Home De vijftien klassieke werken over de Nederlandse geschiedenis

De vijftien klassieke werken over de Nederlandse geschiedenis

  • Gepubliceerd op: 13 januari 2004
  • Laatste update 15 apr 2021
  • Auteur:
    Jan Dirk Snel
  • 12 minuten leestijd

Wat zijn de klassieke werken over de Nederlandse geschiedenis? Welke boeken zijn van blijvende waarde? Deze vragen legde Historisch Nieuwsblad voor aan de leden van het eerbiedwaardige Koninklijk Nederlands Historisch Genootschap (KNHG). We kregen precies honderd reacties binnen. De inzenders noemden bijna driehonderd titels, maar waren verrassend eensgezind in hun eindoordeel.

15      Maerlants wereld door Frits van Oostrom. 1996 – negen drukken tot 2003

Dat de aangeklede biografie van een dertiende-eeuwse auteur die niemand meer leest überhaupt opvalt, is opmerkelijk. Mediëvist Frits van Oostrom (1953) kan toevallig schrijven. In veel opzichten is dit een uitzonderlijke verschijning in de top-15: het is het nieuwste boek, van de jongste auteur, en het enige over de Middeleeuwen. De wereld van Jacob die koster was in Maarland, een dorpje opgegaan in Brielle, was bepaald niet bekrompen: Jacob beschreef de hele geschiedenis en de ganse natuur. Een jury onder leiding van KHNG-lid Henk Vonhoff kende het boek in 1996 de AKO-literatuurprijs toe. Tijdens de prijsuitreiking verdreef een bommelding Sonja Barend uit de Amsterdamse Beurs van Berlage en werd de prijswinnaar live op straat bekendgemaakt. 

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Historischnieuwsblad.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste historische verhalen door toonaangevende historici. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand, de eerste maand €1,99. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

14    Het land van Rembrand. Studiën over de Noordnederlandsche beschaving in de zeventiende eeuw (2 delen) door Cd. Busken Huet. 1882-1884, – veertien drukken tot 1987

In de jaren voordat het nieuwe Rijksmuseum in 1885 zijn deuren opende, verlegde literair criticus Conrad Busken Huet (1826-1886) de aandacht van de literaire cultuur naar beeldcultuur. Een werk met de titel Het land van Vondel had voor zijn tijd meer voor de hand gelegen. Huet schreef zijn boek in Parijs, waar hij de Nederlandse cultuurgeschiedenis bedreef vanuit een Europees perspectief. De literatuur vormde voor hem de toetssteen voor de beschaving van een natie, maar helaas: internationaal stelden Hooft en Vondel niet veel voor. Alleen de schilderkunst haalde het hoogste niveau. ‘Java en De Staalmeesters zijn eigenlijk onze twee beste aanbevelingsbrieven.’ Java? Huet was journalist geweest in Nederlands-Indië. De ironische, soms sarcastische Busken Huet achtte het calvinistisch geloof dat hijzelf achter zich had gelaten (zijn ambt als predikant had hij twintig jaar eerder neergelegd) verantwoordelijk voor de bloei van de zeventiende eeuw.

13    De lage landen bij de zee. Geïllustreerde geschiedenis van het Nederlandsche volk van Duinkerken tot Delfzijl door Jan Romein. 1934 – negen drukken tot 1979 

‘Jan en Annie’ zijn een begrip geworden, maar bij de eerste editie van dit boek was Annie slechts medewerkster. Later werd ze co-auteur en in 1973 herzag ze het hele werk nog eens. Jan Romein (1893-1962) en zijn echtgenote Annie Verschoor (1895-1978) waren internationaal georiënteerde marxisten, maar ze lieten zien dat ook Vaterlandslose Gesellen wel degelijk liefde voor de natie kenden. Ook liet het marxistische echtpaar uitgerekend de hoofdstukken over economie over aan de burgerlijke socioloog P.J. Bouman. De opzet van het boek was sociaal-historisch, maar het werd vooral een evenwichtige traditionele geschiedenis. Ook als het internationale ideaal in de toekomst triomfeert, luidt het vrome slot, dan nog heeft de nationale geschiedenis haar bijdrage geleverd.

12      Geschiedenis der staatsinstellingen in Nederland tot den val der Republiek door Robert Fruin. Uitgegeven door H.T. Colenbrander. 1901 – drie drukken tot 1980

Als klassieken boeken zijn die je niet zelf hoeft te lezen, maar die je voortdurend in andere werken terugvindt, dan voldoet Fruin-Colenbrander helemaal aan het ideaal. In elk handboek over de zeventiende eeuw klinkt hun werk door. Toen het boek in 1901 verscheen, had het al een voorgeschiedenis van bijna zeventig jaar achter de rug. Robert Fruin (1823-1899) gaf tijdens zijn Leidse professoraat (1860-1894) jaar in jaar uit college over de politiek-juridische structuur van de Nederlandse republiek. Pas na diens dood maakte zijn leerling H.T. Colenbrander een boek van Fruins lessen. Bij zijn colleges leunde Fruin zelf weer op de colleges die hij als student gevolgd had bij Johan Rudolf Thorbecke, de vader van de herziene grondwet uit 1848.

11    De arbeidende klasse in Nederland in de 19e eeuw (1813-1870 door I.J. Brugmans. 1925 – elf drukken tot 1978

Een proefschrift is meestal een onopvallende proeve van bekwaamheid, maar Izaäk Johannes Brugmans (1896-1992) zette zich in 1925 met zijn cum laude bekroonde dissertatie meteen op de kaart. Toen het boek ruim dertig jaar later als pocket werd opgenomen in de Aula-reeks, werd het een bestseller. Brugmans wist economische en sociale geschiedenis overtuigend te combineren. Maar economische geschiedschrijving veroudert veel sneller dan cultuurgeschiedenis; inmiddels hebben historicus Jan Luiten van Zanden en anderen alle punten van Brugmans diepgaand overgedaan. 

10    Het kopergeld van de Gouden Eeuw (4 delen). Vanaf 1991: Mensen van klein vermogen. Het kopergeld van de Gouden Eeuw (één band) door A.Th. van Deursen. 1978-1980 – vijf drukken tot 1999

Tijdens zijn werk aan de resoluties van de Staten-Generaal raakte Arie Theodorus van Deursen (1931) zo gefascineerd door de lotgevallen van het gewone kerkvolk ten tijde van Maurits en Oldenbarneveldt, dat hij daar zijn Bavianen en Slijkgeuzen uit 1974 aan wijdde. Dat boek, dat een jaar voor de Franse klassieker Montaillou van Emmanuel Le Roy Ladurie verscheen, is zijn werkelijk vernieuwende bijdrage aan de geschiedbeoefening. Kopergeld is eigenlijk een bijproduct: Van Deursen behandelde nu ook de economie, cultuur en politiek vanuit het perspectief van de gewone zeventiende-eeuwse Hollander. Van Deursen won het lezerspubliek voor zich door zijn ingehouden, geserreerde stijl en de scherpzinnige conclusies die hij weet te trekken uit op het oog onbetekenende details.

9       Nederland 1500-1815. De eerste ronde van moderne economische groei door Jan de Vries en Ad van der Woude. 1995 – twee drukken in 1995

Tienduizend kilometers scheidden de auteurs: Jan de Vries (1943) werkte in Californië, Ad van der Woude (1932) in Wageningen. Maar gelukkig konden ze tijdens de slotfase van het werk communiceren per electronic mail, een inmiddels prehistorische aanduiding. Op gelukkige wijze combineren de schrijvers twee dingen: ze maakten een gedetailleerd overzicht van alle activiteiten waarmee Nederlanders drie eeuwen lang hun dagelijks brood verdienden, én ze geven aan die bijna 900 bladzijden een heldere these mee die in één zin valt samen te vatten: de Republiek was de eerste moderne economie in de wereldgeschiedenis. Voor het geleerde overzicht waren vele lezers hun dankbaar; de stelling zorgde voor veel discussie onder vakgenoten. Kun je vóór de Industriële Revolutie wel over een moderne economie spreken? Ook al was niet elke kenner overtuigd, duidelijk is dat dit boek het debat nog decennia zal beheersen.

8     De Lage Landen 1780-1940. Anderhalve eeuw Nederland en België. Vanaf 1986: De Lage landen 1780-1980. Twee eeuwen Nederland en België (2 delen) door E.H. Kossmann. 1976 – zes drukken tot 2002 

Ernst Heinrich Kossmann (1922-2003) wist zo goed als niets van het Belgische verleden toen Oxford University Press hem vroeg een geschiedenis te schrijven over de beide Lage Landen, maar juist daarom zei hij ja. Kossmann werkte tegelijk aan een Engelse en aan een Nederlandse versie, maar de laatste verscheen twee jaar eerder. Hij koos voor een comparatieve benadering. De stelling van Geyl (6) dat Nederlandstaligen in beide landen bij elkaar horen, was niet de zijne. Kossmanns aanpak is essayistisch. Zijn ironische distantie was een typische reactie op de geëngageerde geschiedschrijving van de voorgaande generatie. Integrale geschiedschrijving was aan Kossmann niet besteed; de kern van zijn boek is ouderwets politiek-parlementair. De uitstapjes naar andere aspecten van het bestaan zijn nogal willekeurig.

7      Ondergang. De vervolging en verdelging van het Nederlandse jodendom 1940-1945 (2 delen) door J. Presser. 1965 – acht drukken tot 1985

Jacques Presser (1899-1970) was een productief auteur, maar Ondergang kostte hem vijftien jaar van zijn leven. Zijn vrouw Dé was tijdens de oorlog vermoord en de beschrijving van de meer dan honderdduizendvoudige moord op het Nederlandse jodendom maakte hem bij tijden compleet gek. Geschiedschrijving betekende herdenken. In april 1965 sloeg het boek in als een bom. Natuurlijk, de hoofdlijnen waren wel bekend en Abel Herzberg had de shoah al eens beschreven, maar pas na twintig jaar besefte Nederland ineens echt wat er gebeurd was. Naast het thema van onderdrukking en verzet bepaalde de moord op de joden voortaan het beeld van de Tweede Wereldoorlog.

6      Geschiedenis van de Nederlandsche stam (3 delen) door P. Geyl. 1930-1937 – drie drukken tot 1962

Pieter Geyl (1887-1966) was een historicus voor wie engagement en wetenschap geen tegenstelling vormden. Bij hem geen bloedeloze distantie, maar gepassioneerde betrokkenheid. Zijn werk moest de twintigste eeuw bereiken, maar zover kwam het nooit. Oudheid en Middeleeuwen deed Geyl snel af, om pas echt te beginnen bij de zestiende eeuw. Toen de Tweede Wereldoorlog uitbrak, was hij met deel 3 tot 1751 gekomen. Later zou hij in een herziening en herschikking van de delen 1798 nog halen. Zo werd zijn geschiedenis tegen de bedoelingen in een geschiedenis van de Republiek. Hoewel nee, zij was groter. Geyl had een these: dat de taal het leidende principe was. Zijn ‘stam’ was de Nederlandse taalgemeenschap. Nederland en Vlaanderen hoorden voor deze links-liberaal bij elkaar, en dus beschreef hij ze in samenhang. Naast Huizinga (1) is Geyl nog altijd de enige Nederlandse historicus die internationaal meetelt.

5     Tien jaren uit den Tachtigjarigen Oorlog, 1588-1598 door R. Fruin.  1857 – dertien drukken tot 1984

Robert Fruin (1823-1899) schreef zijn enige grote boek nog voordat hij in 1860 de eerste hoogleraar vaderlandse geschiedenis werd in Leiden. De ‘Tien jaren‘ van Fruin zijn een begrip geworden. In 1588 stond het er voor de Republiek beroerd voor. Tien jaar later, in1598, was ‘de tuin der Nederlanden’ door Maurits gesloten en het land een gevestigde mogendheid geworden. Hoe misplaatst het is om de eerste fase van de Tachtigjarige Oorlog alleen maar als dé Opstand aan te duiden, blijkt wel uit dit relaas. De definitieve vestiging van de Nederlandse staat was geen volksopstand, eerder een kwestie van legers en internationale verwikkelingen. In 1598 waren de noordelijke en zuidelijke Nederlanden definitief gescheiden. Maar, betoogde Fruin, dankzij de nabijheid van de Republiek behield Brussel zelfbestuur, terwijl Spanje dat aan Napels, Milaan, Portugal en Arragon onthield. Nog steeds zeer leesbaar.

4     Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog (14 delen in 29 banden) door L. de Jong. 1969-1991 – laatste druk in 1995

Van enige afstand is dit het meest curieuze werk: 16.000 bladzijden voor vijf jaren uit de geschiedenis van een klein land in de eerste helft van de twintigste eeuw – is dat niet wat veel? Ja, vooral als we ervan uitgaan dat de bezettingstijd niet veel meer dan een hinderlijke onderbreking was van de gewone gang van zaken, en geen keerpunt. Maar Loe de Jong (1914) beperkte zich ook in de tijd niet al te sterk. Hij begon met een nog steeds als voortreffelijk beschouwd eerste deel over de jaren dertig. Tot een brede blik was hij dus wel degelijk in staat. En hij ging nog een paar jaar na de oorlog door over Nederlands-Indië. Uniek was bovendien dat hij het laatste deel liet vullen met commentaar op het voorgaande werk. Tussen 1969 en 1988 was de verschijning van elk nieuw deel een mediagebeurtenis.

3      Erflaters van onze beschaving. Nederlandse gestalten uit zes eeuwen (4 delen) door Jan en Annie Romein. 1938-1940 – later één band, dertien drukken tot 1979

Wie Erasmus, Willem van Oranje en Thorbecke waren, dat weet iedereen nog wel. Maar hoe staat het met Filips van Leiden, Louis de Geer en Franciscus Cornelis Donders? Toch behoren ook zij tot de zesendertig uitverkorenen die Jan en Annie Romein portretteerden. Jan schreef negentien bijdragen, Annie, neerlandica en een betere schrijver, zeventien. Dat de Romeins in 1940 Vincent van Gogh opnamen en niet bijvoorbeeld Breitner, was toen nog gedurfd. De opvallendste keus is misschien wel die van Busken Huet (14), juist omdat ze zijn strenge kritiek op Nederland nadrukkelijk afwezen. Annie prees hem echter ook. Het geheim van Huets methode is volgens haar ‘het afwijzen van iedere traditionele en in vaste formules verstarde aanspraak op roem en waardering’. Dat was zonder twijfel ook haar ideaal, en vele lezers vonden dat Jan en zij daarin geslaagd waren.

2     The Dutch Republic. Its Rise, Greatness, and Fall, 1477-1806 door Jonathan I. Israel. 1965 – twee drukken tot 1998; Nederlandse vertaling: vijf drukken tot 2001

Eén hoofdstuk past niet in het strakke schema dat aan The Dutch Republic ten grondslag ligt. De aandachtige lezer van het hoofdstuk ‘Freedom and order’ ziet onmiddellijk dat Jonathan Israel (1946) hier zijn visie uiteenzet. De Republiek gold internationaal als ‘broeinest van theologische, intellectuele en sociale wanorde’. Maar, legt Israel uit, de Republiek kon zoveel voor die tijd ongebruikelijke vrijheid aan, omdat hij tegelijk een gedisciplineerde maatschappij was. Orde schept vrijheid. En die orde was weer het gevolg van de hoge urbanisatiegraad. Jonathan Israel begon als historicus van het koloniale Mexico en kwam via Spanje uit bij de Republiek. Zelfs in een handboek citeert Israel nog tal van archiefbronnen. Zijn Dutch Republic is ongeëvenaarde integrale geschiedenis uit één pen. 

1      Nederland’s beschaving in de zeventiende eeuw. Een schets door J. Huizinga. 1941 – zes drukken tot 1998

Voor de zeventiende eeuw is er ‘maar één boek, dat niet alleen thans onmisbaar, maar vermoedelijk ook voor altijd onvervangbaar is’, schreef Arie van Deursen (10) in 1986. Dit dus. In de moeilijke oorlogsjaren besloot Huizinga zijn landgenoten een hart onder de riem te steken met de uitwerking van enkele lezingen die hij negen jaar eerder in Keulen had gehouden. Huizinga was in Leiden hoogleraar in de algemene en dus niet in de vaderlandse geschiedenis. In zijn Groningse beginjaren, zo’n vijfendertig jaar eerder, had hij plannen gemaakt voor een grote Beschaving der zeventiende eeuw, maar daar was nooit iets van gekomen. Net als Busken Huet (14) verleende Huizinga de ereplaats aan de schilderkunst en net als hem zag hij de beschaving inzakken, ‘naarmate het merk van Calvijn flauwer zichtbaar werd’. Over een ‘Gouden Eeuw’ wilde Huizinga niet spreken. ‘Als ons bloeitijdperk een naam moet hebben, laat het dan zijn naar hout en staal, pik en teer, verf en inkt, durf en vroomheid, geest en fantazie.’

Zeventiende-eeuwse geschiedschrijving ligt aan kop

Toen het Nederlands Historisch Genootschap in 1998 150 jaar werd, werd dat gepast gevierd in de Utrechtse Pieterskerk. De toekomstige koning Willem IV, nu nog bekend als kroonprins Willem-Alexander, was uiteraard van de partij. Die dag werd het NHG koninklijk: KNHG.

Leden van zo’n eerbiedwaardig genootschap laten zich niet leiden door de waan van de dag. Vandaar dat Historisch Nieuwsblad hun vroeg welke boeken over Nederlandse geschiedenis canonieke status hebben. Ter gedachtebepaling was een lijst met honderd boeken bijgevoegd, maar elk gepubliceerd werk mocht genoemd worden. Er werden bijna driehonderd titels opgevoerd, maar de consensus over de top was eenduidig.

KNHG-leden houden van professorale degelijkheid; van de vijftien auteurs bezetten alleen Busken Huet en Annie Romein geen leerstoel. Drie auteurs waren hoogleraar in Londen: Geyl, Kossmann en Israel. Van tien werken zijn de auteurs overleden; slechts zes auteurs zijn nog onder ons. Maar we hebben het dan ook over klassieken, en het is eerder opmerkelijk dat drie boeken nog geen tien jaar oud zijn. Zeven titels stammen uit de tweede helft van de twintigste eeuw, zes komen uit de eerste helft en twee negentiende-eeuwse titels haalden de lijst.

Enkele grote overzichten, één monografie over de Middeleeuwen, één over de negentiende eeuw en twee boeken over de Tweede Wereldoorlog werden klassiek bevonden. De helft betreft het Nederland van de zeventiende eeuw. Fruin beschreef het ontstaan en de politieke structuur van de Republiek. De Vries en Van der Woude behandelden de welvaart, en Van Deursen de gewone man. Busken Huet en Huizinga legden alle nadruk op de schilderachtige cultuur van een eeuw waarop velen nu nog trots zijn. En Israel bracht alles magistraal bijeen in een integrale geschiedenis. Sinds de negentiende eeuw is de belangstelling van historici nauwelijks veranderd.