Laat het verhogen van de defensie-uitgaven in de NAVO niet ten koste gaan van de welvaartsstaat, waarschuwt historicus Jorrit Steehouder. De geschiedenis leert dat sociale en publieke voorzieningen net zo belangrijk zijn voor onze weerbaarheid als raketten en drones.
Wat is de prijs van veiligheid? Deze vraag klinkt steeds luider, nu de NAVO-landen zich hebben gecommitteerd aan een verhoging van de defensie-uitgaven naar 5 procent van hun bruto binnenlands product. De Spaanse premier Pedro Sánchez sneed het onderwerp in aanloop naar de NAVO-top in Den Haag terloops aan. De nieuwe norm is onverenigbaar met de Spaanse verzorgingsstaat en zet de publieke voorzieningen onder druk, aldus Sánchez.
De spanning tussen het verhogen van de defensie-uitgaven en het op peil houden van sociale en publieke voorzieningen is duidelijk. Maar in de Europese hoofdsteden heeft dit nog nauwelijks geleid tot een bredere discussie over veiligheid. Gelukkig is er houvast in de geschiedenis. Kort na het einde van de Tweede Wereldoorlog in 1945 stonden Europese regeringsleiders ook voor de uitdaging om de defensie-uitgaven te verhogen. Dat lukte toen met inachtneming van het grote belang van de welvaartsstaat.
Dit artikel is exclusief voor abonnees
Herbewapening na de Korea-oorlog
Onder druk van de toegenomen spanningen in de Koude Oorlog gaven Amerikaanse beleidsmakers vorm aan de collectieve trans-Atlantische veiligheid. Het leidde tot de oprichting van de NAVO in april 1949. Toen in juni 1950 de Korea-oorlog uitbrak, kwam het vraagstuk van de West-Europese herbewapening nadrukkelijk op de agenda te staan.
Discussies over de westerse defensie hadden gevolgen voor de economische programma’s in het kader van de naoorlogse wederopbouw. Via het Marshallplan leverden de Verenigde Staten voor miljarden dollars aan steun aan de West-Europese landen. Paul G. Hoffman, vanaf 1948 de baas van de Amerikaanse poot van het Marshallplan, waarschuwde al in november dat jaar voor het risico dat herbewapening broodnodige arbeidskrachten aan de Europese industrie zou onttrekken. Dat zou het precaire economisch herstel in de waagschaal stellen.
In Europa werden die zorgen gedeeld. Binnen de Organisatie voor Europese Economische Samenwerking (OEES) bouwden West-Europese landen aan een systeem van vrijhandel, als basis voor hernieuwde economische groei. Die vrijhandel was geen ongebreideld kapitalisme van de vrije markt, maar vergde samenwerking tussen de Europese landen. Internationale handelsliberalisering mocht niet leiden tot uitholling van de welvaartsstaten die overal in West-Europa werden opgezet. De OEES streefde dus naar een precair evenwicht, waarin vrijhandel en de politieke prioriteiten van de naoorlogse welvaartsstaat – denk aan werkgelegenheid – in internationaal verband aan elkaar werden gezekerd. Hier werd de basis gelegd van het Europese economische model.
De ervaringen van de jaren 1930 leerden dat economisch nationalisme destructieve gevolgen had voor de sociale en politieke stabiliteit in Europa. Rancune en onvrede over sociale en economische posities werden gemobiliseerd, en Europa wandelde een nieuwe oorlog in. Het doemscenario in 1950 was dat de toename in defensie-uitgaven zou leiden tot inflatie en dat de Europese landen hun sociale en economische evenwicht opnieuw verscheurd zouden zien worden door economisch nationalisme.
Het doemscenario in 1950 was dat de toename in defensie-uitgaven zou leiden tot inflatie
Dat dit uiteindelijk niet gebeurde, was mede te danken aan het feit dat grote defensie-uitgaven werden gecompenseerd door jarenlange economische groei. Deze was deels het gevolg van de West-Europese economische integratie die binnen de OEEC werd aangevangen. Daarbij hielp de geest van de wederopbouw een handje mee: de nationale regeringen waren het eens over het belang en de waarden van de welvaartsstaat. En natuurlijk kon dit alles óók bij de gratie van de beschermende Amerikaanse veiligheidsparaplu.
Een bredere kijk op veiligheid
Anno 2025 kan die geest van de wederopbouw als voorbeeld dienen. Dat de huidige defensie-investeringen kunnen worden opgevangen met louter economische groei lijkt onwaarschijnlijk, dus dreigen publieke en sociale voorzieningen het kind van de Europese veiligheidsrekening te worden. De Amerikaanse president Dwight D. Eisenhower verwoordde het in 1953 treffend: ‘Elk kanon dat wordt gemaakt, elk oorlogsschip te water gelaten, elke raket afgevuurd betekent uiteindelijk een diefstal van degenen die honger hebben en niet worden gevoed, degenen die kou lijden en niet worden gekleed.’
Net als toen is ook nu het niveau van de welvaartsstaat van groot belang voor de stabiliteit en de weerbaarheid van Europa. Een welvarende samenleving, waarin sociale voorzieningen bescherming bieden tegen werkloosheid en uitbuiting, is weerbaar, zo wist men al in 1945. Die les is nog altijd van toepassing. Het uithollen van sociale en publieke voorzieningen zoals onderwijs en zorg zal onvermijdelijk ten koste gaan van het vertrouwen in instituties en democratie. Op die manier graaft het Westen zijn eigen kuil en geven we Poetin precies wat hij wil.
Het beantwoorden van de Russische dreiging is niet alleen een militaire taak van de NAVO. Het vraagt investeringen in goede publieke voorzieningen en een hernieuwd geloof in het Europese economische model dat na 1945 werd opgezet. Dat vergt een bredere kijk op veiligheid, die verder gaat dan alleen de lens van militaire bondgenootschappen.
