Home De Vooruitgang: Een scherf met een hakenkruis

De Vooruitgang: Een scherf met een hakenkruis

  • Gepubliceerd op: 6 november 2003
  • Laatste update 07 apr 2020
  • Auteur:
    Fleuriëtte van de Velde

Proefschriften, lezingen en studies kunnen ons beeld van het verleden ingrijpend veranderen. Martijn Eickhoff concludeert in De oorsprong van het ‘eigene’ dat Nederlandse prehistorici hun vakgebied tijdens de Duitse bezetting – al dan niet bewust – uitleverden aan het nationaal-socialisme. 



Als geschiedenisstudent bezoekt Martijn Eickhoff eind jaren tachtig het Romeinse castellum bij het Zuid-Hollandse Valkenburg. Tot zijn verbazing hoort hij dat de eerste opgravingscampagne van dit Romeinse fort dateert uit 1941. De Duitse bezetters hadden de opgravingen niet alleen getolereerd, maar zelfs gestimuleerd. Waar kwam die belangstelling van de nazi´s voor Nederlands vroegste verleden vandaan, vroeg Eickhoff zich af.

Deze vraag was de aanleiding voor zijn proefschrift De oorsprong van het ‘eigene’, waarin Eickhoff ingaat op de bijzondere belangstelling van de nationaal-socialisten voor de Nederlandse prehistorie. Centraal staat de vraag hoe de Nederlandse prehistorici reageerden op deze nationaal-socialistische aandacht voor hun vakgebied.

Dat de nationaal-socialisten de prehistorische archeologie inzetten ter onderbouwing van hun politieke programma is algemeen bekend. Vrijwel direct na de nationaal-socialistische machtsovername in 1933 beleefde de archeologie in het Derde Rijk een ongekende bloei. De Duitse autoriteiten vonden in het verste verleden een wetenschappelijke rechtvaardiging voor hun theorie over de superioriteit van het Nordische ras. Door zich te verdiepen in de prehistorie, kon men de oorspronkelijke ‘eigenaard’ van de bevolking onderzoeken. De nazi’s verheerlijkten dit ‘eigene’  en zetten het af tegen het ‘vreemde’ , met name tegen de joden en hun cultuur. 
 

Germaanse wortels
Vrijwel direct vanaf de bezetting van ons land, toonden de nazi=s ook een bijzondere belangstelling voor de Nederlandse prehistorie. Hier zat volgens Eickhoff een helder doel achter: ‘Als de Nederlanders zich bewust werden van hun Germaanse wortels, zouden ze vanzelf het nationaal-socialisme omarmen, zo was de opvatting. De al bestaande contacten tussen Nederlandse en Duitse archeologen konden worden gebruikt om dit proces van zelfnazificatie in Nederland in gang te zetten.’

Het plan getuigt volgens Eickhoff van een geraffineerd strategisch inzicht. Want, zo blijkt uit zijn proefschrift, het Nederlandse archeologische onderzoek richtte zich in de jaren twintig en dertig van de vorige eeuw voor een belangrijk deel op de etnische en raciale samenstelling van de eerste bewoners van Nederland; de voorouders van de latere Nederlanders. Speciale aandacht ging uit naar de cultuur en etniciteit van de prehistorische hunebedbouwers en bekervolkeren, die als voorouders van de Germanen werden beschouwd. De Nederlandse archeologen waren in de ogen van de nazi’s dus al een eind op de ‘goede’ weg en dienden vooral gestimuleerd te worden in waar zij al mee bezig waren. De gewenste zelfnazificatie zou dan slechts een kwestie van tijd zijn.

Het waarderen van de Germaanse oorsprong van het Nederlandse volk was dus niet speciaal voorbehouden aan prehistorici die het nationaal-socialisme aanhingen. In tegenstelling tot wat historici als Schöffer en Kater beweerden, bestond er volgens Eickhoff nauwelijks vakinhoudelijk verschil tussen ‘nazi-archeologie’ en gewone archeologie. Dit inzicht is volgens Eickhoff cruciaal voor een goed begrip van de dilemma’s waarvoor de Nederlandse prehistorici tussen 1940 en 1945 geplaatst werden. Enerzijds was er door de oorlogsverwoestingen een overvloed aan werk, anderzijds zetten de Duitse autoriteiten hen constant onder druk om nauw met hen samen te werken. Maar waren de Nederlandse prehistorici zich bewust van de politiek-sociale betekenis van hun werk? En zo ja, probeerden zij er dan afstand van te houden of omarmden ze die?



Oekraïnse dwangarbeiders
Eickhoff concludeert dat een aantal prehistorici zich bewust heeft ingezet voor de verbreiding van het nationaal-socialisme. De belangrijkste van hen was F.C. Bursch, directeur van het Rijksbureau voor Oudheidskundig Bodemonderzoek. Hij beschouwde zijn archeologische propaganda voor het nationaal-socialisme als populaire samenvattingen van zijn wetenschappelijk onderzoek. Toch deed hij volgens Eickhoff het wetenschappelijke gehalte van zijn werk enkele malen wel degelijk geweld aan.

Zo toont Bursch in de propagandafilm Eeuwig Levende Teekens tijdens een opgraving een scherf waarin een hakenkruis is gekrast. ‘Dit was overduidelijk in scène gezet.’ Ook paste hij zijn opvatting over de oostelijke herkomst van het bekervolk aan. Nadat hij in 1943 voor het SS-Ahnenerbe, met hulp van twintig Oekraïnse dwangarbeiders, opgravingen in de Oekraïne had verricht, concludeerde Bursch dat het bekervolk juist in het westen was ontstaan. ‘Een conclusie die de SS natuurlijk van harte onderschreef!’

De vooraanstaande Groningse prehistoricus A.E. van Giffen, directeur van het Biologisch-Archaeologisch Instituut van de Rijksuniversiteit Groningen, behoorde tot de groep die bewust afstand probeerde te houden van het nationaal-socialisme. Dit was lastig, want de Duitsers toonden veel belangstelling voor Van Giffen, die bekend stond als een van de beste opgravers van Europa. Om hem te paaien boden de bezetters hem diverse mogelijkheden om zijn werk voort te zetten. Van Giffen maakte hiervan volgens Eickhoff handig gebruik. Zo werden zijn assistenten van Duitse tewerkstelling vrijgesteld en en kon hij in de bezettingsjaren een groot aantal opgravingen verrichten. Hij hield zich echter verre van archeologische propaganda voor het nationaal-socialisme en verwees hiervoor naar zijn wetenschappelijke idealen van objectiviteit.

‘Maar uiteindelijk kon het wetenschappelijke werk van vrijwel alle Nederlandse prehistorici zonder al te veel inhoudelijke aanpassingen als nationaal-socialistische propaganda worden gebruikt,’ constateert Eickhoff. ‘Ook de prehistorici die bewust afstand hielden, leverden alleen al door hun werk voort te zetten onwillekeurig een bijdrage aan de wetenschappelijke status van het nationaal-socialistische wereldbeeld.’  Het is de vraag of Van Giffen zich dit heeft gerealiseerd. Dit maakt niet Bursch, maar misschien juist Van Giffen tot de tragische figuur van dit onderzoek. 

‘De oorsprong van het “eigene”. Nederlands vroegste verleden, archeologie en nationaal-socialisme’ door Martijn Eickhoff. 458 p. Boom, euro 25,00

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Historischnieuwsblad.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste historische verhalen door toonaangevende historici. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand, de eerste maand €1,99. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.