Onlangs kreeg de Vrije Universiteit de notulen aangeboden van de oprichtingsvergadering van de Anti Revolutionaire Partij, de eerste politieke partij van Nederland. Het verloren gewaande verslag is, waarschijnlijk in 1942, door een schoonzoon van ds. A. Kuyper jr. (inderdaad: de zoon ván) uit angst voor confiscatie door de Duitsers meegegeven aan dr. A. La Fleur. Zijn dochter en haar echtgenoot hebben het boek thuis bewaard.
Uiteraard zijn er donderdag 3 april 1879, op de vergadering in het gebouw van Kunsten en Wetenschappen in Utrecht, alleen mannen aanwezig. Om de tafel zitten 28 heren: politici, journalisten en andere notabelen. Met een gebed opent de voorzitter van de dag, Abraham Kuyper, om twaalf uur ’s middags de bijeenkomst van het Voorlopig Centraal Comité voor Antirevolutionaire Kiesverenigingen. Daarna geeft hij, zoals te lezen valt in de door hemzelf geschreven notulen, ‘rekenschap van de stap waartoe het Voorlopig Centraal Comité der Kiesverenigingen thans hier samen is: het oprichten van een Bond’.
Kuyper vervolgt de middag met een geschiedenisles. Centrale persoon in zijn college is mr. Guillaume Groen van Prinsterer, de in 1876 overleden ‘Leider van de anti-revolutionaire partij’ – partij in de zin van beweging. ‘De persoon Groen vertegenwoordigde de partij, ook zonder woord, ook waar hij lijdelijk van schier alle geestverwanten verlaten, alleen stond.’
Kuyper geeft de vergadering daarop een kort overzicht van de politieke wederwaardigheden van Groens leven vanaf 1853. Het is vooral een verhaal van teleurstellingen, van een eenzaam strijdende Groen, die keer op keer het onderspit moet delven in zijn confrontatie met de politieke werkelijkheid. Kuyper weet wel waarom: ‘Groen miste een corps van officieren dat zijn denkbeelden verbreidde en vruchtbaar maakte onder het volk.’
Dat officierskorps is hier vandaag dan eindelijk bijeen, lijkt de impliciete boodschap aan de aanwezigen. Generaal van de troepen is uiteraard Kuyper zelf, en hij maakt in zijn eigen relaas dan ook al snel zijn opwachting. ‘In 1873 begon de heer Groen voor politiek advies te verwijzen naar Dr. Kuyper, die toen zitting had in de Tweede Kamer. Organisatie der partij was echter niet oorbaar zolang de heer Groen leefde, en zou zonder hem niet kunnen geschieden tijdens zijn leven. Zijn dood maakte die [oprichting] noodzakelijk.’
Kuyper en de zijnen wilden Groen tijdens zijn leven waarschijnlijk niet belasten of voor de voeten lopen met de organisatie van de partij. Na de dood van de geestelijk vader van de antirevolutionairen was het echter onvermijdelijk dat er een partij zou komen om zijn gedachtegoed uit te dragen.
Kuyper vervolgt: ‘Morele invloed gaat echter niet over op een ander. Een opvolger voor Groen is dus niet denkbaar. Daarom, toen in 1873, na confrontatie met geestverwanten, kamerleden Dr. Kuyper gelden wilden toevertrouwen ten bate der verkiezingen, werd zulks geweigerd. Alleen in vereniging met enkele andere heren tot Centraal Comité […], werd het mandaat aanvaard.’ Abraham Kuyper achtte zichzelf niet in staat hetzelfde soort leider zijn als Groen. Dat maakte de oprichting van een Bond dus noodzakelijk.
Ons Program
In 1873 was er drie- à vierduizend gulden opgehaald voor een verkiezingscampagne. ‘Pas waren 17 kiesdistricten bewerkt, toen Dr. Kuyper door ongesteldheid gedwongen werd de zaak tijdelijk te laten vlotten en zich voor enkele maanden volkomen op non-actief gesteld, buitenlands te begeven. 1877 was Dr. Kuyper terug, maar nog niet hersteld.’
Eenmaal terug werkte Kuyper met andere leden van het voorlopig Centraal Comité aan een beginselprogramma voor de partij. De notulen vervolgen: ‘Het voornemen bestond om in 1878 reeds de vergadering te houden, die heden werd samengeroepen. Uitleg van het program werd gevraagd en gaandeweg gegeven. Resultaat hiervan is Dr. Kuypers lijvig en voldoend werk ”Ons Program”.’ Aldus bij het heden aangekomen schetst Kuyper wat voor een partijleiding hem voor ogen staat: ‘Het comité moet dus zijn morele basis in, zijn autoriteit van het volk hebben.’ De cursivering is van Kuyper.
De vergadering gaat vervolgens over tot het vaststellen van een reglement en het verkiezen van een nieuw Centraal Comité. Kuyper stelt dat drie hoofdbeginselen het reglement beheersen. Alle politieke machten worden vertegenwoordigd: kiesverenigingen, pers en hoogwaardigheidsbekleders. Er komt geen ‘heersend’, maar een ‘dienend’ comité, en autonomie voor de districten. De leiding is in handen van een klein comité.
Over de grootte van die leiding wordt nog even gesteggeld. Sommigen vinden dat de voorgestelde bestuursomvang van dertien leden niet bepaald klein te noemen is. Kuyper stelt echter dat dertien leden eerder te weinig dan te veel is. Het blijft dus bij een bestuur van dertien leden, en bij de verkiezingen die volgen krijgt Kuyper – maar ook De Savorin Lohman – de meeste stemmen: drieëntwintig. Vervolgens wordt voorgesteld Kuyper bij acclamatie tot voorzitter te kiezen. Hij sputtert even tegen, maar gaat dan overstag en notuleert: ‘Dr. A. Kuyper laat zich de benoeming welgevallen, onder de uitdrukkelijke verklaring in de notulen dat hij eerst na vruchteloos verzet daartoe kwam.’
Bijna aan het eind van de vergadering gekomen, deelt de kersverse voorzitter nog wat wijsheden met de aanwezigen: ‘Nooit mag de anti-revolutionaire partij materieel belang op de voorgrond stellen. Rome mag nooit vertrouwd worden.’ En dan, als bewijs dat zijn partij niet alleen uit het land van de dominee, maar ook uit dat van de koopman komt, een slotopmerking over geld. ‘De praktische manier om het geld te besteden, zonder het weg te werpen, is kiezerslijsten te nemen, weinig op het algemeen te werken, maar zoveel mogelijk kenbaar […] leiden van wie men weet of vermoeden kan dat ze sympathie voor […] onze beginselen hebben.’
Om kwart voor vier sluit de voorzitter de vergadering. De heer ds. Dermout gaat voor in gebed en dankzegging. Kuyper besluit daarop, met een tevreden gevoel, de zes pagina’s notulen – die hij afgaand op de ondertekening de volgende dag al zal uitwerken. De oprichting van Nederlands eerste politieke partij is een feit. ‘De meeste der aanwezigen begeven zich naar het Stationshotel aan een gemeenschappelijken en broederlijken maaltijd.’
Met dank aan het Historisch Documentatiecentrum voor het Nederlands Protestantisme (1800-heden) van de Vrije Universiteit Amsterdam. Het notulenboek bevat ook de verslagen van de ARP-deputatenvergaderingen van 6 mei 1881 tot en met 9 maart 1933 en vormt daarmee een zeer belangrijke aanvulling op het vooroorlogse ARP-archief. Dit (collectie nr. 52) is ontsloten door een inventaris; zie ook de website: www.vu.nl/hdc.
Dit artikel is exclusief voor abonnees