeeld het zicht op de vijand.
In 1652 verklaarde Peter Stuyvesant, directeur-generaal van Nieuw-Nederland, een gebied van drieduizend voet rondom het fort tot Compagniesgrond. Hij noemde het Beverwijck. De naam verwijst naar de lucratieve handel in beverhuiden tussen de Nederlanders en de indianen. Die lokte, nadat de WIC haar monopolie erop in 1639 had prijsgegeven, veel handelaren naar het gebied rondom het fort. Zo groeide Beverwijck van tweehonderd inwoners in 1652 naar ruim duizend inwoners in 1660.
Volgens Venema kwamen de Nederlanders niet alleen voor het financieel gewin; zij wilden zich blijvend in het gebied vestigen. ‘De algemene opvatting is dat Nederlanders op geld beluste kooplieden waren die naar Nieuw-Nederland kwamen om snel rijk te worden van de beverhandel. In mijn proefschrift laat ik zien dat zij daar wel degelijk een georganiseerde samenleving opbouwden.’
Anderen deden dat al door te wijzen op het goedgeorganiseerde rechtssysteem van de Nederlanders; Venema voegt daar de bindende rol van de Nederlands Hervormde Kerk aan toe. De Kerk fungeerde als ontmoetingscentrum voor gelovigen én niet-gelovigen. Hij predikte de calvinistische normen en waarden, en oefende een sterke sociale controle uit. Ook regelde de Kerk de armenzorg. Venema: ‘Het oprichten van een armenhuis – waarschijnlijk het eerste in Amerika – nog voordat er armen waren, geeft duidelijk de intentie aan om een samenleving in te richten.’
Hoewel het rechtssysteem, de Kerk en het vrijwel constante handelscontact met het vaderland het Nederlandse karakter van het dorp bepaalden, bespeurde Venema ook inheemse invloeden. Zo mochten inwoners van Beverwijck, in tegenstelling tot die van de Republiek, slaven bezitten. Ook de dagelijkse omgang met de indianen had invloed op de gemeenschap. Mede door het gebrek aan zilvergeld betaalden de Nederlanders in beverhuiden en schelpkralen, ook onderling. Daarnaast wisselden zij bij onderhandelingen en bijeenkomsten met de indianen geschenken uit.
Desondanks werd het dorp steeds Nederlandser, ontdekte Venema. ‘Dit kwam vooral door het toenemend aantal Nederlanders dat in de kolonie aankwam. Zij fristen de Nederlandse normen en waarden op en versterkten deze zelfs.’ Deze nieuwe bewoners waren onbekend met de indianencultuur en hadden er weinig mee op. De goede verhoudingen met de indianen maakten plaats voor gevoelens van angst en onveiligheid onder de Beverwijckers. Van indianen die bij kolonisten in huis sliepen was geen sprake meer. Eind jaren vijftig plaatsen de inwoners een omheining rond het dorp. Deze markeert de overgang van een open, op de buitenwereld gerichte gemeenschap naar een gesloten samenleving.
Beverwijck werd gesticht door mensen uit alle lagen van de Nederlandse bevolking. Allen hoopten op een beter leven in het nieuwe land, zoals de twee mannen die in 1637 met het schip De Rensselaerswijck in de kolonie aankwamen. Hoewel ze ogenschijnlijk dezelfde kansen haddden, wist Goosen Gerritsz van Schaick zich op te werken tot een invloedrijk man in de Beverwijckse gemeenschap, terwijl Carsten Carstensz aan het eind van zijn leven van de armenzorg leefde. Venema hoopt dat deze zeventiende-eeuwse inwoners van de stad door haar studie weer onderdeel van de geschiedenis van Albany worden. ‘Zij hebben immers de grondslagen voor het huidige Albany gelegd.’
BEVERWIJCK. A DUTCH VILLAGE ON THE AMERICAN FRONTIER 1652-1664 door Janny Venema. 528 p. Verloren, euro 35,00
Dit artikel is exclusief voor abonnees