Isaäc Roet werd in 1944 vergast. Maar zijn geest leeft voort in de Isaäc Roet Vredesprijs. Vrede moeten we beschouwen als een product dat via de markt aan de man kan worden gebracht, vindt de meest recente prijswinnaar, een jonge vrouw van het eiland Tonga. Dit is het elfde deel van P.W. Kleins zoektocht naar het verleden van de families Roet en Klein.
Chaims levensloop doet in meer dan één opzicht denken aan die van zijn oom Ies. Het is die van een pacifistisch ingestelde intellectueel met een onverwoestbaar optimistisch vertrouwen in de met rede en redelijkheid te bereiken goede afloop der dingen. De geschiedenis mag dan telkens weer op het tegendeel zijn uitgelopen, maar dat kan in wezen niet deren. Als econoom was Chaim verbonden aan de Wereld Bank. In Israël fungeerde hij aan de Hebreeuwse Universiteit van Jeruzalem als hoogleraar in de internationale economische betrekkingen en als medeoprichter van de Foundation for Quality Management. Heeft Isaäc zich in Nederland tijdens de jaren twintig niet al voor hetzelfde ingespannen? De internationale organisatie Business for Global Stability, waarin tal van organisaties en ondernemingen hun krachten hebben gebundeld, is het geesteskind van Chaim Roet. Verdiepte Isaäc zich in Nederland tijdens de jaren dertig niet al in dezelfde thematiek? De organisatie van Chaim heeft aansluiting gevonden bij de internationale beweging Economen voor Vrede (Ecaar). Die organiseert sedert 1989 onder leiding van vooraanstaande economen als Jan Tinbergen, Lawrence Klein, James Tobin, Douglas North en John Kenneth Galbraith geregeld congressen en symposia over ontwapeningsvraagstukken. Tot het leidende gremium behoort een tiental winnaars van de Nobelprijs voor economie. Chaim Roet heeft ervoor gezorgd dat deze beweging zich het lot heeft aangetrokken van de ooit in totale vergetelheid geraakte Isaäc Roet Vredesprijs.
Nalatenschap
De Isaäc Roet Vredesprijs! Dat is een gedenkteken waardoor – in weerwil van zijn bizarre geschiedenis – de herinnering aan Isaäc ook buiten de beperkte familiekring tot althans zekere hoogte voortduurt. Isaäc zelf heeft er de grondslag voor gelegd in het testament dat hij op 3 juni 1927 door notaris P.J.C. van Toorenburg in Alkmaar had laten opmaken. Een 35-jarige vrijgezel die zijn laatste wil vastlegt. Dat lijkt niet gebruikelijk. Waarschijnlijk achtte hij toen de kans groot dat zijn tuberculose al gauw een eind aan zijn leven zou maken. Zijn vermogen was op dat moment bovendien voldoende groot om zich zorgen te maken over een ongeregelde nalatenschap. Uit het legaat dat hij aan de gemeente Amsterdam vermaakte, blijkt althans dat het zeker wel vijftigduizend gulden bedroeg. Dat zou, met alle ongewisheid van dien, naar huidige maatstaf gerekend waarschijnlijk meer dan een miljoen zijn. De voormalige diamantwerker had in tien jaar tijd niet slecht geboerd! Hoe dan ook, bij de dood van Isaäc wachtte de gemeente een bedrag van tienduizend gulden onder voorwaarde dat de Gemeente Universiteit Amsterdam het geld zou bestemmen voor een vredesprijs. Het duurde nog tot februari 1944 voor de dood toesloeg.
Met het legaat gebeurde vervolgens niets. Acht jaar duurde het voor het College van Burgemeester en Wethouders op 13 juni 1952 de gelegenheid had gevonden het onder de gestelde voorwaarden te aanvaarden. Op basis van een uit het legaat te vormen fonds moest de Amsterdamse universiteit een prijsvraag uitschrijven over de bevordering van de wereldvrede door een meer efficiënte distributie. Dat gebeurde drie maanden later inderdaad. De prijsvraag, die aanvankelijk alleen openstond voor studenten van de Amsterdamse economische faculteit – Isaäcs leermeester Limperg doceerde er –, moest bij voorkeur om de tien jaar worden uitgeschreven.
De faculteit zou op 8 januari 1954 de uitslag van de eerste prijsvraag bekend maken. Dat gebeurde niet. Prof. P. Hennipman – niet enkel begaan met de hele, maar ook met de werkelijke mens, zoals zijn biograaf het uitdrukte – had zich de moeite getroost een probleemstelling te formuleren over de stabilisatie van grondstofprijzen, die ten nauwste aansloot bij de visie en de wens van de erflater. Maar de Amsterdamse economiestudenten bekommerden zich blijkbaar niet zo heel erg om de wereldvrede en zoiets moeilijks als prijsstabilisatie. De kans op de prijs van 2.500 gulden lieten ze liggen. Er kwam geen enkel antwoord binnen.
Een sof
Vervolgens gebeurde er weer niets. Isaäcs broer Sam vroeg vanuit Tel-Aviv de Senaat beleefd om inlichtingen hoe het er nu mee stond. Het lukte de opvolger van de Senaat, het College van Bestuur van de universiteit, in 1988 niet uit te vinden of hij ook antwoord had ontvangen. Bij het hervormen van de instelling tot Universiteit van Amsterdam was de gemeente intussen buiten spel komen te staan. Toch was het de gemeente die in 1984 de instelling wakker schudde door haar op het bestaan van het fonds te wijzen. De faculteit ging op onderzoek uit en ontdekte in 1985, nota bene uit de financiële verslaggeving van de eigen instelling, dat het kapitaal van het slapende fonds jaarlijks met zo’n vijfduizend gulden toenam. Daar lag het maar te liggen en niemand die nog wist van ene Isaäc Roet. De faculteit nam zowaar een heuse particuliere detective in de arm om dat eens uit te pluizen. Was dit de enige keer dat een Nederlandse faculteit zich aan zoiets onwetenschappelijks als een private eye heeft gewaagd?
Binnen enkele maanden lag zijn rapport op tafel. Het bevatte voldoende gegevens om zich nog eens op de zaak te bezinnen. Voortaan zou de prijs – verhoogd tot vijftienduizend gulden – om de vier jaar worden uitgereikt. Nu konden alle economiestudenten in Nederland meedingen. En ja! Vijfenveertig jaar na de erfstelling trad in 1989 de eerste prijswinnaar tevoorschijn. Het was de inmiddels aan de Katholieke Universiteit Brabant afgestudeerde ontwikkelingseconoom A. Notermans. Hij ontving slechts de helft van het prijzengeld omdat zijn scriptie over de voedselvoorziening in Indonesië nu niet bepaald precies aansloot bij het voorgeschreven thema en omdat – cryptische toelichting – er maar een beperkt aantal inzendingen was. De media besteedden nauwelijks aandacht aan de uitreiking. ‘Een sof’, schreef Chaim aan zijn nicht Noor in Nederland. De jury, waarin naast de ontwikkelingseconomen Jan Tinbergen en A. Klaasse Bos ook Chaim Roet zitting had gekregen, had maar vier inzendingen ontvangen. De Amsterdamse universiteit was het andermaal gelukt blijk te geven van organisatorisch en publicitair onvermogen.
De beschaamde faculteit besloot de prijsvraag dan maar zo gauw mogelijk opnieuw uit te schrijven. Daarbij kwam de nadruk te liggen op ‘de Noord-Zuid-verhouding’ en ‘de Oost-West- relaties’. ‘Vanzelfsprekend kunnen veel andere onderwerpen in aanmerking komen’, heette het in de wervende folder. Inderdaad ging de prijs in 1992 naar een scriptie over het geschil tussen India en Pakistan. Men kan de Amsterdamse instelling moeilijk beschuldigen van heldere precisie. Evenmin valt te zeggen dat ze zich houdt aan de regels die zij zelf heeft gesteld. Op voorstel van Chaim had de uitreiking van de prijs plaats tijdens een economenconferentie over internationale veiligheid in het Vredespaleis in Den Haag. Het leek een goed idee. Maar nu ging de uitreiking verloren onder het verbale geweld van Nobelprijswinnaars en minister voor Ontwikkelingssamenwerking Jan Pronk. De media verzuimden weer aandacht te schenken aan de Isaäc Roet Vredesprijs.
Daar staat tegenover dat de prijsvraag ook open was gesteld voor studenten van een buitenlandse universiteit waarmee de Universiteit van Amsterdam een overeenkomst van samenwerking had gesloten. Amsterdam ging waarachtig internationaal! Op aandringen van Chaim kregen ook studenten in Israël de gelegenheid mee te doen. ‘Mijn oom is tenslotte als jood vermoord’, had hij behoedzaam laten weten. Maar bij de prijsuitreiking in 1996 was het een Bulgaarse student in de economie en de elektrotechniek – een combinatie die doet denken aan Isaäc hoogstpersoonlijk – die met het geld en de eer ging strijken. Weer lieten de media verstek gaan. Onder zacht aandringen was de faculteit bereid de feitelijke organisatie over te laten aan de beweging Economen voor Vrede, de Economists Allied for Arms Reduction.
Rieten rokje
Tijdens de Ghandi-herdenking van 1998 te Leiden lanceerde ze haar plannen voor de vernieuwde prijsuitreiking. ‘Studenten in 170 landen schrijven over ‘The role of transnational corporations in promoting global stabilitiy and peace’, heette het veelbelovend, maar misschien ook met enige overdrijving. Toch begon het erop te lijken dat de zaak nu werkelijk op gang kwam. In oktober 1999 werd na afloop van een congres in de Erasmus Universiteit Rotterdam de prijs uitgereikt aan een jonge econome van een Zuidzee-eiland, verbonden aan een Australische universiteit. Gestoken in het nationaal kostuum van het eiland Tonga – een soort rieten rokje, uitgevoerd in rood-wit – nam de boomlange, licht gekleurde jonge vrouw haar beloning in ontvangst. Ze had zich overigens – rood-wit rokje ten spijt – al een tijdje geleden bekeerd tot het joodse geloof. Dat wel.
Met eenzelfde nuchtere zakelijkheid als de erflater eigen was geweest, zette zij in haar dankwoord uiteen dat het hoog tijd werd vrede te beschouwen als een product dat als welk ander artikel ook via de markt aan de man moest worden gebracht. Ze had aan de hand van voorbeelden uit de praktijk berekend dat op die manier enorme kostenvoordelen konden worden behaald. Op de achtergrond stond de schim van Isaäc Roet instemmend te knikken. In de toekomst zal de prijs bestaan uit een beurs voor een jaar studie aan een vooraanstaande universiteit in de Verenigde Staten. Isaäc Roet staat klaar om de wereld met zijn gedachte te veroveren. Zo is – wie zal het zeggen? – ook na Auschwitz een beetje ruimte gebleven voor hoop.
Dit artikel is exclusief voor abonnees